Marnix Verplancke

Van Jonathan Swift tot Roddy Doyle: hoe komt het toch dat Ierland haast aan de lopende band grote schrijvers voortbrengt? We trokken naar Dublin en spraken met twee auteurs en een criticus over de literaire traditie, de krankzinnige realiteit en de eerste zwarte Ierse schrijver.

Gooi je in Dublin een steen over je schouder, zo wil een hardnekkig gerucht, dan tref je er geheid een schrijver mee. En inderdaad, zo lijkt het wel, wat Ierland moet missen aan zonneschijn ziet het meer dan gecompenseerd door literair talent. Niet alleen de hoeveelheid is trouwens overweldigend, ook de kwaliteit. Voor een eilandje met nog geen vijf miljoen inwoners is het lijstje met relevante namen gewoonweg verbluffend. Er zijn de groten zoals Jonathan Swift, George Bernard Shaw, William Butler Yeats, Oscar Wilde, James Joyce en Samuel Beckett; de iets minder bekenden als Patrick Kavanagh, Derek Mahon, Michael McLaverty en William Trevor; en degenen waarvan men nooit besefte dat het in feite Ieren waren als Laurence Sterne, Anthony Trollope, Bram Stoker en Iris Murdoch.

Ook vandaag maakt de Ierse literatuur een bloeiperiode door. De boeken van Roddy Doyle halen wereldwijd de top van de bestsellerlijsten, John Banville staat in de Angelsaksische literatuur op eenzame hoogte en vijf jaar geleden kreeg Seamus Heaney nog de Nobelprijs voor zijn poëzie. Hoe komt dat toch, zo vroegen we ons af? Doen ze daar iets in de Guinness misschien? Dus trokken we naar Dublin en posteerden ons in de hoofdstraat, met een zakje stenen in de hand.

‘We zijn inderdaad met te veel’, grapt Joseph O’Connor, auteur van De Verkoper en Inishowen en – maar daar wil hij het niet over hebben – de broer van zangeres Sinéad O’Connor. ‘Zoals andere Europese landen met een overschot aan vlees of een wijnplas kampen, zitten wij met een schrijversberg. Misschien moeten we er maar een aantal uitvoeren en een embargo instellen tegen nieuwe. Het heeft veel met traditie te maken, denk ik. Toen ik opgroeide in de jaren zestig en zeventig waren er geen andere beroemde Ieren dan schrijvers. We hadden niemand anders om naar op te kijken. We kregen dus de indruk dat je als Ier andere zaken maar beter kon vergeten. Schrijven wordt hier ook aangemoedigd. Men vindt het niet raar wanneer een leerling van het secundair onderwijs tegen zijn ouders zegt dat hij later schrijver wil worden. In andere landen vraagt men dan al vlug waarom je geen echte job wil zoeken. Hier ís dat een echte job.’

DUBBELE OORSPRONG

Theo Dorgan, tot voor kort directeur van Poetry Ireland, de organisatie die de Ierse dichters wil verenigen en hun belangen verdedigen, gewaardeerd criticus en presentator van het tv-boekenprogramma Imprint, verwijst naar een andere traditie: ‘De Ierse literatuur heeft een dubbele oorsprong. Eerst en vooral is er de geschreven traditie die in haar Gaelic vorm een aristocratische poëzie was. Door gekoloniseerd te worden, kregen we toegang tot een taal die het op wereldschaal zou maken. Pas begin twintigste eeuw ging men de Gaelic mythen en legendes uit de volkscultuur onderzoeken en in een Engelstalige literatuur gebruiken. De romantiek van Schiller, Wordsworth en Coleridge vond een vruchtbare voedingsbodem in Ierland. De oude thematiek lag voor het grijpen en met die thematiek kwam de politiek mee. Het resultaat was een nationale literatuur die terzelfder tijd internationaal was in haar politieke aspiraties.’

‘De tweede traditie is de orale. Hier moeten we niet alleen letten op wat er verteld wordt, maar ook op de manier waarop dit gebeurt, de linguïstische technieken. De orale traditie was hier zo sterk door de kolonisering. Wij hadden geen Ierse middenklasse; die was Engels en keek op naar Londen. De mensen op het platteland bleven dus hun verhalen vertellen in hun gesloten gemeenschappen. Het belang van die orale traditie wordt meestal onderschat. Ik zou durven stellen dat het grootste deel van onze jonge schrijvers vooral door die traditie beïnvloed is. Het kan toch geen toeval zijn dat er in Ierland per jaar zo’n 600 drukbezochte literaire lezingen plaatsvinden? Onze alledaagse manier van spreken is heel sterk bepaald door de Gaelic syntaxis.’

‘Wanneer die nu in het Engels gebruikt wordt, levert die verrassende literatuur op. In die zin sluit de Ierse literatuur aan bij de andere postkoloniale literaturen zoals de Indische, de Caraïbische of de Australische. De Engelse taal is gedecentraliseerd geraakt. De Engelsen zijn er de macht over kwijtgeraakt en het heeft haar heel wat rijker gemaakt. Voor mij is taal een rivier die in meerdere bronnen ontspringt, ons een tijdlang meevoert en uiteindelijk onze botten op de oever achterlaat. De mens is dus geen eigenaar van zijn taal en daardoor zit hij er ook niet aan vast. Hij is vrij ermee te doen wat hij wil.’

KINDEREN VAN DE PAUS

‘Persoonlijk lijkt me dat een heel ongeloofwaardige uitleg’, reageert Dermot Bolger op Theo Dorgans exposé. Bolger is dichter, toneelschrijver, romancier – hij schreef onder meer Een tweede leven en kwam op het idee voor de bundel Finbars hotel -, uitgever en samensteller van de New Picador Book of Contemporary Irish Fiction. ‘Ik denk niet dat jonge schrijvers deze geschiedenis met zich meedragen. Toen ik als achttienjarige in Dublin op zoek ging naar schrijvers, trof ik inderdaad wel een paar mannen met lange baarden die in de pub zaten te drinken en nooit over het gewicht van Yeats, Joyce en Beckett heen waren gekomen. Zij dachten dat ze geen gewone boeken konden schrijven en dat er alleen maar meesterwerken uit Ierland konden komen. Vandaar dat ze niets schreven natuurlijk. De meerderheid van de nieuwe schrijvers wil echter zijn eigen weg gaan. Veel meer dan door de orale traditie zijn die schrijvers beïnvloed door de invoering van het gratis secundair onderwijs in 1968. Vanaf dan kregen alle sociale klassen toegang tot de literatuur.’

‘Naast het onderwijs’, zegt Bolger, ‘is er natuurlijk ook de deplorabele toestand waarin Ierland tot een jaar of vijftien geleden verkeerde. Het land zat psychisch gewoon muurvast en voor een schrijver is dat een ideale situatie. Je vertrouwt op de wereld rondom je om tekstmateriaal te vinden. Het leuke was nu dat de Ierse realiteit steevast krankzinniger was dan de verbeelding. Je kon het als schrijver zo gek niet bedenken of de naakte feiten overtroffen je wel. Schreef je bijvoorbeeld over een priester die een kind had bij zijn meid, dan las je een paar maanden later dat zelfs de bisschop van Galway een zoon had. Toen de paus in ’88 naar Ierland kwam, werd er in Galway een openluchtmis opgedragen waarin de paus zei: “Jeugd van Ierland, ik hou van jullie. Jullie zijn allemaal mijn kinderen.” Hij had het niet beter kunnen zeggen. Links van hem stond bisschop Casey die één kind had en rechts een extreem reactionaire priester uit Dublin die samen met zijn huishoudster en hun twee kinderen een voorbeeldig gezinnetje vormde.’

‘Opgroeien in het Ierland van de jaren ’70 en ’80 was dus bijzonder interessant. Enerzijds was er de officiële wereld, met zijn regels en wetten, maar anderzijds ook de echte, waarin je leefde. En die twee hadden praktisch niets met elkaar te maken. Voor schrijvers lag er daardoor een enorme hoeveelheid tekst voor het rapen. Deze nieuwe generatie had trouwens ook niets te verliezen. De schrijvers van voor ’68 kwamen uit middenklassegezinnen, gingen naar de universiteit en waren voorbestemd om de machthebbers van de toekomst te worden. Zij hadden dus wel degelijk iets te verliezen en zij schreven dan ook veel bravere, conservatievere romans. Wij, daarentegen, hadden niets te verliezen. Ik ben begonnen als fabrieksarbeider. Schrijven bood me een uitweg uit de armoede. Er waren geen Ierse uitgeverijen, dus zette ik er zelf eentje op toen ik achttien was. Mijn startkapitaal was dertig pond. We waren zo arm dat we onze boeken illegaal lieten drukken tijdens de lunchpauze en de bladzijden met de hand vouwden tot een boek. En toch publiceerden we prachtige boeken zoals Patrick McCabes The Butcher Boy en Francis Stuart die met Black List, Section H een moderne klassieker heeft geschreven.’

OPSTANDIGE DICHTERS

Wie door Dublin loopt, merkt het zo: hier leeft de geschiedenis nog. Het land is dan ook nog erg jong, pas onafhankelijk sinds 1922. Het Royle College of Surgeons bijvoorbeeld, gelegen aan St. Stephen’s Green, doet met zijn door kogelinslagen gepokte klassieke zuilen vermoeden dat je opeens ergens in de Balkan beland bent. Maar de realiteit is prozaïscher. Tijdens de Paasopstand van 1916, van alle mythologie ontdaan door Roddy Doyle in zijn meest recente roman Een ster genaamd Henry, werd dit gebouw bezet door de rebellen. De Engelsen schoten er daarom hun geweren op leeg, en de kogelsporen heeft men steeds gelaten zoals ze waren, als een herinnering en een waarschuwing.

Ook in de hedendaagse Ierse literatuur is die geschiedenis nog opvallend aanwezig. Bolger: ‘Ach, je kent toch wel het raadseltje: wat is het verschil tussen Engelsen en Ieren? Engelsen kunnen hun geschiedenis niet onthouden en Ieren kunnen ze niet vergeten. Schrijven is in Ierland altijd een revolutionaire daad geweest. De reden voor de mislukking van de Paasopstand is niet ver te zoeken: de leiders waren dichters. Ik bedoel: ik zou een dichter nog niet om een fles melk sturen. Zo iemand laat je toch geen opstand leiden. Maar poëzie was toen belangrijk. Toen Patrick Pearse, de leider van de opstand, in de gevangenis zat, had hij maar één zorg: iedere dag drie of vier gedichten schrijven, omdat hij wist dat hij geëxecuteerd zou worden, maar zijn gedichten verder zouden bestaan. Ierse poëzie speelde toen een heel belangrijke maatschappelijke rol, te vergelijken met die van de Russische poëzie in de afgelopen halve eeuw. De dichters konden dingen zeggen die voor de anderen taboe waren. Zelfs Stalin heeft lang getalmd vooraleer hij Mandelstam vermoordde.’

‘Maar soms gaat de literatuur in de geschiedenis ingrijpen. Neem nu Bloomsday 1982, toen er aan de gevel van het huis waar Leopold Bloom in Ulysses woont, in Clambrassil Street 59, een plaquette werd onthuld. Er stonden heel wat academici en Joyce-kenners verzameld en opeens klonk er een oud mannetje op die zei dat al die heren professoren misschien wel veel wisten, maar dat ze wel mooi voor het verkeerde huis stonden. Leopold Bloom woonde een paar huizen verder, beweerde het mannetje. Hij had hem niet persoonlijk gekend, maar hij kon zich nog goed herinneren hoe hij hem regelmatig met de fiets had zien passeren.’

‘In feite hebben wij nog vaak een negentiende-eeuwse visie op de staat,’ reageert O’Connor nuchter, ‘de romantisch-nationalistische visie die heel handig was toen ze opkwam. Wat stelt een aparte staat nu nog voor? Binnenkort hebben we toch allemaal dezelfde munt. De Ierse nationalistische retoriek wil dat het niet botert tussen de Engelsen en de Ieren, maar ga eens kijken naar de realiteit en je zult zien dat er geen Ierse familie is zonder Engelse aangetrouwde leden. In realiteit voelen we ons heel sterk verwant aan elkaar, maar op superstructureel niveau doen we alsof we in oorlog zijn. En misschien komt dit wel doordat we vinden dat dit inderdaad zo zou moeten zijn, verder redenerend vanuit de negentiende-eeuwse retoriek. Maar hoe je het ook draait of keert, in de praktijk is Europa al een groot land. De nationale identiteiten bestaan niet meer. En in die zin is ook de Noord-Ierse strijd volkomen uit de tijd. Als ze daar niet tot een vergelijk komen, zullen ze stilletjes vergeten worden en de geschiedenisboeken ingaan als het kleine lapje Europa waar een miljoen blanke, christelijke mensen het gewoon niet met elkaar konden vinden. Zo ziet tegenwoordig het overgrote deel van de Ieren het. Het idee van een geünifieerd Ierland spreekt nog maar weinig Ieren aan.’

JOYCE IN DE ETALAGE

En O’Connor vervolgt, over de Ierse literaire traditie die soms wel eens op een gigantische toeristenval lijkt, te oordelen naar de vele boekenstalletjes waar men je Ulysses naar het hoofd gooit: ‘Onlangs passeerde ik een kleermakerszaak met een portret van Joyce in de etalage. Men heeft hem ook op het briefje van tien pond gezet wat nogal ironisch is, aangezien de man nooit geld had. Maar er is ook de echte traditie, met haar zwakke en sterke kanten. Narratief staan we heel zwak. Waar we echt sterk in zijn, is spelen met woorden. De mythe wil dat Ieren grandioze verhalenvertellers zijn. Dat zijn ze niet. De grote Ierse schrijvers zijn gewoon veel te langdradig. Bij het lezen van een Iers boek denk je algauw: hé, dit is goed, maar we krijgen er meteen wel heel veel van. Dat geldt zeker voor Ulysses.’

‘Natuurlijk bestaat er een Ierse literaire traditie,’ pikt Bolger hierop in, ‘maar dat betekent nog niet dat je je er als schrijver moet laten door binden. Iemand die Iers wil schrijven, mislukt. Mijn bekendste gedicht is The Lament for Arthur Cleary. Het is gebaseerd op een oud Iers gedicht over een edelman die terugkomt naar Ierland, zich niets aantrekt van de nieuwe wetten die er heersen en zo aan zijn einde komt. Op het einde loopt zijn vrouw naar zijn stervende lichaam en als een goede Ierse weduwe componeert ze zomaar vanuit het niets een gedicht van 3000 regels. Door mijn gedicht op dit oude te baseren, wou ik geen ode brengen aan het verleden of aan de traditie. Ik wou dit verleden bij zijn nekvel grijpen en het het mijne maken. Mijn Arthur Cleary is een arbeider die voor tien jaar naar het buitenland trekt, terug naar huis komt en door Dublins schorremorrie doodgeslagen wordt. De traditie mag nooit heilig worden. Je moet er iets mee durven doen, haar veranderen.’

Maar daar wringt volgens velen het schoentje. Ierland is een Keltische tijger geworden. De voorbije vijftien jaar is het land onherkenbaar veranderd. Het is niet langer arm. De tv is veramerikaniseerd, de kerk heeft veel van haar invloed verloren en van een emigratie- is Ierland een immigratieland geworden. Volgens sommigen dreigt de Ierse literatuur daardoor niet langer Iers te zijn.

‘Waar we ons zeker voor moeten hoeden, is worden zoals de Fransen denken dat we zijn’, aldus Theo Dorgan. ‘Zij willen ons zien rondstruinen over ons wilde eiland, tot ons middel in de groene mist, met rood haar en sproeten en immer verdiept in voorhoofdfronsend gepeins. Daar bedank ik voor. Ik denk trouwens niet dat deze kortstondige rijkdom enige invloed zal hebben op wat hier geschreven wordt. De stem van Seamus Heaney is er niet anders door gaan klinken. Wat de geschiedenis van de literatuur verandert, is de individuele reactie van een schrijver op een bepaalde situatie. Totnogtoe blijven de reacties op de nieuwe welvaart uit, ook al is het onafwendbaar dat die er uiteindelijk zullen komen. Meestal laat een schrijver zijn agenda ook niet bepalen door externe factoren, maar wel door het onophoudelijke gevecht met het zelf.’

OPNIEUW NAAR HUIS KOMEN

‘De hele retoriek over de Keltische tijger is trouwens kunstmatig’, vervolgt Dorgan. ‘Ons bbp is enorm gegroeid, maar de winsten van de bedrijven worden gewoon uitgevoerd. De echte Ierse economie ondervindt weinig invloed van de groei. Vorig jaar investeerden de Amerikanen 20 miljard dollar in Ierland, maar het geld dat hier blijft, is niet meer dan de lonen die de arbeiders uitbetaald krijgen en wat de staat als belasting int. De winst wordt niet weer geïnvesteerd, maar gewoon meegenomen. Voor die bedrijven is Ierland momenteel een nuttige akker, maar wanneer over een jaar of tien Centraal-Europa een nog betere akker zal zijn, zullen die bedrijven een voor een Ierland verlaten om zich in Hongarije, Tsjechië of Polen te vestigen.’

O’Connor daarover: ‘Misschien moet de Ierse literatuur wel niet langer Iers zijn. Willen we meer dan een folkloristische waarde hebben, dan moeten we ons naar de buitenwereld richten. Mijn favoriete Ierse schrijver is Brian Moore, die een paar keer de Booker heeft gewonnen en vooral in de Verenigde Staten en Canada heeft gewoond. Twee jaar geleden is hij gestorven en ik heb hem net daarvoor nog geïnterviewd. Hij wist dat hij stervende was en hij sprak daar heel openlijk over. Hij zei dat als zijn overlijdensbericht in The Irish Times zou beginnen met Iers schrijver hij de persoon die het geschreven had eeuwig zou blijven kwellen. Als het laatste lijntje zou vermelden dat hij in Ierland geboren was, zou hij de man echter met rust laten. ‘Ierse’ boeken zijn meestal heel nauw en bekrompen. Ook de immigratie biedt interessante perspectieven. Cowboys and Indians, mijn eerste roman, ging over emigratie en ik stond niet alleen met dat thema.’

‘Iedereen van mijn generatie moest zijn emigratieroman schrijven, dat was een fase waar je doorheen moest, zoiets als de puberteit. Dat soort boeken was door Ierse schrijvers gedurende twee eeuwen geschreven en nu is daaraan een einde gekomen. We zien nu een heel nieuw thema opduiken: de problemen die ontstaan door het opnieuw naar huis komen. Ook nieuw voor ons is dat mensen uit de rest van de wereld, uit Afrika, Azië en Oost-Europa hier willen komen wonen. Enerzijds zorgt dit voor racisme, maar voor schrijvers biedt het ongekende mogelijkheden. We krijgen interculturele huwelijken en misschien lezen we binnenkort wel een boek van de eerste zwarte Ierse schrijver.’

Dermot Bolger, The New Picador Book of Contemporary Irish Fiction, Picador, Londen, 792 blz., ongeveer 700 fr.

Noel Duffy & Theo Dorgan, Watching the River Flow, A Century in Irish Poetry, Poetry Ireland, Dublin, 264 blz., ongeveer 800 fr.

Van 31 januari tot 11 februari loopt in Nederland de Ierlandweek (meer info op www.allireland.nl).

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content