Seksueel geweld is big business

'Sommige ngo's drijven de verkrachtingsstatistieken op om indruk te maken op de donateurs.' © Alexis Bouvy

Verkrachting is een van de gruwelijkste wapens in de oorlog in Oost-Congo. Het onderwerp haalt het vaakst de media, en dat heeft perverse bijwerkingen. Een verhaal over wanpraktijken onder ngo’s, valse slachtoffers, en de effecten van Hollywood.

‘De wereld heeft naar onze kreet om hulp geluisterd. Tientallen miljoenen dollars stroomden toe. Alleen: de Congolese vrouwen zijn er nooit beter van geworden’, vertelt Justine Masika Bihamba. Ze is directrice van Synergie des Femmes pour les Victimes de Violences Sexuelles (SFVS), een koepel van 35 mensenrechtenorganisaties in Noord-Kivu. Masika strijdt al veertien jaar voor vrouwenrechten in Oost-Congo. In 2008 kreeg ze daarvoor de Mensenrechtentulp van de Nederlandse overheid.

‘Samen met de miljoenen krijg je ook mensen die dat geld uitgeven’, legt Masika uit. ‘En die krijgen risicopremies, verblijven in hotels, hebben jeeps nodig. Terwijl wij bij de mensen thuis logeren en meereizen met de hulpgoederen. En wat zie je? Wij boeken betere resultaten met een fractie van hun budget. Maar probeer maar eens een chauffeur te overtuigen om voor ons te werken als hij bij die organisaties veel meer kan verdienen.’

In het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) strijden regimes en rebellengroepen al zo’n twintig jaar om grondstoffen en levensruimte. Seksueel geweld is daarbij een veelgebruikt oorlogswapen om gemeenschappen te terroriseren. In het begin werd het probleem genegeerd, maar toen rond 2002 huiveringwekkende getuigenissen van met geweerkolven verkrachte meisjes de wereld rondgingen, zakten internationale ngo’s massaal af naar het bloedende hart van Afrika. En dat had zo zijn bijwerkingen. ‘Sinds de VN-organisaties en ngo’s Goma (de provinciehoofdstad van Noord-Kivu, nvdr.) hebben overgenomen, zijn de prijzen van huizen en transport enorm gestegen. Lokale ngo’s met kleine budgetten worden weggedrukt’, zegt Masika.

In het rapport Fond de commerce? Sexual Violence Assistance in the Democratic Republic of Congo (2012) argumenteren de Nederlandse onderzoeksters Nynke Douma en professor Dorothea Hilhorst van de Wageningen Universiteit hoe donoren buitenproportioneel veel middelen besteden aan seksueel geweld: net iets minder dan aan algemene gezondheidszorg, en opmerkelijk meer dan aan onderwijs. Toen de toenmalige buitenlandminister Hillary Clinton in 2009 verkrachte vrouwen ontmoette in Goma, beloofde ze hen prompt 17 miljoen dollar Amerikaans ontwikkelingsgeld.

‘Door die grote budgetten vallen organisaties haast over elkaar heen om programma’s te ontwikkelen rond seksueel geweld. Ten tijde van het onderzoek waren er 300 à 400, waarvan er veel puur daarop werkten’, zegt Douma. Door een gebrek aan coördinatie is het volgens haar erg moeilijk om het aantal organisaties en de totale budgetten precies te becijferen.

Ook over het aantal slachtoffers van seksueel geweld kan alleen worden gespeculeerd. Ngo’s op het terrein presenteren uiteenlopend cijfermateriaal op basis van eigen schattingen. De VN houden het op minstens 200.000 vrouwen en meisjes in de DRC sinds 1998. Door het maatschappelijke taboe – verkrachte vrouwen worden vaak door hun echtgenoot en de gemeenschap verstoten – gaan organisaties ervan uit dat de slachtoffers die zich melden maar een fractie zijn van het totaal. ‘Tegelijk vraagt een slachtoffer vaak hulp bij verschillende organisaties, waardoor het meerdere keren in de statistieken wordt opgenomen’, zegt Masika. ‘Sommige ngo’s proberen zo veel mogelijk slachtoffers binnen te halen. Ze moeten indrukwekkende cijfers kunnen presenteren aan de donateurs om hun fondsen te verantwoorden. Er zijn ngo’s die hun statistieken bewust overdrijven.’

‘Enkele organisaties binnen onze eigen koepel gaven tot drie keer meer slachtoffers op om financiering los te weken. We hebben een kader gecreëerd om dat te ontmoedigen’, zegt Gisèle Nabozi Balegamire. Tot vorig jaar was ze directrice van de koepelorganisatie voor vrouwenrechten CAFCO. Nu is ze minister van Justitie en Mensenrechten in de provinciale regering van Zuid-Kivu. ‘Er is sterke onderlinge concurrentie. “Jij hebt mijn verkrachte vrouwen gepikt!” zeggen ze dan. Terwijl sommige van die organisaties niet eens de juiste competenties hebben om met verkrachtingsslachtoffers om te gaan.’

‘Verkrachtingshoofdstad van de wereld’

Ook in het dorpje Minova zijn de ngo’s neergestreken. In 2012 kreeg Minova wereldwijde aandacht toen in enkele dagen minstens 76 vrouwen en meisjes verkracht werden door Congolese militairen. Een van de ngo’s is CAMPS, dat onlangs een nieuwe vestiging opende in het dorp. Zoals wel meer organisaties biedt CAMPS aan verkrachtingsslachtoffers een totaalpakket van medische hulp, psychosociale begeleiding, sensibilisering en economische steun. ‘Wij zijn de enige ngo die de juiste expertise in huis heeft. De andere organisaties in Minova weten dat ook. De slachtoffers die er erg aan toe zijn, sturen ze naar ons’, zegt directeur Masirika. ‘Daar klopt niets van’, reageert een medewerker van de ngo Fondation Solidarité des Hommes (FSH) verontwaardigd. ‘Integendeel, CAMPS doet geregeld een beroep op ónze diensten.’

Zo werd seksueel geweld big business. ‘Een slachtoffer wordt nu drie keer verkracht’, fulmineert Onesphore Sematumba van het gerespecteerde Pole-onderzoeksinstituut in Goma. ‘Eerst door haar aanrander. Dan door de gemeenschap die het slachtoffer stigmatiseert of verstoot. En een derde keer door hulpverleners die geld uit haar proberen te slaan. Dat laatste is nog het ergst. Verkrachte vrouwen worden gereduceerd tot handelswaar. Ziek word ik van sommige praktijken. Als ze net geen slachtoffers hebben om aan donateurs of journalisten te tonen, betalen sommige ngo’s een consultant om vrouwen te zoeken die een valse getuigenis willen afleggen.’

Zowel lokale als internationale partners treffen schuld, zegt Masika. ‘Vaak creëert een internationale organisatie hier een eigen lokale ngo. Er is ook het systeem ‘opération retour’: ik financier jou, en jij geeft mij 15 à 20 procent terug. Dat is uiteraard onaanvaardbaar. Sinds kort geven we die organisaties aan bij de lokale overheid met de vraag om in te grijpen.’ Net zoals alle andere geïnterviewden wil Masika geen namen noemen. In een regio waar straffeloosheid en chaos heersen, heeft niemand nog méér vijanden nodig.

Toen de Congolese verkrachtingen het wereldnieuws haalden, bombardeerde een VN-bons Oost-Congo tot ‘verkrachtingshoofdstad van de wereld’. De weinig flatterende titel werd sindsdien ontelbare keren geciteerd. ‘De Congolese vrouw werd tot verkrachtingsslachtoffer gereduceerd’, zegt Sematumba. ‘Terwijl de Congolese vrouw een sterke, hardwerkende vrouw is die haar gezin, de gemeenschap en de economie aan de gang houdt. Ze wordt enorm in haar waarde gedegradeerd.’

De reductie van Congolese vrouw tot verkrachtingsslachtoffer heeft verregaande consequenties. ‘Verkrachtingsslachtoffers, patiënten met bepaalde gynaecologische aandoeningen, patiënten met hiv en ondervoede kinderen betalen hun behandeling niet. Alle anderen wel’, zegt dokter Denis Mukwege van het wereldberoemde Panzi-ziekenhuis in Bukavu. De door de internationale media grootgemaakte Mukwege wordt voor zijn werk met slachtoffers van seksueel geweld genoemd als Nobelprijskandidaat. Zijn ziekenhuis krijgt jaarlijks miljoenen dollars steun uit het Westen. 250 van de 450 ziekenhuisbedden in Panzi zijn voorbehouden voor slachtoffers van seksueel geweld.

Ook in Heal Africa, dat andere gereputeerde ziekenhuis in de Kivu’s, worden behoorlijk wat fondsen voorbehouden voor verkrachtingsslachtoffers. Net zoals in Panzi kunnen ze vaak rekenen op gratis transport vanuit moeilijk te bereiken gebieden, logies en economische steun om financieel onafhankelijk te worden. Patiënten die niet op een hulpprogramma kunnen terugvallen, betalen 36 euro voor een consultatie en medicijnen, en al gauw 360 euro voor een operatie. Tenminste: als ze op eigen kracht vanuit de jungle naar de provinciehoofdsteden Goma of Bukavu raken, wat voor velen een onmogelijke opdracht is. Door de oorlog zijn ziekenhuizen en verzorgingsposten in heel Oost-Congo verwoest.

Seksueel geweld ontsnapte ook niet aan de aandacht van de Belgische federale regering. Het Panzi-ziekenhuis kreeg in 2012 180.000 euro ontwikkelingssteun. Het is momenteel het enige door België gesteunde project in Noord- en Zuid-Kivu. Die streken behoren dan ook niet tot de zes Congolese kernprovincies waarop België zijn ontwikkelingsbudget richt. ‘Het valt inderdaad buiten onze focuszones en -sectoren. Het is een politieke beslissing’, klinkt het bij het Belgische ontwikkelingsagentschap BTC, dat de strategieën uitvoert en vertaalt naar concrete projecten. ‘Het thema heeft recent zeer veel aandacht gekregen.’

‘Minister van Ontwikkelingssamenwerking Jean-Pascal Labille (PS) trekt de komende jaren 3 miljoen euro uit om het Panzi-model te exporteren naar andere plaatsen in Congo’, zegt zijn woordvoerster. Waar die ziekenhuizen zullen komen of welke bestaande medische posten gesteund worden, is nog niet beslist. ‘Het Panzi-model’ houdt alvast in dat medische hulp er voor een beperkte groep gratis beschikbaar zal zijn.

Iedereen kindsoldaat

Nu het taboe rond seksueel geweld afneemt dankzij de vele sensibiliseringscampagnes geven vrouwen zich steeds vaker onterecht op als verkrachtingsslachtoffer. ‘Omdat ze dringend medische zorg nodig hebben, maar de ingreep niet kunnen betalen. Of om financiële steun te krijgen’, zegt Masika. ‘Die valse slachtoffers haal je er zo uit. Als je doorvraagt, vallen ze door de mand.’

Zuster Deodata Bunzigiye, directrice van de Congolese ngo Alpha Ujuvi en in 2011 door UNESCO gelauwerd met de Confucius Prize for Literacy, ziet een duidelijke parallel met het recente verleden. ‘Enkele jaren geleden keek de hele wereld naar de kindsoldaten’, zegt Bunzigiye. ‘Er werden massaal projecten opgezet om ze te reïntegreren in de samenleving. Dat thema verdiende aandacht, maar voor de vele andere kinderen van wie de ouders geen geld hadden om hen naar school te sturen deed men niets. Dus moest men van elk behoeftig kind zeggen dat het bij een rebellenbeweging had gediend. Als één kwetsbare groep in de schijnwerpers komt te staan, mag je de andere niet vergeten. Elk jaar stellen wij een programma op dat beantwoordt aan reële behoeften: onderwijs, pacificatie, armoedebestrijding enzovoort. Donateurs bekijken de lijst en zeggen: “Wij gaan alleen dit en dat steunen.” Als seksueel geweld ertussen staat, pikken ze dat er gegarandeerd uit. Nochtans is investeren in onderwijs minstens zo efficiënt. Een kind dat naar school kan, sluit zich niet aan bij een rebellengroep die vrouwen verkracht. Maar donoren lijken liever op slachtoffers dan op preventie te focussen.’

Ook minister Nabozi heeft genoeg van wat zij ‘stigmatiserende projecten’ noemt. ‘Onlangs kreeg ik bezoek van een Belgisch-Franse delegatie die in Bukavu een zoveelste Huis voor de Vrouw’ wilde bouwen om slachtoffers van seksueel geweld op te vangen. Alweer vanuit de veronderstelling dat alle Congolese vrouwen verkrachtingsslachtoffers zijn’, zegt Nabozi. ‘Ik heb hen gezegd dat ze dat huis op álle vrouwen moeten richten. En dat ze het in het binnenland mogen gaan bouwen. In Bukavu zijn er al faciliteiten zat.’

’80 à 90 procent van de vrouwen in het dorp is verkracht’, zegt een vrouw in Otobora, diep in het oerwoud van Noord-Kivu. Nerveus beschrijft ze aanvallen door verschillende rebellengroepen door de jaren heen. Een hulporganisatie heeft ze nooit gezien. Ook bescherming is er niet. Ze wil zeker weten dat haar naam niet op de radio te horen zal zijn: ‘Anders komen ze me vermoorden.’ Het is een hard contrast met Goma en Bukavu, steden die relatief minder onder de oorlog geleden hebben dan het binnenland, maar waar de honderden hulporganisaties de stadscentra hebben overgenomen.

Masika windt zich daarover op: ‘Naar het oerwoud? Ze kunnen zelfs geen tien kilometer buiten Goma gaan! Ik begrijp het niet, waarom willen ze allemaal in de stad blijven? Omdat daar ook plezier te beleven valt, wellicht.’ Masika weet dat er uitzonderingen zijn, maar het gros van de internationale organisaties kiest voor het comfort van de provinciehoofdsteden. Volgens Masika zou het efficiënter zijn als fondsen rechtstreeks naar betrouwbare lokale ngo’s zouden vloeien. ‘Wij hebben een netwerk in de lokale gemeenschappen dat een internationale organisatie nooit kan opbouwen.’

Minister Nabozi gaat nog een stap verder: ‘Zo veel miljoenen, maar ik zie de impact niet. Als alle westerse organisaties nu zouden verdwijnen, heeft dat maar één repercussie: de vele mensen die voor hen werken, zouden hun job verliezen. We zijn lang naïef geweest, maar we vragen ons stilaan af wiens belang ze hier eigenlijk komen verdedigen. Ngo’s die op lange termijn willen werken, krijgen geen fondsen. Waarom wil het Westen alleen klachten behandelen terwijl ze die ook kunnen voorkomen?’

Hollywood kiest

Het enthousiasme waarmee westerse overheden en organisaties op rampen – tsunami’s, orkanen – en sensationele, gemakkelijk te visualiseren wreedheden – kindsoldaten, seksueel geweld – springen wanneer hulpbudgetten worden verdeeld, zou enig populisme kunnen doen vermoeden. Mensen zien hun belastinggeld en kleine donaties graag naar tastbare projecten vloeien, liefst na een wervelende tv- of radioshow. Voor beleidsmakers en fondsenwervers is het makkelijker om daarop in te spelen dan op de complexe realiteit.

‘Nadat George Clooney een speech gaf over stoofjes in Tsjaad, stond het Amerikaanse Congres erop dat nationale ontwikkelingsbudgetten naar dat project zouden gaan. Want de steun van Clooney deed het goed bij de kiezer’, zegt een ervaren Amerikaanse hulpverleenster in Goma. Volgens dezelfde logica staat de DRC er goed voor, want eind februari drong Hollywoodster Ben Affleck er bij de Senaat op aan om Congo niet in de steek te laten.

Niet alleen Hollywoodsterren en politici, maar ook de media spelen een bepalende rol. ‘Als journalisten naar Congo gaan, willen ze altijd met verkrachtingsslachtoffers spreken. Een titel als “verkrachtingshoofdstad van de wereld” wordt gretig overgenomen’, zegt Douma. ‘Maar je vernauwt er de problematiek mee. Het genuanceerde verhaal is bijna onmogelijk op een beperkte ruimte te brengen. Niemand in Congo wordt hier beter van.’

Die gemakzucht en spektakeldrift hebben perverse neveneffecten. Volgens sommige analisten zou de internationale aandacht rebellengroepen zelfs stimuleren om seksueel geweld te gebruiken als oorlogswapen. ‘Vergelijk het met jihadisten die gijzelaars onthoofden voor de camera’, zegt Sematumba. ‘Ze weten dat ze zo op het voorplan komen en een sterkere onderhandelingspositie kunnen afdwingen.’ Veel rebellen hopen via onderhandelingen in het Congolese regeringsleger te kunnen integreren.

Intussen gaat er te weinig aandacht naar structurele ontwikkelingshulp. ‘De internationale gemeenschap ziet een probleem pas als het enorme proporties aanneemt. Dan is het gewoonlijk erg moeilijk om nog een oplossing te vinden. We moeten de zaken aanpakken wanneer ze nog beheersbaar zijn’, zegt Masika. ‘Ook wij hebben lang de fout gemaakt om hulp vooral op slachtoffers van seksueel geweld te richten’, geeft ze toe. ‘Maar we hebben ingezien dat die focus niets verandert op lange termijn. Alleen krijgen we dat inzicht maar moeilijk verkocht aan de buitenwereld.’

Samen met andere ontwikkelingswerkers vraagt ze een budgetverschuiving van symptoombestrijding naar preventie. ‘We moeten ons toeleggen op de oorzaken van seksueel geweld: de oorlog om natuurlijke hulpbronnen, de straffeloosheid, het gebrekkige functioneren van leger en politie. We hebben vrede en veiligheid nodig, opdat vrouwen weer naar hun akkers kunnen zonder het risico te lopen onderweg verkracht te worden. Opdat ze zich niet als verkrachtingsslachtoffers hoeven voor te doen om voedsel of medische hulp te krijgen.’

DOOR JAN DE DEKEN IN CONGO

‘Een slachtoffer wordt drie keer verkracht: door haar aanrander, door de gemeenschap die haar verstoot, en door hulpverleners die geld uit haar willen slaan.’

‘Als alle westerse organisaties hier zouden verdwijnen, heeft dat maar één repercussie: jobverlies.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content