Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Is schilderen hopeloos ouderwets of kan het best nog spannend? Een grootscheepse ontdekkingstocht: “Trouble Spot. Painting”.

De kunstenaarsvereniging NICC maakt werk van het sociaal statuut van de kunstenaar en organiseert tentoonstellingen van het type dat in het galeriecircuit niet aan bod komt: jonge en onbekende namen, kunstenaars die misschien minder goed in de markt liggen, thematische projecten door ondernemende curatoren. Met “Trouble Spot. Painting” vult ze nu een nieuw gat. Het klinkt misschien vreemd, maar nog nooit werd er in dit land een tentoonstelling van museale allure gewijd aan de actuele schilderkunstige mogelijkheden. Luc Tuymans en Narcisse Tordoir, twee van onze internationaal best bekende levende schilders, ontpopten zich als ideeënleveranciers, projectleiders, tentoonstellingsmakers en museummensen. De organisatie lieten ze over aan de jonge freelance curator Kurt Vanbelleghem en MUHKA-staflid Ronald Van de Sompel.

Zo kon het gebeuren dat het NICC nu, behalve haar eigen expositieplatform in de Pourbusstraat, het grote museum voor hedendaagse kunst bespeelt, dat een steenworp verder ligt. In het MUHKA, waar slechts af en toe individuele kunstenaars de zo ondankbare ruimtes toch naar hun hand weten te zetten, slaagden Tuymans en Tordoir erin om niet veel minder dan tweehonderd werken van zeventig kunstenaars in een behoorlijk spannend parcours neer te zetten.

Tuymans en Tordoir zijn elkaars tegenpolen in schilderkunstig opzicht. Voor Tuymans is een schilderij een gefocust beeld, wat het gemeen heeft met fotografie, video en film. Het beeld bestaat al, voor de kunstenaar zich aan het werk zet. Bij Tordoir ontstaat een schilderij tijdens het maken zelf. Het wordt een geconstrueerd beeld, bestaande uit verschillende geschilderde lagen die het aspect van een sculpturaal object krijgen.

Tuymans houdt zich aan het beschilderde platte vlak tegen de muur. In de middelen direct verwant aan de klassieke manier van schilderen, wordt hij rechtstreeks geconfonteerd met de vraag: hoe pertinent is het gebruik van de traditionele media in een cultuur waarin het snelle, beweeglijke, virtuele beeld zo dominant en doeltreffend is? Schilderen is een problematische bezigheid. Maar het specifiek schilderkunstige, de hand, blijft rechtstreeks verantwoordelijk voor het tot stand komen van een reflectieve, leesbare beeldinhoud.

Bij Tordoir vertoont het schilderkunstige gebaar zelf meer verwantschap met het handwerkelijk bestrijken van gekleurde oppervlakken. Het is een element van kleur in een groter driedimensioneel geheel. Het beeld, beschilderd, geconstrueerd, zich losmakend van het platte vlak, heeft zowel een uiterst gemaakt als ook een conceptueel karakter.

STRALENDE KLEURENVLAKKEN

Waar hij in situ aan de slag ging (zoals in de Biënnale van Venetië), hadden zijn werken nogal eens een zuiver ruimtelijke picturaliteit, samen met een element van taal. Op “Trouble Spot. Painting” krijgen we dat niet van hem te zien. Die mogelijkheid van schilderkunst is op de tentoonstelling exemplarisch gerepresenteerd door een “Penetrable” (1960) van de Braziliaanse kunstenaar Hélio Oiticica (1937-1980) – een kleine betreedbare houten box met warme, stralende kleurenvlakken, naar binnen plooiend en naar buiten radiërend.

Uit de verschillende paradigmatische mogelijkheden van schilderkunst zoals “Trouble Spot” ze ontvouwt, blijkt evenwel dat het leeuwendeel – of ze nu veeleer bij de Tuymans- of bij de Tordoir-pool aanleunen – zich blijft definiëren in een hechte relatie met de muur, het platte vlak, het frame. Ze verraden een behoefte aan discipline en structuur. Daarbij doen ze afstand van de anything-goes-mentaliteit in zovele postmoderne kunst-en expositiepraktijken.

Allicht distantiëren ze zich ook van de overheersende installatiekunst en de transculturele tendensen, verweven in het sociale weefsel. (Type Manifesta, Trafique…) In de positieve zin met elkaar gemeen hebben ze dat er telkens sprake is van poëtische “verdichting”. Daarbij doet het er minder toe of de drager een stuk canvas is, een video-of filmscherm.

Het zachte hart van de tentoonstelling zit in de kelder van het NICC, in een zeer suggestieve constellatie van magische beelden. De toon wordt er gezet door een versmachte hond, op de rug liggend, de pik slap op de buik geplooid (een sculptuur van Robert Gober); een kruispunt op een verlaten weg met dreigende nachtelijke bomen en het eeuwig afwisselend aanfloepen van groen en rood (een maquette van Hans Op de Beeck); de strak geconstrueerde schilderijen van lege ruimten, overbelichte broeikassen met hun geheimzinnige plantaardige groei van Carla Klein. Met een controle over haar medium, Tuymans waardig, zet zij een beperkt kleurengamma in. Groenen, witten en grijzen creëren schemerige en scherpe, dik aangezette en transparante zones. Structuurwil, uitvloeiing en ontbinding houden elkaar in balans in dit melancholisch-hallucinante universum van kooien en kassen, vergeven van licht en donker.

Een film als “A Humble life” van Aleksander Sokourov, kan niet voorbeeldiger zijn in zijn schilderkunstige benadering en “poëtische verdichting”. In een delicaat en oerdegelijk berghuis van 130 jaar oud, leidt Umeno Mathuyoshi haar nederige leven van eenzame, oude vrouw. Soekourov filmt haar terwijl ze in absolute stilte een rouwkimono naait, eten klaarmaakt en zich ten slotte terugtrekt in de woonkamer om er haar kleine gedichten voor te lezen. De cineast fragmenteert zijn portret door er adembenemende opnamen van de omringende bergen en de bewegende wolken tussen te lassen. Beide draden vloeien ten slotte in elkaar wanneer Umeno opkijkt, zegt dat de krekels opgehouden hebben met zingen, dat er dus sneeuw op komst is.

De traag aftastende camerabewegingen, de afgewassen tinten, de liefdevolle aandacht voor texturen, voor clair-obscur, voor lichtende details op het gezicht van de vrouw, leveren universele, beweeglijke beelden op zoals zeg maar Johannes Vermeer ze al vermocht op te roepen.

Van de haiku waarin Umeno de lelie oproept die naar het murmelende stroompje buigt, tot aan de “Orchid” (1998) van Tuymans, is maar een stap. Een bloeivorm van een zerp, onrijp groen wordt doorlijnd met opwaarts strevende strepen in dezelfde vale kleur als het zakvormige blad dat, tegen een vlekkerig donkergroen veld, een tegenwicht vormt. Met een gecontroleerde nervositeit in de penseelvoering suggereert de schilder een diepte vol plekkerige vormen die de wildste associaties toelaten.

EEN NOTOIRE CRASH

In het MUHKA blijkt pas goed hoe T & T zich als volleerde tentoonstellingsmakers gedragen. Er is een geestige parallel met de werkwijze van Jan Hoet voor de openingstentoonstelling in het nieuwe SMAK. Net zomin als de Gentse museumdirecteur zijn de Antwerpse kunstenaars bang om confrontaties, omarmingen en zelfs crashes tussen kunstwerken te organiseren. Het doel is de voorspelbare wijzen van kijken te doorbreken, tot nieuwe lecturen van bestaande werken te prikkelen. Een enkele keer valt het verkeerd uit. Een notoire crash is het doorbreken van het altijd met een integraal lege ruimte verbonden werk van Philippe Van Snick aan de hand van enkele van de knetterendste, scherpst geformuleerde schilderijen van Walter Swennen.

Diens dolgedraaide verflichaampjesvermaler “Manivelle” en z’n ongelofelijke “Angel of the Odd” (’87) zijn doornen in het gezichtsveld van Van Snicks uitgepuurde geometrische balken met hun teer blauwe, gele en zwarte dag-en nacht-, licht-en donkersymboliek.

Problematisch zijn ook wel de honderd, aan metalen kettingen bengelende matte zilverglansschijfjes die elk een fragment van de omringende ruimte spiegelen (“Idol”,’99, Carla Arocha): ze verstrooien de blik in een ruimte waar juist uiterste concentratrie gevraagd is voor de tactiele bewegingen en gevoelige texturen op de abstracte schilderijen van Marthe Wéry met hun beheerste maar indringende kleuren.

Hoe kunstwerken op elkaar reageren, is het onderwerp van John Baldessari’s tekstschilderij: “Bijna elke schilder komt in het stadium waarin hij zijn werk zou willen tentoonstellen./

Het is een goed idee om je schilderijen samen met die van anderen te tonen. Het geeft je een fris perspectief op je werk. Omdat het verrassend is hoe verschillend je beelden er uitzien op de muur omringd door schilderijen van andere kunstenaars./

Soms ben je aangenaam verrast wanneer je schilderijen standhouden bij vergelijking. Andere keren ziet het schilderij dat kleurrijk en sterk leek in je atelier, er saai en zwak uit naast andere beelden./”

Op het parcours van “Trouble Spot. Painting” gaat de aanwezigheid van andere werken de meeste schilderijen goed af. De anders zo moeilijk op een boeiende manier aaneen te schakelen MUHKA-zalen, bieden dit keer een onophoudelijk spervuur van vervoerende picturale sensaties. Topkapi in Antwerpen. De ouverture toont een innige omhelzing tussen een icoon van Gerhard Richter – een optisch scherp gedefinieerd spel van monochroom gemodelleerde, over elkaar heen schuivende buizen (“Röhren” ’67) – en enkele schemerig blauwe, achter gordijnen van witte kant wasemende neonbuizen van Guy Mees, eveneens uit de jaren zestig, eveneens iconen, zij het internationaal ondergewaardeerd (de werken onder de titel “Verloren Ruimte”).

WITTE KLONTERS

Richter/Mees is de opmaat voor een wonderlijke samengang van werken, verdeeld over de hele eerste verdieping en een annex boven de cafetaria. De zaal waarin de traag stollende, rafelige verfbanen van Raoul De Keyser en de ritmisch gestructureerde witte klonters van Robert Ryman in hun materiële en luminante puurheid samengaan met de exotisch decoratieve motieven en de strontbollen van Chris Ofili, ook met een volmaakt magische figuur van Sophie Von Hellermann, dat is weinig minder dan geniaal.

In contrapunt met deze ode aan het licht, de materie, het informele, het visioen en de gevoelige hand, staat de zaal daar vlak tegenover. Daar wordt gedacht en gewerkt vanuit opbouw en structuur, assemblage en gladde oppervlakken zonder spoor van een hand, maar met even geheimzinnige beelden tot gevolg. Bekende namen als Hans Schuil en Ellsworth Kelly (wiens blauw monochroom slecht zichtbaar is) wisselen af met jong talent als Herman Van Ingelgem en Frank Bragigand.

Laat het zich soms aanzien dat er in “Trouble Spot. Painting” een complete stand van zaken zit, dan is de conclusie toch dat T & T bezweken zijn voor de verleiding van een niet-systematische ontdekkingstocht in schilderland. Ook zal men niet voorbijgaan aan enkele uitgesproken stellingnamen ten voordele van in hun ogen ondergewaardeerde kunstenaars. Zo is de aanwezigheid van de Franse kunstenaar Bertrand Lavier met zijn handvaste, aan huisschilderstechniek en industriële procedures refererende ding-schilderijen, te markant om toevallig te zijn. Hij krijgt hier een internationale quotering, terwijl hij buiten Frankrijk amper erkenning geniet.

Joris Ghekiere, meestal ontbrekend in het kwaliteitskransje van Belgische schilders, pakt uit met twee van de spannendste schilderijen op de tentoonstelling: banale motieven als polshorloges en vogeltjes op kale takken worden met picturale en optische effecten gehoogd tot zeer opwindende beelden. Meer mag van schilderkunst eigenlijk niet verwacht worden.

De tocht biedt nog veel meer verrassingen. Een vroege schilderij van Roger Raveel in een kleine kamer met een zo delicate installatie van Joëlle Tuerlinckx, dat ze de eerste dag al door onverlaten beschadigd was. Concentrische kleurencirkels met onwaarschijnlijk sterke vibraties van Ugo Rondinone, opwegend tegen nog zo’n icoon, een “Résonance (Monogold)” van Yves Klein.

Bekende werken van René Daniels, Marlene Dumas of John Currin wisselen af met ontdekkingen. Enkele voorbeelden maar. De video “Kindergarten Antonio Sant’ Elia 1932” van David Claerbout, met z’n klasje op het beeld bevroren kinderen in een park waar alleen de blaren van de bomen zachtjes ritselen. De erotisch-sadistische poppenspelletjes tussen bloemen, een videofantasie van Gert Verhoeven. Of de aanminnige 16 mm-kleurenfilm van Elkse Neus, geprojecteerd op een witte tafel, deel van een constructie met twee andere tafels.

Zoals de titel van de film aangeeft, is het een hommage aan Vermeer met filmische middelen. “Moeder schilt de appel” wordt gespeeld door een bijna roerloze actrice. Ter hoogte van haar handen is een scherm in het scherm aangebracht, waarop de daad van het schillen uitvergroot getoond wordt. Het is een ironische relativering van de notie letterlijke en figuurlijke beweging, waarbij de film aan de schilderkunst appelleert, en het geëvoceerde schilderij een filmisch element omhelst. Een betere definitie van het onderwerp “Trouble Spot. Painting” kan moeilijk. Tenzij men het zo letterlijk neemt als Lawrence Weiner die op de overloop gedurende twee minuten een stuk van de vloer met verf uit de spuitbus onder handen nam en een schat van een rode vlek achterliet.

NICC en MUHKA, Antwerpen. tot 22.8 open van di. t/m. zo. van 10 tot 17 u.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content