Postbode is een bedreigd beroep, terwijl het beschermd zou moeten zijn.

Het schijnt maar weinigen te kunnen deren, straks zijn kleine post besteld te zien door een bachelor in de rechten, een armlastige huisvrouw met vijf kinderen of een deeltijds werkloze steenkapper. Europa zegt immers dat dit goedkoper zal zijn. Na felle concurrentie zal de firma overblijven die het minste geld uitgeeft om bachelors, huisvrouwen en steenkappers onze brieven onder de 50 gram thuis te laten bezorgen. Niet op vaste tijdstippen weliswaar, maar om het even wanneer en waar, desnoods in de greppel voor het huis van de buren. We zullen voor dat soort dienstverlening weinig of niets hoeven te betalen, en voor enkele postzegels van 1 euro kunnen we nog altijd terecht in het postkantoor, gelegen op zeven kilometer van onze woonplaats.

Geadresseerden die wegens ouderdom, leerachterstand, eenzaamheid, psychisch of fysiek gebrek in het dagelijkse bezoek van de vertrouwde facteur een gelegenheid zagen om aangesproken of geholpen te worden, vormen een te verwaarlozen minderheid. Ze hebben gewoon pech gehad. Natuurlijk ware het een stuk beschaafder geweest indien Europa het ordentelijk bestellen van lichte boodschappen had kunnen bekijken als waardevol cultuurpatrimonium, niet als een zoveelste stap in de liberalisering van de markt. Aan het carnaval in Aalst of aan de Gilles de Binche mag niet worden geraakt, want ze zijn beschermd werelderfgoed. De Belgische Poste-rijen en hun bedienden daarentegen mogen worden uitgekleed door de eerste de beste onderneming op zoek naar maximalisering van de winst.

Uit besparingsdrift moest in 2000 het Postmuseum aan de Zavel verdwijnen, waar duizenden leerlingen kennismaakten met ‘het berichtenverkeer van de oudheid tot vandaag’. Nu zijn de brievenbestellers, kinderen van Mercurius, zelf aan de beurt, zij die zovele eminente cultuurdragers in hun rangen tellen.

‘Negenentwintig jaar ben ik landelijk postbode gebleven. Het werk betekent mijn glorie, en de eer mijn enige geluk’, zo schreef Ferdinand Cheval (1836-1924) die na de werkuren eigenhandig in Hauterives zijn Palais Idéal bouwde, wereldwonder van fantasiearchitectuur. Zijn collega en tijdgenoot Joseph Roulin was de toeverlaat van Vincent van Gogh, toen die in de psychiatrische kliniek van Arles werd verpleegd. Hij werd door de schilder in wel zes portretten vereeuwigd. (Nadat Roulin overgeplaatst was, sneed Vincent een stuk uit z’n oor). Of iets recenter, de jongen uit Capri ( Il Postino) die op zijn verst afgelegen adres het schrijven van liefdesgedichten leerde van niemand minder dan Pablo Neruda.

Als de postman staakt, is dat tegen zijn vredelievende aard in. Het is waar dat hij vaak zo rood is als Roulin, Neruda of zelfs als Peter Mertens (PVDA), die in De Morgen opriep om ‘de heilige huisjes van het neoliberalisme terug naar afzender te sturen’. Maar of hij daarom in zijn hemd moet worden gezet?

door Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content