Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Op zoek naar het sublieme: Tacita Deans navigatie door tijd en ruimte; halssnoeren van Jean-Michel Othoniel.

Niemand minder dan de stekelige feministe Germaine Greer boog zich ooit over de vraag waarom onder vrouwen nooit één landschapsschilder van formaat opgestaan is, zeg maar van het niveau Turner. Genoeg vrouwen hebben zich door landschappen laten inspireren tot schetsen en tekeningen. Maar toen het erop aankwam een landschap als compositie in een vastomlijnd kader te stoppen, gaven ze niet thuis. ‘Vrouwen wilden of konden geen brok uit een visuele ervaring rukken, dit loskoppelen uit het continuüm en het met hun naam signeren als echter dan echt’, zo schrijft ze. ‘Ik schatte dat wat vrouwen maakten, de poësis van vrouwen, een open einde had. Het was een draad in het ongesynthetiseerd menigvuldige, geen uitdaging ervan.’

Als deze veronderstelling juist is, moest er gewoon worden gewacht op het medium film en video. Dat laat precies het continuüm van tijd en ruimte binnen, zodat het zogenaamd vrouwelijke landschapsgevoel de kans krijgt om tot een vorm te komen. Greer maakt haar stelling wel zeer aanlokkelijk om te geloven, door ze te staven aan de hand van het werk van een jonge Britse kunstenares. Tacita Dean (35) weet haar fascinatie voor de zee, voor brede, verlaten stranden, vuurtorens en karaktervolle landschappen in bijzondere omstandigheden van licht, om te zetten in film- en videobeelden die alleen al puur picturaal tot juweeltjes van het genre behoren. Maar er komen ook symbolische betekenissen en associaties bij kijken, die het uiterlijke landschap met een innerlijke staat verbinden. Dat gaf critica Clarrie Wallis in, te schrijven dat Tacita Dean een kunstenares van de navigatie is, letterlijk en figuurlijk. Haar solotentoonstelling in het Tate Britain museum, Tacita Dean/Recent films and other works, draagt qua technische en museale afwerking een beproefd Brits kwaliteitslabel.

Het aftasten en verkennen van tijd en ruimte door navigatie is alleszins de kern van drie van haar beste films die er worden vertoond. Wallis voert hun genealogie terug op ‘achttiende-eeuwse noties van het sublieme, waar natuurkrachten bekeken werden als emblemen van turbulente en onbeheersbare menselijke emoties’.

Disappearance at sea (’96), gedraaid bij het invallende duister, registreert het rondgaande licht van de lampen in de vuurtoren van St. Abb’s Head. De zeelui meten de interval tussen de lichtsignalen, die voor elke vuurtoren anders is. Zo kunnen ze plaats en afstand tegenover het land bepalen. Zoals de titel aangeeft, verwijst de film naar een verdwijning op zee. In 1968 werd de trimaran teruggevonden van Donald Crowhurst, deelnemer aan de eerste solozeilrace rond de wereld.

EEN HOGERE BESTAANSVORM

Uit de logboeken die aan boord van zijn boot werden gevonden, kon men afleiden dat Crowhurst systematisch zijn ware positie op zee vals had opgegeven, in werkelijkheid nooit buiten de Atlantische Oceaan was geraakt, en ten slotte overboord was gesprongen. Op zijn compleet eigenzinnig gebouwde, in feite slecht toegeruste Teignmouth Electron 2000 (die Tacita Dean tot de aparte, gelijknamige film inspireerde) ontbrak niets, behalve de chronometer. Alsof hij het meetinstrument van de gangbare tijd had opgegeven ten voordele van de tijdloosheid. Dit alles niet in tegenspraak met de openbaring die hij opschreef: dat de geest van de mens op zijn tocht naar een hogere bestaansvorm, geen lichaam meer nodig had.

Op dezelfde kust van Cayman Brac waar de trimaran tussen de tropische vegetatie ligt te verkommeren, staat een even eigengereid futuristische constructie blootgesteld aan de tand des tijds: een prototype uit 1970 van een Bubble House, wat eruitziet als een gestrande, roze luchtballon. Dean maakte van dit vreemdsoortige relict een 7 minuten durende 16-millimeterfilm in kleuren.

Niets dan omineuze grijzen daarentegen gebruikte ze voor Sound Mirrors (1999). Langs de kust van Kent werden in de jaren twintig enkele reusachtige betonnen ‘geluidspiegels’ gebouwd. Georiënteerd op de hemel, moesten ze elke vijandelijke beweging registreren. Het geluid werd doorgespeeld naar een operator, die het luchtalarm in werking kon stellen. Helaas maakten de mirrors onvoldoende onderscheid tussen de verschillende soorten van verkeer. Toen in 1936 de radar zijn intrede deed, waren ze helemaal overbodig.

Precies naar deze langzaam verwerende, mastodontische overblijfelsen uit een nabij verleden, ging Tacita Deans aandacht uit, niet het minst naar de volle, versterkte geluiden die ze nog steeds produceren: een overvliegend vliegtuigje, een trein, een motorrijtuig. (Haar soundtrack nam ze integraal binnen de spiegel op.) In de verbeelding lijken de sound mirrors moeiteloos een interplanetaire communicatie te verzorgen, en het besef van de eindeloosheid van tijd en ruimte te verhevigen. Geheel omringd door strand, altijd weer omspoeld door de branding, raken deze nutteloze monolieten in de zone waar de menselijke zintuigen inderdaad het ‘sublieme’ gewaarworden.

Technisch het meest geraffineerd zit de film Banewl in elkaar. Op de dag van de volledige zonsverduistering, 11 augustus 1999, liet de vrouwelijke Turner van onze tijd vier camera’s opstellen in een zuivelboerderij aan de kust van Cornwall. De uitzonderlijke omstandigheid van licht bracht als vanzelf een exclusieve tijdsbeleving teweeg. De koeien, bij voorkeur grazend in het licht van zonsopgang of valavond, lieten zich door de eclips eerst stimuleren vooraleer ongewoon rustig te worden. Een oogverblindend natuurspektakel werd het niet. Daarvoor zaten er te veel wolken aan de hemel en ging Deans interesse te zeer uit naar de aspecten van verandering bij de dieren en de flora, tot aan de climax waarin de hele natuur haar adem schijnt in te houden. In een bad van onwezenlijk licht.

DIKKER DAN VUISTDIK

Voor wie de trip naar Tate Britain te ver is, of de tijd te kort, is het wachten op de oktobertentoonstelling in Deurles Museum Dhont-Dhaenens (M-DD), waaraan Tacita Dean deelneemt. M-DD’s intendant Edith Doove heeft de vlam van de sublimiteit echter nu al aangestoken. Met de Franse kunstenaar Jean-Michel Othoniel kwam ze overeen, diens opmerkelijkste Colliers te exposeren, deels in confrontatie met een keuze van vroeg-twintigste-eeuwse werken uit de vaste collectie. Met een half oog bekeken: een mager staaltje van decoratie. In werkelijkheid een subtiele verheffing van een sieraad tot een rijke drager van betekenis en reflectie.

De halssnoeren zijn gemaakt uit dikker-dan-vuistdikke, min of meer bolvormige stukken doorzichtig of gekleurd glas. Vaak van zoldering tot vloer in een krans aaneengeregen, veranderen ze in autonome verschijningen met een lichtende présence. Terwijl ze heldere of donkere reflecties van hun omgeving opnemen, zetten ze die tegelijk in een gloed ( Collier Infini, 1999). Hun onregelmatige vorm ontstaat doordat het glas bij het smelten ‘verwond’ wordt. (Even lijkt het glas zich te kunnen herstellen, maar bij het afkoelen keert de wond terug.)

Eentje neemt de vorm aan van een poort, waarin snippers bladgoud oplichten ( Le Collier porte). Een ander kruipt als een wulpse, aardkleuren uitwasemende slang uit de juwelenkist van een Medusa ( Le Grand trésor). Een aparte plaats is toebedeeld aan de diaprojectie van Le Collier cicatrice (1997): van 1001 mensen die in 1997 opstapten in de Parijse Europride Parade voor homo’s en lesbiennes, omkranste Othoniel de hals met kleine rode kralen. Daarna nam hij van elk van hen een foto. De reeks is een ontroerend snoer van gelukkige mensen die stralen om hun tooi, hen toebedeeld om hun loutere deelname aan een groepsgebeuren, waarin ze elk een schakeltje vormen. Dat deze kralen evenwel ‘ cicatrices‘ heten – suggererend dat het om littekens, sporen of restanten gaat -, brengt met zich dat de notie van vergankelijkheid wordt opgeroepen, en van geleden pijn.

De momentane vervlechting van de ‘colliers’ in de vaste collectie van M-DD is discreet, subtiel en helemaal niet geforceerd. Kunstenaar en intendant hebben gekozen om hetgeen op een speciale manier het oog en het hart streelt, in het uitstralingsveld van de halssnoeren te brengen. Komen aldus prachtig tot hun recht: een oogstrelend bloemenboeket van Léon De Smet, een trots vrouwenportret ( Gabrielle) van Constant Permeke, een kommerloze strandscène van Henri-Victor Wolvens, en natuurlijk ook de tafel met magisch opkleurende chinoiserieën en maskers van James Ensor.

En in een parallelle beweging met Othoniels uit de kist puilende slangenkrans, laat ook Frits Van den Berghes schilderij van de monumentale dromer zijn fantomen recht uit de buik komen: een naakte vrouw en één verschrikt manspersoon, net terug van een bezoek aan de hel, zo lijkt het ( De Droom, 1927). Derwijze vrij aaneengeregen, brengen beelden andere beelden aan, fantasie met werkelijkheid verknopend, materie met geest.

Tacita Dean, Tate Britain, Millbank, Londen. Tot 6.5. Elke dag open van 10-18u./

Jean-Michel Othoniel, M-DD, Museumlaan 14, Deurle. Tot 3.6. Open van di.-vr., 13-17 u. Za., zo. en feestd. van 11-17 u.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content