speakers’ corner

Op 6 juni veroordeelde het Antwerpse hof van beroep Fouad Belkacem, de (voormalige) woordvoerder van Sharia4Belgium, tot één jaar en zes maanden effectieve gevangenisstraf. Belkacem werd veroordeeld wegens belaging en haatzaaiende boodschappen via filmpjes op YouTube.

De veroordeling van Belkacem kan blijkbaar op veel instemming rekenen. De argumentatie van het Antwerpse hof van beroep roept echter prangende vragen op. De indruk ontstaat dat de rechters linea recta op hun doel zijn afgegaan – de veroordeling van de woordvoerder – en daarbij nogal welwillend zijn omgesprongen met de strafwet. Tegelijk heeft het arrest nogmaals de absurditeit van de Belgische perswetgeving duidelijk gemaakt en is geopteerd voor een enge en door de techniek achterhaalde interpretatie van de Grondwet.

Laat er geen misverstand over bestaan: dit opiniestuk wil de daden of handelingen van Belkacem niet goedpraten of proberen te rechtvaardigen. Dat Belkacem bij herhaling openlijk heeft aangezet tot haat, geweld en discriminatie stellen we niet ter discussie. Dat een democratie reageert en zich verweert tegen personen, groepen of politieke partijen die aanzetten tot haat, geweld en discriminatie is volstrekt legitiem. Sterker nog, wij zijn ervan overtuigd dat de burgers en de samenleving mogen verwachten dat actie ondernomen wordt tegen diegenen die democratische basisprincipes zoals pluralisme, verdraagzaamheid en respect voor de rechten en vrijheden van anderen of andersdenkenden miskennen. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt overigens dat een democratie zich mag verweren tegen haar vijanden.

Het behoort echter ook tot de kern van de rechtsstaat dat men de ‘vijanden’ van de democratie behandelt volgens de basisprincipes van de democratische rechtsstaat. De manier waarop een rechtsstaat omspringt met diegenen die de democratie of de basisprincipes van de samenleving bedreigen, is immers de ultieme test voor het respect van de mensenrechten. En het is precies daar dat het knelt in de zaak-Belkacem. In de eerste plaats rijst de vraag of het Belgisch recht het concept drukpersmisdrijf, zeker sinds de opkomst van het internet, niet grondig moet herdefiniëren. In de tweede plaats heeft het hof van beroep een heel opmerkelijke invulling gegeven aan het misdrijf ‘belaging’.

Drukpersmisdrijf met ondertitels

Drukpersmisdrijven – behalve die welke zijn ingegeven door racisme of xenofobie – worden volgens artikel 150 van de Grondwet berecht door het hof van assisen. Als de publieke verklaringen van Belkacem via internet gekwalificeerd kunnen worden als een ‘drukpersmisdrijf’, zouden eerst de correctionele rechtbank en vervolgens het hof van beroep te Antwerpen zich in deze zaak onbevoegd hebben moeten verklaren. Enkel een volksjury zou zich dan hebben mogen uitspreken over deze zaak.

Men zou kunnen verwachten dat de uitspraken van Belkacem via internet inderdaad als een drukpersmisdrijf moeten worden beschouwd. Sedert 2012 heeft het Hof van Cassatie immers duidelijk gemaakt dat de notie ‘drukpersmisdrijf’ uit 1831 voortaan ook op de moderne mediakanalen van toepassing is, dus ook op internet. Volgens het Hof van Cassatie is een drukpersmisdrijf ‘een strafbare meningsuiting in een tekst die vermenigvuldigd is door een drukpers of een gelijkaardig procedé. Digitale verspreiding vormt een dergelijk gelijkaardig procedé.’

Het hof van beroep van Antwerpen maakt in het arrest van 6 juni 2013 een strikt onderscheid tussen gedruktetekst en gesproken woorden om daaruit af te leiden dat de grondwettelijke waarborg van artikel 150 van de Grondwet enkel geldt voor gedrukte teksten. Omdat de uitingen van Belkacem mondelinge uitspraken via internet zijn, valt de toepassing van artikel 150 van de Grondwet weg, aldus de Antwerpse rechters. Volgens het hof van beroep is er immers geen sprake van een tekst.

Een dergelijke interpretatie impliceert dat een cruciaal onderscheid wordt gemaakt tussen uitingen via gedrukte teksten op internet en uitingen via filmpjes of reportages via gesprokenwoordenen beelden op internet. Concreet: een filmpje met discriminerende, lasterlijke of beledigende uitingen op een website of een weblog zijn geen drukpersmisdrijf en moeten door de correctionele rechtbank beoordeeld kunnen worden, terwijl, indien het filmpje ondertiteld zou zijn, er vanwege de ondertiteling sprake is van tekst en de kwalificatie als drukpersmisdrijf zich opdringt. In dat geval is het hof van assisen bevoegd.

Het Antwerpse hof van beroep kiest dus voor een enge interpretatie van het begrip drukpersmisdrijf, nogmaals illustrerend hoezeer het Belgische recht de technologische boot mist, ondanks dus het cassatiearrest van 2012. Het is absurd om een dergelijk breed verschil van grondwettelijke waarborgen voor dezelfde internetcontent te hanteren, al naargelang de uitingen onder de vorm van een gedrukte tekst werden verspreid, dan wel enkel auditief of audiovisueel circuleren of als gesproken tekst via internet openbaar zijn gemaakt.

Belaging van surfers

Wat ook opvalt in het arrest van 6 juni 2013, is de interpretatie die wordt gegeven aan de notie ‘belaging’ (art. 442bis Sw), hier toegepast op een uiting via internet. Van belaging is volgens de parlementaire voorbereidingen bij de wet en de rechtspraak, inclusief de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, nochtans geen sprake bij een eenmalig, alleenstaand gedrag waardoor iemands rust wordt verstoord. Ook eerder maakte het hof van beroep te Antwerpen duidelijk dat ‘het misdrijf van belaging bestaat voor de dader uit niet-aflatende of steeds terugkerende gedragingen, die iemands persoonlijke levenssfeer ernstig aantasten door hem op irriterende wijze lastig te vallen (..)’.

De cruciale vraag is of het feit dat één enkele uiting die bewust een bepaalde persoon of bepaalde personen viseert en schoffeert, en die vervolgens op internet door derden kan worden geraadpleegd, als een vorm van belaging in de zin van artikel 442bis van het Strafwetboek kan worden beschouwd. Waar zit de herhaalde handeling van de dader? Het arrest van het Antwerpse hof vindt dit aspect niet noodzakelijk, aanvoerend dat de laakbare uiting via internet immers voortdurende gevolgen heeft voor de belaagde personen. In dit geval is er dus geen sprake van herhaald gedrag of herhaaldelijke handelingen door de belager(s), maar gaat het om de mogelijk herhaalde raadpleging door derden van een laakbare uiting.

Op deze manier voegt de rechtspraak bovendien een nieuwe strafrechtelijke beperkingsgrond toe aan de expressievrijheid, bovenop de klassieke strafrechtelijke bepalingen inzake laster, eerroof, belediging en kwaadwillige ruchtbaarmaking (art. 443-450 Sw) of het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie jegens een persoon of een groep omwille van bepaalde kenmerken (Antiracismewet 30 juli 1981 en de Wetten Bestrijding Discriminatie 10 mei 2007). De manier waarop de Antwerpse rechtscolleges, zonder rekening te houden met de ongewenste en verregaande consequenties van het hanteren van de notie ‘belaging’ voor uitingen op het internet, een extensieve interpretatie hebben gegeven aan het misdrijf belaging en daarmee alvast veel verder gaan dan hetgeen de wetgever beoogd heeft te bestraffen, zou moeten aanzetten tot kritische reflectie. In wezen schijnt het hof van Antwerpen immers te zeggen dat burgers die hun ‘belagers’ zelf gaan opzoeken door bijvoorbeeld naar een website te surfen, ook slachtoffers van belaging kunnen zijn.

Wat doet Cassatie?

Net voor het afwerken van dit opiniestuk maakte de advocaat van Belkacem bekend dat cassatieberoep wordt aangetekend. De Belgische justitie heeft in deze zaak dus nog een kans om klaarheid te scheppen en andere keuzen te maken.

Wat betreft de kwalificatie als drukpersmisdrijf, krijgt het Hof van Cassatie een uitgelezen kans om zijn rechtspraak verder te verduidelijken en de grondwettelijke waarborgen voor de drukpersmisdrijven aan te passen aan de nieuwe mediacontext. Wat het misdrijf belaging betreft, zal het Hof van Cassatie duidelijk moeten maken of het in deze zaak kan worden toegepast, zonder de strafwet ontoelaatbaar op te rekken en de vrijheid van meningsuiting onvoorspelbaar in te perken.

Voor alle duidelijkheid: dit hoeft niet tot een algehele vrijspraak van Belkacem te leiden. Maar de basisprincipes van de rechtsstaat moeten ook in deze gevoelige zaak met de grootste zorg gerespecteerd worden.

Het Antwerpse hof van beroep gaat veel verder dan hetgeen de wetgever beoogt heeft te bestraffen.

Het is absurd om een dergelijk breed verschil van grondwettelijke waarborgen voor dezelfde internetcontent te hanteren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content