Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Na een nieuwe winter van Belgische overheersing strijden de veldrijders zondag in Wielsbeke op een innovatief parcours voor de nationale driekleur. Bondscoach Rudy De Bie (47) heeft zo zijn bedenkingen bij het groeiende succes van het veldrijden.

Een jaar geleden kwam het binnen het besloten veldritwereldje tot een forse ommezwaai: na een lange en door vele triomfen gekenmerkte periode werd Eric De Vlaeminck als bondscoach gedumpt en vervangen door Rudy De Bie. De Vlaeminck, de beste veldrijder aller tijden, behaalde in acht jaar als coach 29 WK-medailles, maar bleek nauwelijks nog bestand tegen de knagende stress van het vak. Met onbezonnen uitspraken bracht hij zichzelf steeds weer in een lastig parket. Zo ook tijdens het vorig seizoen zo succesvolle WK in Zolder, waar De Vlaeminck op de hem eigen ongezouten manier kritiek op de Wielerbond uitte. En hij riep luidop dat hij zich niet geapprecieerd voelde. Het tekent de grilligheid van De Vlaeminck, die de kloof tussen hem en de renners steeds groter zag worden. Als assistent van de zevenvoudige wereldkampioen was Rudy De Bie zo steeds meer uitgegroeid tot het aanspreekpunt van de veldrijders.

De Bie is een ander type dan De Vlaeminck. Hij glijdt onopvallend door het milieu. De Bie, als veldrijder een verdienstelijke subtopper en sinds vier jaar bondscoach van het mountainbiken, wordt in het wereldje niettemin erg geapprecieerd. Terwijl Eric De Vlaeminck vorig seizoen niet De Bie, maar wel Mario De Clercq als de nieuwe bondscoach naar voren schoof. Weken aan een stuk zorgde dat voor een stukje theater zonder voorgaande. Nooit eerder voelde De Bie zich zo vernederd als na die uitspraak.

RUDY DE BIE: Het vreemde is dat ik nooit problemen heb gehad met De Vlaeminck. Ik vond dat we heel goed samenwerkten, al was het soms een beetje passen en meten. Uiteindelijk is Eric een speciale kerel, en dat is eigen aan grote kampioenen. Maar hij zag het wel goed, ik had het gevoel dat het tussen ons goed klikte. En dan gaat Eric zo’n dingen vertellen. Het was alsof ik de aarde onder mijn voeten voelde wegglijden. Ik moet zeggen: mijn respect voor hem is sindsdien behoorlijk gedaald. Ik weet echt niet waarom hij me zo te kijk heeft gezet. Misschien omdat hij het niet leuk vond dat de renners zich de laatste jaren steeds meer tot mij wendden, dat ze als het ware uit zijn handen gleden. Maar dat was ook het gevolg van de commentaar die hij op televisie gaf: hij kon dan al eens sommige renners bekritiseren, had moeite om zich te controleren. Ergens begrijp ik dat wel: je reageert op wat je ziet, je bent je niet altijd bewust van wat je zegt. Je noemt binnen de minuut drie keer dezelfde renner en de mensen zeggen: hij heeft het voor hem. Ik vind het te delicaat om als bondscoach commentaar te geven op televisie, zeker in een klein wereldje als het veldrijden. Ze hebben me dat ook al gevraagd, maar ik heb bedankt.

Intussen blijven de Belgen het veldrijden domineren.

DE BIE: Dit is echt een uitzonderlijke generatie. En er wordt zo verschrikkelijk snel gereden, je houdt het niet voor mogelijk. Dat heeft ook te maken met de onderlinge concurrentie: de renners trekken zich als het ware aan mekaar op en tillen zo het niveau op. Dat is een probleem voor de jongeren, die op die manier heel moeilijk aansluiting vinden. Als ze naar de profs overstappen, kunnen ze zich hooguit in de tweede groep handhaven. En dan moeten ze al in een goeie dag zitten, anders worden ze gegarandeerd weggeblazen. De wedstrijden worden ook met een heel andere ingesteldheid gereden: ze vlammen van de eerste tot de laatste minuut, ze sparen mekaar niet. Omdat de druk zo groot is.

En de mediabelangstelling is gigantisch.

DE BIE: Op zich is dat positief. Maar anderzijds vind ik dat die belangstelling langzamerhand te groot wordt. Het is zo’n kleine sport, het zijn altijd dezelfde renners die terugkomen. Het blijft allemaal boeien, maar er mag geen overdaad zijn. Als je ziet hoeveel wedstrijden er door de televisie worden uitgezonden. Er komen ook altijd maar nieuwe organisatoren bij, die staren zich een beetje blind op het succes dat er nu is. Maar als er te veel wedstrijden komen, dan weet ik niet of dat goed is voor de sport. De onderlinge concurrentie tussen de organisatoren is groot, de renners zijn daar goed mee, de prijzen worden opgedreven, in zoverre dat de renners keuzes kunnen maken. Ik vind dat een gevaarlijke ontwikkeling. Want als organisator moet je een sluitend budget voorleggen en vaak wordt dat dan doorgerekend aan de toeschouwer. Het gevolg is dat de toegangstickets stijgen. Maar ook wat dat betreft, komt er een grens. Als een gezin met twee kinderen naar een veldrit gaat, is het gauw veertig euro kwijt. En dan hebben ze nog niets gegeten of gedronken.

Het moet een volkse sport blijven, het mag geen andere weg opgaan. Ik heb de indruk dat er voor sommige wedstrijden al wat minder volk was dan vorig seizoen. In Overijse bijvoorbeeld. Al kwam dat misschien ook omdat de wedstrijd op televisie is uitgezonden. Ergens moet je dat toch een halt toeroepen. In het buitenland zijn er ook wedstrijden, maar ze krijgen geen Belgen aan de start, omdat er hier zoveel crossen zijn. Waarom zou je achthonderd kilometer naar Zwitserland rijden als je hier aan de slag kunt? Ook dát werkt de internationale evolutie van de sport tegen. Er zijn hier nu sponsors die nog een ploeg willen oprichten van veldrijders, maar dat niet meer kunnen omdat er geen goeie renners meer zijn. Ik vrees dat het veldrijden een beetje het slachtoffer gaat worden van zijn eigen succes. De UCI (internationale wielerfederatie) weet dat ze daar iets moet aan doen. Anderzijds: als een organisator een aanvraag doet bij de federatie, dan heb je het recht niet om die te weigeren.

Is de totale Belgische overheersing in het veldrijden op de duur ook geen slechte zaak?

DE BIE: Het veldrijden zou veel aan impact kunnen winnen indien het een olympische discipline werd. Maar dat zit er niet in. En intussen slinkt het aantal wedstrijden in het buitenland en neemt het bij ons toe.

Terwijl het hier toch al een paar jaar dezelfde namen zijn: Nys, De Clercq, Wellens, Vervecken.

DE BIE: Bart Wellens heeft deze winter toch veel progressie doorgemaakt. Het wisselvallige van vroeger is weg. Hij heeft in de zomer een aantal rittenwedstrijden gereden en behaalde daarin goede resultaten. Sinds Wellens met Paul Ponnet als trainer werkt, is hij veranderd. Vroeger reed hij op de weg puur als voorbereiding, omdat het zo hoorde. Nu ging hij er echt voor. Uiteindelijk leg je de basis in de zomer. Kijk naar Tom Vannoppen, vorig jaar tweede in het wereldkampioenschap. Die voelde zich toen de held van Limburg, werd opgehemeld. Recepties, huldigingen, Tom ging er naartoe. Want hij leeft graag. Maar vervolgens maakte hij een slechte zomer door en reed hij lang achter zijn vorm aan.

Je moet het natuurlijk ook allemaal kunnen blijven opbrengen. Dat vind ik zo uitzonderlijk aan Sven Nys. Al jaren aan de top en nog steeds zo professioneel, zo plichtsbewust. En altijd zo ingetogen, hij straalt iets uit door zijn rust. Alles moet bij hem wijken voor de fiets. Dat is bijvoorbeeld bij Erwin Vervecken anders. Die leeft op een meer ontspannen manier, wat niet wil zeggen dat hij niet traint. Maar als zijn vrienden met hem een stukje willen gaan eten, dan zal hij dat niet laten.

En dan is er natuurlijk Mario De Clercq, de specialist van de kampioenschappen.

DE BIE: Mario heeft één groot voordeel op de andere renners: hoe meer wedstrijden hij rijdt, hoe beter hij in vorm komt. Dat heeft te maken met zijn leeftijd. Terwijl andere renners zich een beetje kunnen vergalopperen als ze te veel rijden, zoals bijvoorbeeld tijdens de eindejaarsperiode. Hoe meer wedstrijden je tijdens het seizoen wint, hoe moeilijker je wereldkampioen wordt. Dat is de afgelopen jaren duidelijk gebleken. Maar bij Mario De Clercq geldt dat niet: hoe meer hij rijdt, hoe beter hij in zijn ritme komt. Ik geef hem dan ook een heel grote kans om op 2 februari voor de vierde keer wereldkampioen te worden. Vooral omdat de omloop in het Zuid-Italiaanse Monopoli voor hem op maat is geknipt. Het is een snel circuit, je zult niet gemakkelijk een kloof kunnen slaan. En als je met een paar renners naar de spurt gaat, is De Clercq natuurlijk moeilijk te kloppen.

In afwachting van een nieuwe regenboogtrui kan hij ook zondag in Wielsbeke weer Belgisch kampioen worden. Al is er, in een poging om wat vernieuwing te brengen, wel heel ver gegaan: op een deel van de omloop ligt een tapijt, een rode loper.

DE BIE: Ik ben daar niet gelukkig mee. Het lijkt erop dat het reclamebelang (de tapijtenfabrikant Beaulieu is in Wielsbeke gevestigd) boven het sportieve gaat. Probeer zo’n tapijt uit op een exhibitiewedstrijd, maar toch niet in een nationaal kampioenschap. We gaan tijdens de trainingen van woensdag en donderdag nog een paar tests doen, maar een tapijt in een veldrit, nee, dat zie ik niet zitten. Het veldrijden moet zijn specifiek karakter behouden. Daarom ben ik bijvoorbeeld ook tegen het onlangs geopperde voorstel om al in augustus wedstrijden te organiseren. In volle wegseizoen zal dat de mensen niet aanspreken, die zijn dan niet met het cyclocrossen bezig. Ik ben niet tegen vernieuwingen. Maar dan wel op voorwaarde dat je niet aan de eigenheid van het veldrijden raakt.

Jacques Sys

‘Als een gezin met twee kinderen naar een veldrit gaat, is het gauw veertig euro kwijt. En dan hebben ze nog niets gegeten of gedronken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content