Hij wil de mensen reanimeren met zijn onbevangen proza en toneelwerk. Een gesprek met Oscar van den Boogaard over zijn liefde voor Brussel, dingen met een ziel en de vader achter de zoon.

Goddelijke speerwerper. Dat betekent zijn voornaam letterlijk in het Germaans. Oscar van den Boogaard (°1964) is een literaire atleet. Hij houdt niet van machogedoe of patserige verhalen en moet het hebben van zijn lichtvoetige stemmingskunst. Sinds De heerlijkheid van Julia (1995) en Liefdesdood (1999) maakte Van den Boo- gaard van die lichtheid zijn waarmerk. In zijn nieuwste roman, Een bed vol schuim, wil Van den Boogaard laten zien hoe twee geliefden hun scheiding proberen te verwerken. Hij schuwt de grote woorden niet en laat zijn personages op zoek gaan naar een nieuwe gezondheid. Zelf heeft hij een hekel aan dergelijke labels: ‘Nieuwe gezondheid of nieuwe gevoeligheid klinkt als een slogan voor een commercieel product.’

Zijn personages willen de wereld bekijken met de ogen van Adam en Eva. Vaak kijken ze elkaar daarbij ook letterlijk in de ogen, zoals bonobo’s doen bij het bedrijven van de liefde. Van den Boogaard maakte er een toneelstuk over, De nacht van de bonobo’s, dat morgen in première gaat in Brussel (zie kaderstuk). Onbevangenheid en onschuld zijn sleutelwoorden voor Van den Boogaard. Maar hij is niet blind voor hun tegendeel. In 1997 kocht hij van de Schotse kunstenaar Douglas Gordon een tatoeage. Hij liet guilty in spiegelbeeld op zijn linker- schouderblad aanbrengen. De foto van die getatoeëerde schuldbekentenis op de schouder van de schrijver werd een van de sleutelwerken van Gordon en is deze zomer zelfs aangekocht door het Guggenheim Museum in New York.

Uw personages proberen zichzelf opnieuw uit te vinden door op zoek te gaan naar de onschuld van de liefde bij een eerste ontmoeting?

OSCAR VAN DEN BOOGAARD: Ik ben zelf voortdurend op zoek naar een nieuw begin, naar de vreemdeling die je niet kent, naar onschuldige momenten. Maar aan de andere kant ben ik natuurlijk ook schuldig. Ik ben iemand met een identiteit, met een verleden en een katholieke achtergrond. Een bed vol schuim gaat over dat onschuldige, eerste moment in de liefde dat je iemand perfect kent en over de jaren daarna waarop je iemand minder goed moet leren kennen.

En dan schrijft u te midden van die romantische vervoering plots over een bankstel dat zelfs in de koopjes nog 3000 euro kost of over schoenen van 400 euro.

VAN DEN BOOGAARD: Waarom is dat niet romantisch, als het om een bank gaat die je absoluut wilt hebben of om de mooiste schoenen ter wereld die speciaal voor jou gemaakt lijken? Mooie dingen horen toch ook bij romantische vervulling. Ik leef in een wereld waarin mensen vanuit hun intense verlangen en niet vanuit snobisme zich willen omringen met mooie objecten. Het zijn niet alleen merknamen, maar bezielde objecten die je bij naam kunt noemen. Het gaat om de ziel van de dingen. De schoenen kunnen praten en de rokjes ook. Het is een vorm van animisme. Van esthetiek natuurlijk ook. Oudere generaties vinden dan dat wij verwend zijn of materialistisch. Maar ik weet niet of dat laatste zo is. Ik wilde in Een bed vol schuim laten zien hoe mensen ook betrekkingen onderhouden met objecten, hoe ze zich daaraan vasthouden en hoe ze die mooie dingen delen met elkaar. Tja, ik eet graag oesters met champagne, niet uit snobisme maar omdat ik dat gewoon lekker vind. Het gaat mij en mijn personages om het groots en meeslepend leven en niet om het kneuterige. Nee, de man en de vrouw in Een bed vol schuim zijn geen mensen die een bankstel bij Ikea kopen. Ze willen de mooiste bank van de wereld. Eigenlijk zien ze een bank als een ideale geliefde. Hij geeft je geborgenheid en je kunt er geen ruzie mee maken.

Een andere Oscar, Oscar Wilde, vond onbevangenheid de irritantste pose die hij kende.

VAN DEN BOOGAARD: Wilde was zelf een poseur. Ik heb vroeger veel weerstand opgeroepen met mijn onbevangenheid. Ik heb altijd moeten vechten tegen allerlei verdachtmakingen omdat ik vrolijk en onbevangen wou zijn. Maar ik ben echt zo. Ik heb geen enkel belang bij het aannemen van poses. Ik wil alleen maar nieuwsgierig zijn. Ik ben ge- fascineerd door de diepte die voor het grijpen ligt, de diepte aan de oppervlakte zeg maar. Ik voel niets voor de diepte die je met een schop moet opgraven en waar je honderd jaar over doet. Dat is lijken opgraven. Nee, de diepte is overal als je jezelf maar openstelt, zoals mijn personages dat doen.

Friedrich Nietzsche had het over de Grieken die oppervlakkig waren uit diepzinnigheid.

VAN DEN BOOGAARD: Je hoeft echt niet naar de Grieken terug te gaan, je ziet het overal om je heen. Als je begint te praten vanuit Nietzsche klinkt het weer als een archeologisch museum. De diepte is overal. Soms stoot je natuurlijk op een landmijn en wil iemand op je onbevangenheid niet ingaan: ‘Nee, ik verklap lekker niet hoe ik heet of wat ik doe.’ Of hij wantrouwt je. Maar in principe geloof ik dat mensen open zijn.

Toch valt het op hoe mensen in uw romans vooral tot rust lijken te komen te midden van objecten of in de natuur.

VAN DEN BOOGAARD: Met dingen kun je natuurlijk veel makkelijker onbevangen omgaan terwijl je bij mensen al vlug storingen ondervindt. De natuur spreekt je ook nooit tegen. Ik hou in mijn werk van sterren en planeten. En van uitgestrekte landschappen. Ik ben op zoek naar totaliteit. Dat ene kleine leventje van ons in deze enorme kosmos. Nu ja, ik hou natuurlijk ook van mensen, maar er zijn niet zo heel veel mooie, onbevangen mensen. Ik sprak onlangs Jan Decorte die zei dat hij geen film wou maken omdat er te veel lelijke mensen rondlopen in het filmwereldje. Hij bedoelt mensen met lelijke ideeën en valse motieven. Ik zou ook niet kunnen werken met een opdrachtgever of een producent die ik niet zie zitten. Daarom ben ik destijds uit de advocatuur gestapt. Ik kon met die mensen gewoonweg niet samenwerken. Ik heb toen mijn toevlucht gezocht in de wereld van de plastische kunst, de wereld van de vormen en de metaforen. Ik had sinds begin jaren negentig met mijn vriend Jan Mot een kunstgalerie in Brussel. Anderhalf jaar geleden ben ik eruit gestapt omdat ik er geen tijd meer voor had. We waren altijd op reis om tentoonstellingen te bekijken en hadden steeds kunstenaars te logeren. Dat had uiteraard zijn goede kanten. Met beeldend kunstenaars kun je praten over vorm, ruimte en tijd terwijl dat met schrijvers helemaal niet evident is. Ik ben nu toneel gaan schrijven omdat ik met mensen die ik interessant vind, wil samenwerken en dingen creëren. In het maken speelt zich voor mij het geluk af.

U bent geen verhalenverteller, maar een stemmingskunstenaar.

VAN DEN BOOGAARD: Stemmingskunstenaar klinkt zo soft. Ik ben een schrijver van existentiële romans. Ik probeer mijn lezers iets wezenlijks te laten ervaren. Over de liefde, verlangen en gemis. Iets wat je niet met zoveel woorden kunt opschrijven, maar dat je moet oproepen. De meeste boeken hangen alleen een verhaal op. Dat interesseert me niet. Het zou me mateloos vervelen om te moeten vertellen hoe een personage een deur opent, een café binnengaat, gaat zitten, een biertje bestelt, opstaat om te gaan plassen, een deur open- en dichtdoet enzovoorts. Ik ben veel meer geïnteresseerd in punten van intensiteit. De lezer kan de verbindingen zelf wel leggen. Soms lezen de mensen mijn boeken te snel zodat ze niet merken wat er allemaal in staat. Een bed vol schuim is ondanks zijn geringe omvang toch een heel dik boek.

Politiek speelt nauwelijks een rol in uw romans.

VAN DEN BOOGAARD: Wie ben ik? Wie ben jij? Kun je mij kennen? Kan ik mezelf kennen? Kan ik jou kennen? Hoe gaan we met elkaar om? Dat is voor mij wereldpolitiek. Het hoeft daarbij niet per se over 11 september te gaan of over allochtonen. Niet elke auteur hoeft zoals Tom Lanoye te schrijven. Ik wil naakt zijn en opnieuw beginnen, elke dag weer. Mijn personages vragen zich af hoe ze het leven moeten leven. Ik schrijf vanuit een verlangen om mensen te reanimeren. Ik wil de wereld nieuw leven inblazen. Zoveel mensen zijn zo ongevoelig en gesloten. Ik probeer ze weer te openen.

Al veertien jaar woont en werkt u in Brussel. Vanwaar die liefde voor Brussel?

VAN DEN BOOGAARD: Ik hou erg van de zwaarte én de lichtheid van deze stad. Het is een heel euforische, etherische stad. Er is hier ontzettend veel aan de hand en ik heb hier veel vrienden die samen bezig zijn met theater, muziek en beeldende kunsten.

Brussel is voor veel Vlamingen een labyrint.

VAN DEN BOOGAARD: Ik vond het aanvankelijk ook een moeilijk te doordringen stad. Maar na meer dan tien jaar heb ik geleerd hoe je hier interessant en zwierig kunt leven. Je wordt hier met alle niveaus van het bestaan geconfronteerd. Ik ben geen schrijver die de hele dag binnen zit achter zijn bureautje. Ik leef graag op straat. Ik ben veel buiten. Ik wil mensen ontmoeten en geïnspireerd raken. Brussel is de fijnste stad die ik ken.

Per 1 januari verkast u een jaartje naar Berlijn?

VAN DEN BOOGAARD: Je moet zwerven om zo op zoek te gaan naar intense ervaringen. Je kunt die niet op één plek vinden. Dankzij een stipendium kan ik binnenkort een jaartje in Berlijn gaan wonen en werken. Ik wou niet, zoals ze me voorstelden, tussen de bankiers en zakenlui gaan wonen in het chique en afgelegen Grunewald. Ik heb gekozen voor Charlottenburg in het hartje van Berlijn waar ik een open huis wil houden zodat ik samen met anderen bezig kan zijn.

Als kind hebt u in Suriname geleefd omdat uw vader daar werkte. In uw vorige roman, ‘Liefdesdood’, speelt die vader een belangrijke rol.

VAN DEN BOOGAARD: Hij woont inmiddels weer in Nederland. Maar ik wil zeker terug naar Paramaribo. Mijn vader is een man die erg via de mogelijkheden van zijn lichaam leeft: je lichaam verzorgen, elke dag opnieuw beginnen, niet te veel nadenken en in beweging blijven. Vanuit het perspectief van mijn moeder was hij onuitstaanbaar omdat zij het ergens over wou hebben en hij niet. Hij laat de ellende nog altijd niet aan zich komen. En misschien is daar wel iets voor te zeggen. Hij is nu 80 en nog altijd zeer opgewekt. Twee jaar geleden was hij voor het eerst in het ziekenhuis voor een behandeling van de prostaat. Hij zat toen rechtop in bed en zei: ‘Het is hier wel spannend in het ziekenhuis want ik heb dit nog nooit meegemaakt. Ik ben nog jong en onervaren.’ Tja, hij is zeer onbevangen.

Zo vader, zo zoon? De appel viel blijkbaar niet ver van de boom.

VAN DEN BOOGAARD: Ik heb lang gedacht dat ik lichtjaren ver weg van die boom was beland, maar ik herken mezelf meer en meer in mijn vader. Aan dit soort natuurwetten valt waarschijnlijk niet te ontkomen. Ik heb nog steeds niet de leeftijd van mijn vader toen ik geboren werd. Ik denk dat ik op mijn eenenveertigste pas echt zal beseffen wat het betekent om als vader een kind te hebben.

Frank Hellemans

Oscar van den Boogaard, ‘Een bed vol schuim’, De Arbeiderspers, 142 pag., a 14,95.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content