Studeren aan de unief: straks weer alleen voor de rijke jeugd?

Een student hoger onderwijs betaalt vandaag maximaal 619,9 euro inschrijvingsgeld. © Jeff Greenberg/BelgaImage

Het is zomervakantie, maar toch staat de universitaire wereld in rep en roer. De Vlaamse besparingsregering-Bourgeois wil de universiteiten minder geld geven, terwijl die juist meer geld hadden gevraagd. Wordt het inschrijvingsgeld noodgedwongen verhoogd? En is het dan afgelopen met de democratisering van het onderwijs?

Onderwijs is met voorsprong de grootste post in de Vlaamse begroting. Toch blijft het Vlaamse regeerakkoord dat N-VA, CD&V en Open VLD sloten bijzonder vaag over de financiering van de hogescholen en universiteiten. De totale Vlaamse begroting draait om 28 miljard euro, daarvan gaat 11 miljard naar onderwijs. 1,6 miljard komt als basisfinanciering bij de hogescholen en universiteiten terecht, waarmee de infrastructuur en de professoren worden betaald. Maar de regering-Bourgeois wil besparen, en daaraan ontsnapt ook het hoger onderwijs niet. In de kranten lekte al snel uit dat de vaste dotatie voor het hoger onderwijs met 5 procent zou worden verminderd. Dat betekent 80 miljoen euro minder inkomsten voor de universiteiten en hogescholen, terwijl ze juist meer hadden gevraagd. Kersvers minister voor Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) laat voorlopig niet in haar kaarten kijken en zegt ‘in dialoog te willen gaan met alle betrokkenen in het onderwijsveld’.

Om die verwachte krimp op te vangen, hebben de universiteiten twee mogelijkheden: personeel ontslaan of meer geld binnenhalen. Voor KU Leuven-rector Rik Torfs is dat eerste alvast geen optie: ‘Door het hoge aantal studenten en doctorandi zitten we al op ons tandvlees. Het personeel inkrimpen maakt kwalitatieve begeleiding onmogelijk.’ Het geld zal dus van elders moeten komen, en dan ligt een verhoging van het inschrijvingsgeld voor de hand. Om die 80 miljoen besparingen te compenseren, zou het inschrijvingsgeld met ongeveer 450 euro moeten stijgen en uitkomen boven 1000 euro (nu bedraagt het maximaal 619 euro).

Die suggestie joeg zowel bij de studentenorganisaties als bij de rectoren de vlam in de pan. Zij zien de democratisering van het onderwijs in gevaar komen: ‘Het kan ervoor zorgen dat jongeren niet gaan studeren, omdat ze het geld niet opzij kunnen zetten’, aldus Torfs. ‘We mogen dit niet zomaar accepteren, want zulke besparingen treffen het hart van onze sociale welvaartsstaat.’

Klopt dat ook? Om meer licht in dit debat te brengen, zocht Knack het antwoord op vier sleutelvragen. Hoe staat het met de democratisering van ons hoger onderwijs? Wat kost een universitaire studie? Moet de studiekeuze door de overheid gestuurd worden? En kan het inschrijvingsgeld omhoog?

1Hoe staat het met de democratisering van ons hoger onderwijs?

Hoe democratisch het Vlaamse hoger onderwijs vandaag is, valt moeilijk in te schatten. Gegevens over de sociale afkomst van de studenten worden bij de inschrijving verzameld, maar werden de voorbije jaren niet meer verwerkt. Eén ding is wel zeker: de aula’s zitten nokvol. Tijdens het academiejaar 2012-2013 telde Vlaanderen 216.297 ingeschreven studenten, vijf jaar eerder was dat 186.546. De meerderheid van de ingeschreven studenten zijn meisjes (54,7 procent).

De studentenaantallen schieten steil omhoog, maar toch is van echte democratisering in het hoger onderwijs geen sprake, vindt Bea Cantillon, die onderzoek doet naar sociale ongelijkheid aan de Universiteit Antwerpen. ‘Sinds de democratiseringsgolf van de jaren 1960 en 1970 hebben we eigenlijk nauwelijks vooruitgang geboekt’, zegt ze. ‘Het hoger onderwijs kent vandaag massificatie, maar geen echte democratisering. Ik vergelijk het graag met een roltrap: het is niet omdat er meer volk op staat, dat de afstand tussen boven- en onderkant kleiner wordt.’

Want ook al barsten de leslokalen uit hun voegen, de spoeling is vooralsnog niet al te divers. Vooral jongeren uit de lagere sociale echelons en van buitenlandse origine zijn ondervertegenwoordigd aan de Vlaamse universiteiten en hogescholen. Onderwijseconoom Frank Verboven (KU Leuven) concludeert dat studenten met een kwetsbare sociale achtergrond zich opmerkelijk minder aan studies in het hoger onderwijs wagen. Die kwetsbare achtergrond wordt bepaald door het opleidingsniveau van de moeder, de thuistaal en het gezinsinkomen. Vooral universiteiten blijken voor dergelijke studenten moeilijk haalbaar.

Zo begint nauwelijks 16 procent van de jongeren uit een gezin met een laag inkomen een universitaire studie, terwijl dat bij de hogere inkomensgroepen 25 procent is. In gezinnen waar de moeder geen diploma secundair onderwijs heeft, waagt geen 10 procent zich aan de grote stap naar de Alma Mater. Als de moeder een diploma hoger onderwijs heeft, is dat bijna 40 procent. Enkel in de kortere professionele bacheloropleidingen aan de hogescholen zijn de participatiecijfers ongeveer gelijk.

Vergeleken met de rest van Europa is het hoger onderwijs in Vlaanderen voor de gebruiker niet uitzonderlijk duur. De deur staat bij wijze van spreken wijd open, maar toch blijft de participatie uit kansengroepen gering. ‘Wanneer jongeren de keuze maken om al dan niet aan hogere studies te beginnen, zijn de kaarten al geschud’, zegt Cantillon. ‘Ons schoolsysteem is één grote afvalrace. Kinderen uit sociaal kwetsbare groepen gaan minder naar de kleuterschool. Daardoor moeten ze in het lager onderwijs vaker blijven zitten. In het secundair onderwijs zet die trend zich verder. Er wordt verkeerd georiënteerd, waardoor kinderen uit kwetsbare gezinnen dikwijls in slechte scholen terechtkomen.’

‘Op zich is het hoger onderwijs relatief democratisch’, zegt Georges Monard, voormalig topambtenaar op het ministerie van Onderwijs en architect van de veelbesproken hervorming in het secundair onderwijs. ‘De toegang is redelijk open, omdat het inschrijvingsgeld laag is. Dat zorgt helaas wel voor een redelijk grote hecatombe in het eerste jaar. Velen mogen het proberen, slechts een kleine minderheid slaagt. Het échte probleem bevindt zich in het secundair onderwijs. Daar zijn nu te veel afstudeerrichtingen die onvoldoende voorbereiden op hogere studies. Bovendien worden de verschillen tussen de leerlingen in het huidige systeem uitvergroot.’

Ook Ides Nicaise, die aan de KU Leuven het onderwijs in onze samenleving bestudeert, noemt de huidige organisatie van het secundair onderwijs ‘dé grote hinderpaal’ om sociale ongelijkheid aan te pakken. ‘Eigenlijk is ons secundair onderwijs een grote filter op basis van cognitieve vaardigheden. We sturen jongeren op hun twaalfde verschillende richtingen uit op basis van gepercipieerde talenten, terwijl het daarvoor gewoon nog te vroeg is. Daardoor missen jongeren uit lagere sociale milieus kansen.’

‘Het is absoluut essentieel dat de hervorming van het secundair onderwijs er komt,’ betoogt Nicaise, ‘anders dreigt niet alleen een sociale, maar ook een economische ramp. We hebben elk talent broodnodig om onze economie gaande te houden.’ Toch is het voorlopig niet duidelijk in welke mate de hervorming van het secundair onderwijs er uiteindelijk komt. In het Vlaamse regeerakkoord bevestigt de nieuwe coalitie dat ze het masterplan secundair onderwijs wil uitvoeren ‘in dialoog met het onderwijsveld’. Een concrete timing en aanpak ontbreekt. ‘De formulering had duidelijker gekund’, merkt Monard fijntjes op.

2 Wat kost een universitaire studie?

Hogere studies zijn niet goedkoop, zowel voor de ouders (of de student) als voor de overheid. De Universiteit Gent heeft een gedetailleerde raming gemaakt van de studiekosten die de ouders (of student) moeten betalen voor een academiejaar. De cijfers worden in grote lijnen bevestigd door berekeningen van andere universiteiten. Opvallend is dat er geen noemenswaardig verschil bestaat tussen de kostprijs voor het professioneel of het academisch hoger onderwijs.

‘Het precieze prijskaartje hangt in belangrijke mate af of het om een pendelstudent gaat die dus thuis slaapt, of om een kotstudent die een kamer moet huren’, zegt Tamara Strobbe, van de sociale dienst van de Universiteit Gent, ‘en natuurlijk of de student van een beurs kan genieten of niet’. Als je het studiegeld, de cursussen en boeken, het studiemateriaal, sociale en culturele uitgaves, voeding en vervoerskosten optelt, blijkt een pendelstudent in het eerste jaar bachelor 2639 euro per academiejaar te kosten. Voor beursstudenten, die slechts 80 euro inschrijvingsgeld hoeven te betalen, ligt dat bedrag op 2109 euro. In Vlaanderen studeert ongeveer een kwart van de studenten met zo’n studiebeurs.

‘Een kotstudent is heel wat duurder’, zegt Strobbe. ‘Hij moet niet alleen een kamer huren, maar zal ook meer geld uitgeven aan voeding, omdat hij niet thuis kan eten, tenzij moeder diepvriespotjes meegeeft.’ Een kotstudent zonder beurs die een kamer van particulieren huurt, komt uit op 5635 euro. Een koststudent die geniet van een beurs en over een gesubsidieerde kamer kan beschikken, kost 3917 euro.

Het prijskaartje is natuurlijk ook afhankelijk van de gekozen studierichting. De cursussen en boeken voor een student in het eerste jaar biomedische wetenschappen kosten aan de Universiteit Gent bijvoorbeeld 110 euro, terwijl die van psychologie 559 euro kosten – een verschil van meer dan 400 euro. Bovendien lopen de kosten op als de student bijkomende literatuur aanschaft, een abonnement neemt op een vaktijdschrift, een pc of bijvoorbeeld een labojas nodig heeft voor zijn opleiding.

Ook de Vlaamse overheid tast voor elke student diep in de geldbuidel. De rechtstreekse studiekosten voor de overheid schommelen tussen 5000 en 10.000 euro per jaar per student afhankelijk van de studierichting. ‘Sinds 2008 krijgt het hoger onderwijs van de Vlaamse overheid geld op basis van het aantal studenten dat effectief slaagt’, zegt onderwijseconoom Verboven. ‘Er wordt wel een uitzondering gemaakt voor het eerste jaar. Daar krijg je geld op basis van het aantal ingeschreven studenten, ongeacht of ze effectief slagen. De universiteiten en hogescholen hebben er dus geen financieel belang bij om in het eerste jaar veel studenten te laten slagen.’

Elk jaar dat een student niet slaagt, kost niet alleen zijn ouders (of de student zelf) veel geld, maar ook de Vlaamse overheid. ‘De belangrijkste kosten zijn echter dat die student een jaar later op de arbeidsmarkt komt’, stelt Verboven. ‘De overheid moet immers een jaar langer betalen, en loopt tegelijk belastinginkomsten en bijdragen aan de sociale zekerheid mis. Dat kost één jaar brutoloon, dus dat is zeker 25.000 euro.’ Bovendien wil de regering de duur van de actieve loopbaan verlengen voor je echt met pensioen kunt gaan. Dan wordt een jaartje pas op de plaats maken aan de universiteit extra zuur.

De gemiddelde slaagkans van een eerstejaarsstudent aan de universiteit is 50 procent, voor een tweedejaarsstudent ligt dat op 80 procent. Als je weet wat een extra jaar aan zowel de ouders als de Vlaamse overheid kost, zou je vermoeden dat een overheid alles op alles zet om die slaagkans te verbeteren. Toch gebeurt dat momenteel nauwelijks. ‘De Vlaamse overheid zou zich actiever moeten opstellen om iets aan die lage slaagkans te doen’, vindt Verboven. Het brengt ons naadloos bij de volgende vraag.

3Moet de overheid de studiekeuze sturen?

Een jaar overdoen is dus duur, maar ook elk jaar dat een student na zijn studie werkloos blijft, kost de overheid handenvol geld. Dankzij de schoolverlaterstudie van de VDAB weten we hoe geliefd de verschillende diploma’s op de arbeidsmarkt zijn. Onder de masters tandheelkunde, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen zijn er zo goed als geen werklozen. Ook toegepaste wetenschappen, ingenieurs, gezondheidszorg en rechten geven gemakkelijk uitzicht op werk. Weinig succesvol zijn onder andere geschiedenis, politieke en sociale wetenschappen, wijsbegeerte, taal- en letterkunde, archeologie- en kunstwetenschappen, muziek- en podiumkunsten en van de masters audiovisuele en beeldende kunst is één op de vier na een jaar nog op zoek naar een job.

Bij dit alles rijst de vraag of de overheid er niet voor moet zorgen dat meer studenten een richting kiezen met betere kansen op de arbeidsmarkt? Ivan Van de Cloot, hoofdeconoom bij de denktank Itinera, formuleert het als volgt: ‘Doorgedreven democratisering van het onderwijs stimuleert de te hoge instroom van minder goede en minder gemotiveerde studenten in het hoger onderwijs. Selectie aan de poort moet ervoor zorgen dat meer rekening wordt gehouden met de vaardigheden, interesses en motivatie van de studenten bij de keuze en aanvang van alle hogeschool- en universitaire opleidingen.’

‘Er zijn verschillende mogelijkheden’, zegt Verboven. ‘Je zou bepaalde afstudeerrichtingen van het secundair onderwijs geen automatische toegang kunnen geven tot de universiteit. Je kunt een veralgemeende maar niet bindende oriëntatieproef invoeren. Of je kunt werken met een toelatingsproef.’ Zelf is Verboven voorstander van een ‘milde toelatingsproef’ om de studenten te oriënteren volgens hun slaagkansen. ‘Dat zou er ook voor kunnen zorgen dat er meer studenten uit lagere klassen naar de universiteit komen: nu worden die vaak afgeschrikt door de lage slaagpercentages, maar als ze goed scoren op zo’n toelatingsproef zullen ze juist aangemoedigd worden om zich in te schrijven.’ Ook Nicaise ziet wel iets in een oriënteringsproef, ‘maar dan wel per gekozen richting, zodat de student goed weet waar hij tekortschiet en de mogelijkheid krijgt om zijn kennis bij te spijkeren’.

Volgens VUB-rector Paul De Knop heeft ‘het falen van heel wat studenten niets te maken met een gebrek aan kennis, maar met een verkeerde studiekeuze of een moeilijke aanpassing aan de grote vrijheid aan de universiteit’. Hij is niet tegen een niet-bindende oriënteringsproef, ‘op voorwaarde dat ze deel uitmaakt van een oriënteringstraject dat al in het secundair onderwijs start, verder loopt tijdens het eerste academiejaar en eindigt met een eventuele heroriëntering na de examens van het eerste semester’.

Natuurlijk zou een overheid ook directer kunnen optreden, door studenten te stimuleren te kiezen voor een studierichting met grote kans op succes op de arbeidsmarkt. ‘Dat klinkt goed,’ zegt Verboven, ‘maar het heeft maar weinig effect. Iemand die dacht wiskunde te gaan studeren kan dan misschien kiezen voor ingenieur, maar een archeoloog zal daar niet zo vlug voor gaan.’ Ook Monard toont zich geen voorstander: ‘Het is sowieso bijzonder moeilijk om vandaag te zeggen welke diploma’s over vijf jaar veel gevraagd zullen zijn. Een diploma hoger onderwijs, van welke studierichting ook, biedt naast het economische ook steeds een menselijke waarde. Dat mag je niet uit het oog verliezen.’

Toch blijft Geert Noels, hoofdeconoom bij Econopolis, met een vraag zitten: ‘Moeten we in budgettair moeilijke tijden vijf jaar investeren in mensen die maar moeilijk een job zullen vinden, of moeten we ze prikkels geven om daarover na te denken? Je zou als prikkel het inschrijvingsgeld van kansarme universitaire richtingen kunnen verhogen. Tegelijkertijd moet je er dan wel voor zorgen dat iemand met de intellectuele capaciteiten om naar de universiteit te gaan, maar waarvoor de financiële drempel te hoog ligt, toch naar de universiteit kan. Je moet én prikkels geven zodat mensen nadenken over hun keuzes én zorgen voor de juiste sociale correcties.’

4Kan het inschrijvingsgeld omhoog?

Het is ondertussen bijna veertig jaar geleden dat de Vlaamse studenten de straat opgingen tegen ‘de tienduizend’. Want tienduizend frank (250 euro) inschrijvingsgeld was in 1978 schier ondenkbaar. Sindsdien is het inschrijvingsgeld geïndexeerd, maar nauwelijks verhoogd. Zo betaalt een student hoger onderwijs vandaag maximum 619,9 euro. Het onderwerp is sindsdien zowat taboe geworden. Zowel Pascal Smet als Frank Vandenbroucke (beiden SP.A) sprak zich tijdens zijn termijn als onderwijsminister nadrukkelijk uit tegen een verhoging.

In verhouding tot de meeste andere Europese landen ligt het inschrijvingsgeld in Vlaanderen relatief laag – in Wallonië bijvoorbeeld betaal je 200 euro meer. Op de Britse eilanden liggen de inschrijvingsgelden algauw vijftien keer hoger, maar bestaat er een uitgebreid systeem van beurzen en studentenleningen. In Zweden, Noorwegen, Denemarken en Finland betaal je geen inschrijvingsgeld. Hoeveel het inschrijvingsgeld binnenkort zal bedragen, is nog niet bekend. N-VA-fractieleider Matthias Diependaele beloofde al dat het inschrijvingsgeld onder de 1000 euro zou blijven.

De Vlaamse Vereniging voor Studenten toonde zich alvast een tegenstander van de studiegeldverhoging. Ook de rectoren zijn koele minnaars van zo’n opslag, maar ‘we hebben afgesproken om daar nu geen uitspraken over te doen’, laat een rector weten, ‘omdat we nog steeds geen exacte cijfers over de besparingen in het hoger onderwijs hebben mogen ontvangen en omdat we eind augustus daarover overleg hebben met de voogdijminister.’

Onderwijsdeskundigen zien een verhoging van het inschrijvingsgeld wel zitten. Verboven is ervan overtuigd dat het geen negatief effect zal hebben op de democratisering. ‘Hogere studiegelden zijn niet echt een drempel, ook niet voor armere studenten. Het is wel belangrijk dat je de inschrijvingsgelden zowel voor de universiteit als de hogeschool verhoogt. Anders worden studenten uit armere gezinnen naar de hogeschool geduwd.’ Hij verbindt aan die verhoging wel een belangrijke voorwaarde. ‘Eerst moet je een oriëntatieproef invoeren, zodat de studenten hun slaagkansen kunnen inschatten. Zonder die oriëntatieproef zou ik een verhoging van het inschrijvingsgeld onverantwoord vinden. Voor de master- en specialisatiejaren kun je het inschrijvingsgeld nu al verhogen.’

Ook Nicaise ziet een verhoging van het inschrijvingsgeld voor het hoger onderwijs wel zitten, onder meer omdat Vlaanderen almaar meer studenten uit het buitenland aantrekt net vanwege die lage inschrijvingsgelden. ‘Je zou de gezinnen met een hoger inkomen meer kunnen laten betalen,’ zegt hij, ‘of het inschrijvingsgeld voor iedereen optrekken, maar dan moet je tegelijkertijd de studietoelagen verhogen voor de gezinnen met een laag inkomen’.

En zo circuleren er heel wat ideeën hoe zo’n verhoging van het inschrijvingsgeld kan worden ingevoerd. Zoals Geert Noels pleit voor een hoger inschrijvingsgeld voor studierichtingen die niet zo goed liggen op de arbeidsmarkt, zo vindt Geert Janssen, hoofdeconoom van het VKW, dat het voor bissers kan worden opgetrokken. De rector van de Universiteit Antwerpen, Alain Verschoren, suggereert om de bedrijven te laten meebetalen voor het inschrijvingsgeld. Om te voorkomen dat een hoger inschrijvingsgeld sommige studenten zou afschrikken, breekt Ivan Van de Cloot van Itinera een lans voor sociale leningen die ‘pas moeten worden terugbetaald als de afgestudeerde meer dan een bepaalde drempelwaarde verdient’.

Zelfs armoede-experte Bea Cantillon is zeker niet tegen een verhoging van het studiegeld. ‘Ik denk niet dat het een impact heeft op de democratisering van het onderwijs, zolang het maar goed omkaderd wordt. Grosso modo werkt het huidige systeem van studiebeurzen niet slecht, maar voor de gezinnen met een lager inkomen dekt het de kosten onvoldoende. Als we het hoger onderwijs echt willen democratiseren, zullen we voor die gezinnen de toelagen moeten optrekken. Het inschrijvingsgeld kan dan zeker omhoog.’

Dat het inschrijvingsgeld wordt opgetrokken, lijkt zo goed als vast te staan. Of er in tijden van besparingen ruimte is om de studiebeurzen op te trekken, is een ander paar mouwen. Het woord is aan minister Crevits.

(Frank Verboven)

(Ides Nicaise)

(Georges Monard)

DOOR EWALD PIRONET EN JEROEN ZUALLAERT

‘Nauwelijks 16 procent van de jongeren uit een gezin met een laag inkomen begint een universitaire studie, terwijl dat bij de hogere inkomensgroepen 25 procent is.’

‘Het is absoluut essentieel dat de hervorming van het secundair onderwijs er komt. Anders dreigt niet alleen een sociale, maar ook een economische ramp.’

‘Het is sowieso bijzonder moeilijk om vandaag te zeggen welke diploma’s over vijf jaar veel gevraagd zullen zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content