Er zijn van die momenten waarop de ogen van vrouwen wegdraaien tot enkel het wit nog zichtbaar is. Zoiets gebeurt ook met een aantal van onze politici als het over communautaire eisen gaat. Brussel-Halle-Vilvoorde, B-H-V, behoorde echter tot the day after nog voor er iets gebeurde: prematuur onverteerbare roes, voorspelbare kater. B-H-V is een slordigheid in de staatshervorming en, ten gronde, een moeilijke vraag over de politieke rechten van burgers en de wijze waarop die in een kiesstelsel aan hun trekken kunnen komen. Maar daarover werd ternauwernood iets gezegd. De opwinding, zo blijkt, heeft vooral met het woordje ‘splitsen’ te maken. Dat klinkt zo scherp en finaal, alsof met een fileermes in één zwierige beweging een glad plakje grond kan worden afgesneden en definitief op zijn plaats gelegd. De Franstaligen kunnen dan netjes gesegregeerd, volgens nummer, op dat plakje grond worden gezet. ‘Splitsen’, die klanken lanceren een deel van het Vlaamse politieke establishment steeds weer in een zeer brede baan rond de redelijkheid. In plaats van koel en beredeneerd naar haalbare en democratisch verantwoorde oplossingen te zoeken, wordt dan frenetiek achter de eigen hysterie aangehold.

Om iets gelijkaardigs te zien, moeten al zeer oude films worden opgediept, de Keystone Cops, de meer slapstickachtige van den Dikke en den Dunne of misschien Buster Keaton, maar dan minus de droefgeestige poëzie. Communautaire politiek heeft in feite de hilarische energie van cartoons. Het vergaat die politici als de achtervolgers van Road Runner. Te laat merken ze dat de springstof die voor hun tegenstander is bestemd, onder hun eigen kont gaat ontploffen. Net voor dat gebeurt, klimt hun taal nog een paar octaven in kinderachtige stoerheid: ‘Laat ze aan de alarmbel trekken’, ‘Als we geen gelijk krijgen, splitsen we alles’. Eerst B-H-V, dan België, dan de kosmos en de sprietatomen als het moet. Maar onafwendbaar daagt het: de nacht van de politieke passie wordt gevolgd door een ochtend van lauwe koffie, koele compromissen en een quasi commerciële afrekening, waarin vooral de prijs van gezichtsverlies zwaar doorweegt.

Het natiegevoel kan positief zijn, maar werkt doorgaans als een pervers communicerend vat: de eigendunk stijgt, naarmate de relevante andere wordt gekleineerd. Englishness bijvoorbeeld, associeer ik met de beste muffins en de lelijkste toeristen ter wereld. Maar in de geschiedenis van de Engelse natie werd het opgetrokken aan de stereotypering en de kleinering van de Welsh, de Schotten en de Ieren. Vlaanderen is nochtans zoveel. Een taal die via kunst en wetenschap moet kunnen meegroeien met haar tijd. Een geschiedenis en een erfgoed die soms herkenbaar zijn in de stijl en aanpak van ‘onze’ ondernemers, bewegingsmensen, kunstenaars, sportmensen en wetenschappers. Plezier in die herkenning is ook nationalisme, uiteraard, maar van een soort dat zich allerminst kan vinden in de wijze waarop vandaag aan de Vlaamse identiteit wordt gewerkt. Die blijkt voor een aantal Vlaamse spraakmakers vooral een kwestie van merknaam en van Walen te zijn. Het is hen een doorn in het oog dat in het buitenland wordt gesproken van Belgisch bier, Belgische chocolade en Belgische spruiten.

In een land waar een minister zich met dergelijke trivia kan inlaten, moeten de mensen werkelijk alles hebben en dolgelukkig zijn, zou men denken. Maar nee. De Vlaamse identiteit wordt vooral gebouwd op de stelselmatige vernedering en belediging van de Walen in het algemeen en van Elio Di Rupo in het bijzonder. Waarom zouden bier, chocolade of spruiten Vlaams zijn? Men kan die producten niet associëren met kleinzieligheid.

Mark Elchardus

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content