Tweeëntwintig maanden na het begin van de tweede intifada zijn de door Israël afgegrendelde Palestijnse Gebieden ondergedompeld in een diepe economische crisis.

Een fonkelzwarte Volkswagen Passat is Adnan al-Korna’s laatste aandenken aan het goede leven van weleer. De Bethlehemse ondernemer kocht de luxe auto drie maanden voor het uitbreken van de al-Aqsa-intifada, de tweede Palestijnse volksopstand, in september 2000; een cadeau voor zijn gezin, dat hij mee wilde nemen op weekeindtripjes door de regio. De zaken gingen hem voor de wind. Hij had zijn kleinere winkel in het steegje achter de Geboortekerk in de aanloop naar de millenniumwende opgedoekt en zijn spaargeld geïnvesteerd in een wijds opgezet souvenirpaleis, precies in het looppad van de pelgrims voor het jubeljaar. De stad krioelde die dagen van de toeristen, en de olijfhouten kribbes, kruisen, rozenkransen en gedoornenkroonde Jezushoofden verdwenen sneller van de schappen dan dat ze in de werkplaatsen konden worden bijgesneden. Bethlehem bloeide en de kassa rinkelde non-stop.

Nu opent hij zijn winkel slechts nog om te ontsnappen aan zijn huis, en alleen wanneer het Israëlische leger zich niet uit militaire overwegingen langdurig in de op papier toch autonome Palestijnse stad bevindt. De omzet is gedaald tot een fractie van een procent van voorheen, zijn spaarbankboekje is leeg. De man die vroeger niet kon bestaan zonder zijn dagelijkse portie vlees, leeft tegenwoordig slechts op groente, pitabrood en soms een beetje goedkope kip. Zijn vier kinderen, die voorheen alles mochten hebben wat hun vingers maar aanwezen, krijgen nu alleen nog bij verjaar- en feestdagen een cadeau in de vorm van een plastic tankje of pop van 25 eurocent. De privéschool wordt na de zomer verruild voor het goedkope staatsonderwijs, ook al is het onderricht daar bedroevend slecht. Water en elektra betaalde hij negen maanden geleden voor het laatst.

En dan leeft Adnan nog onder fortuinlijke omstandigheden. Een van zijn collega’s, tot voor kort een succesvol restaurateur, leurt nu met bidkraaltjes op het plein voor de Geboortekerk. Anderen hebben de afgelopen anderhalf jaar geen dag gewerkt en kunnen hun schulden niet meer afbetalen. Maar al-Korna heeft een moeder met wat geld op de bank en een troef achter de hand voor als ook dat kapitaal zeer binnenkort tot nul geslonken is: zijn Volkswagen Passat. Al maanden staat de auto dan ook met 500 kilometer op de teller in een parkeergarage dicht bij zijn huis. Iedere kras of deuk dingt immers af op het schijntje dat hij toch al verwacht ervoor te kunnen vangen, terwijl de Israëlische tanks die in tijden van invasie door de straten rijden regelmatig langs de stoep geparkeerde wagens platwalsen onder hun gewicht; een lot dat tijdens het vijfweekse beleg van de Geboortekerk zijn gammele reservebarrel overkwam.

‘Mijn auto is het enige dat mij en mijn gezin nog scheidt van uitzichtloze armoede’, stelt de ondernemer. ‘Wat ooit niet meer dan een frivool speeltje was, is nu mijn reddingsboei geworden.’

OLIJFOLIE EN PITABROOD

Twintig maanden na het begin van de intifada zijn de Palestijnse Gebieden ondergedompeld in een diepe economische crisis. Bedrijvige plaatsen zijn verworden tot spooksteden, met winkelcentra die verborgen gaan achter neergelaten rolluiken, buurtsupers die zelfs appels uit het assortiment hebben geschrapt en een nachtleven dat niet meer bestaat. Jonge ondernemingen, gestart in de jaren van groeiende welvaart vanaf 1997, gaan een voor een genadeloos voor de bijl. In Ramallah trekken plots werkloos geworden mannen van deur tot deur om voor aalmoezen klussen te verrichten. In de Gazastrook worden steeds meer kinderen zonder schoenen gesignaleerd. Hele dorpen in het noorden van de Westoever overleven slechts nog op een dieet van olijfolie en pitabrood, terwijl het aantal kauwgumverkopende jongetjes bij de stoplichten gestaag aan het groeien is. Vacatures waarop vroeger nauwelijks iemand reageerde, lokken nu honderden sollicitatiebrieven uit.

De cijfers zijn verontrustend. Volgens de statistieken van Terje Roed-Larsen’s UNSCO, het kantoor van de speciale coördinator voor het Midden-Oosten van de Verenigde Naties, leefde begin 2002 de helft van de drie miljoen Palestijnen onder de armoedegrens van twee dollar per man per dag. Aan de vooravond van de intifada lag dit percentage nog op 23 procent. En sinds de Israëlische Operatie Beschermende Muur in maart en april, vermoedt de Wereldbank, is hoogstwaarschijnlijk nu driekwart onder de tweedollargrens gezakt.

De werkloosheid was begin dit jaar bovendien al opgelopen van 11 procent in het jaar 2000 naar gemiddeld 35,5 procent, waarbij in de overbevolkte Gazastrook 48 procent zonder inkomen zat en op de welvarender Westelijke Jordaanoever iets meer dan 30 procent. Waren daarbij voor de intifada minder dan vijf Palestijnen afhankelijk van één salaris, nu moeten er bijna zeven rondkomen van een wedde. Dat ene loon ligt daarenboven flink veel lager dan voorheen; gemiddeld zijn de verdiensten inmiddels 37 procent gedaald.

En dan zijn er nog de geraamde verliezen. In de anderhalf jaar tijd tot Operatie Beschermende Muur heeft de Palestijnse economie vermoedelijk tussen de 3 en 4,1 miljard dollar aan inkomsten gederfd. De materiële schade – de haven, het vliegveld, de wegen, de verwoeste landerijen en de omgeploegde boomgaarden, de platgebombardeerde regeringsgebouwen – lag eind 2001 op 305 miljoen dollar. De toeristenindustrie is ingestort, terwijl tijdens de jongste Israëlische acties op de Westoever bij gevechten en tankbewegingen vele bedrijven en winkels geheel of gedeeltelijk werden verwoest.

Ook werd met het ontwortelen van de zogeheten ’terroristische infrastructuur’ de infrastructuur van de toekomstige Palestijnse staat in belangrijke mate ontwricht. Vrijwel alle openbare instellingen, ministeries voorop, zitten zonder gegevens en zonder apparatuur nadat het leger bij invallen de computers ontdeed van de harde schijven, archieven overhoop haalde en elektronica als faxen en telefoons vernielde. Banken zouden zijn geplunderd, terwijl de Israëlische kwaliteitskrant Ha’Aretz op gezag van militaire bronnen meldde dat het leger tientallen voertuigen van de Palestijnse veiligheidsdiensten confisqueerde – waaronder 23 peperdure Landrovers – en zal verdelen onder de eigen eenheden; een nog veel groter aantal dienstauto’s werd vermalen onder de rupsbanden van Israëls tanks. In Ramallah zouden bovendien uit enkele geautomatiseerde supermarkten de computers zijn weggehaald, zodat alles van loonadministratie tot bestellingen en boekhouding is verdwenen. Kostenplaatje: zo’n 360 miljoen dollar.

Zelfs als morgen een idyllische vrede neerdaalt over het Midden-Oosten, zo schat men ten burele van UNSCO, dan nog zal er minstens vijf tot tien jaar overheen gaan eer de Palestijnse economie is teruggekrabbeld naar het niveau van september 2000; en dit gunstigste scenario gaat uit van heel veel hulp van buitenaf.

VERGRENDELING

Volgens Arjan van Houwelingen, waarnemend hoofd Regionale Economische Zaken van UNSCO in Gaza, begint de neerwaartse spiraal met het Israëlische afsluitingenbeleid. Dichte en semi-dichte grenzen – bedoeld om de veiligheid van Israël en de nederzettingen te waarborgen – betekenen minder tot geen vervoer van mensen, goederen en arbeid, zodat ieder gesloten checkpoint een directe invloed heeft op het bruto nationaal inkomen. In de statistieken volgen de golven van de inkomenscurve dan ook precies het ritme van de blokkades; hoe strikter de afsluiting, des te minder de verdiensten. Bij tijdelijke versoepelingen van het beleid stijgt de lijn daarentegen in gelijke mate.

Vergrendelingen kennen de Palestijnse Gebieden in vele varianten. Bij de zogeheten externe afsluitingen gaan de overgangen tussen Israël en het zelfbestuur dicht, waardoor Palestijnse arbeidskrachten niet meer naar hun werk in Israël kunnen gaan. De Israëlische lonen liggen vele malen hoger dan de Palestijnse, waardoor dienstbetrekkingen bij de buren financieel grote aantrekkingskracht uitoefenen. Het wegvallen van deze inkomens slaat aldus een groot gat in de plaatselijke economie.

144.000 arbeiders waren aan de vooravond van de tweede intifada werkzaam in Israël, de gezamenlijke industriële zones en de nederzettingen. Van hen verloren 102.000 met het uitbreken van de gewelddadigheden van de ene dag op de anderen hun inkomsten. ‘En van de 42.000 die nog wel in Israël bleven werken’ zegt Van Houwelingen, ‘deden 40.000 dat illegaal’. Officieel zijn slechts een paar duizend werkvergunningen uitgevaardigd.

Interne afsluitingen snijden middels rijen betonblokken, in de weg gegraven greppels, opgeworpen kleiheuvels of bemande checkpoints dorpen af van steden en steden van de regio. Soms is deze vergrendeling totaal en kan niets of niemand langs de blokkades. Vaak is de afsluiting gedeeltelijk, zodat Palestijnen met karretjes, ezels of op het hoofd gedragen manden te voet over de barricades mogen klimmen en auto’s gebruik maken van tweede- of soms zelfs derderangshobbelwegen door de heuvels – tot een nieuwe versperring of de elementen hen de weg verder stremmen. Vrachtwagens moeten dezer dagen steeds veelvuldiger bij checkpoints hun lading overhevelen in trucks aan de andere kant van de versperring. Boeren en pluimveehouders kunnen hierdoor niet meer met hun handelswaar van hun dorp naar de markt in de nabijgelegen stad en gaan failliet. De invoer van materialen wordt bemoeilijkt of onmogelijk, transportkosten gaan omhoog, en forenzen komen door alle afsluitingen op hun pad later, of zelfs helemaal niet meer, op hun werk.

Nieuw in de serie ‘vergrendelingen’ is bovendien sinds kort het straatverbod, geldend wanneer het Israëlische leger in Palestijnse steden acties uitvoert. Soms mag de bevolking dagenlang het huis niet verlaten, soms zelfs weken niet. Zo leefden 600.000 Westoever-Palestijnen tijdens Operatie Beschermende Muur tot 38 dagen volledig binnen de muren van hun huizen, met uitzondering van de enkele uren per week dat het straatverbod even was opgeheven. Gedurende deze periode lag de economie in de gehele Westelijke Jordaanoever vrijwel volledig stil, zodat bijna niemand inkomsten genereerde.

En vervolgens verspreidt de nieuwe armoede zich als een olievlek over de hele samenleving. Van de werkloos geworden arbeider die op de pof koopt naar de eigenaar van de buurtwinkel die zijn rekeningen niet meer kan voldoen, naar de groothandelaar die bij gebrek aan inkomsten werknemers moet ontslaan, naar de arts die niet wordt betaald en de school die geen geld meer binnenkrijgt om de salarissen te voldoen. Bevolkingsgroepen die vroeger ruimschoots wisten rond te komen, kunnen nu de eindjes nog maar ternauwernood aan elkaar knopen. En na de middenklasse lijkt nu ook de hogere klasse langzaam te worden aangetast; volgens Ha’Aretz zouden rijke industriëlen, na het lijden van zware verliezen in de Palestijnse Gebieden, bezig zijn hun bezittingen naar het buitenland over te hevelen. Palestijns-Amerikaanse investeerders trekken weg.

Het enige wat de Palestijnse economie nog draaiende houdt, is volgens Van Houwelingen, het feit dat de Palestijnse Autoriteit nog steeds 120.000 mensen op de loonlijst heeft staan. Maar voor het uitbetalen van deze salarissen is de PA afhankelijk van maandelijks 45 miljoen dollar aan buitenlandse hulp, voornamelijk afkomstig uit de Arabische landen; en door vertragingen bij het overschrijven van deze gelden hebben politieagenten het laatste kwartaal meerdere malen een maand of langer op hun loonzakjes moeten wachten.

‘Zolang de Palestijnse Autoriteit deze salarissen nog blijft betalen, zal er niet direct een noodsituatie ontstaan. Als deze uitbetalingen echter stoppen, dan is dat meteen het complete einde van de Palestijnse economie’, stelt Van Houwelingen.

REK UIT RESERVES

Afrikaanse hongersnoodtoestanden heersen voorlopig niet in de Palestijnse Gebieden, maar de crisis heeft wel alle overlevingsmechanismen aangeboord. In het begin werd vooral met name bezuinigd op duurdere uitgaven, zoals de aanschaf van een nieuwe wasmachine en andere luxe goederen. Maar nu, meer dan anderhalf jaar later, is voor velen de rek uit de reserves.

Bijna 90 procent van de Palestijnen heeft volgens een recente studie van de Bir Zeit Universiteit nabij Ramallah het afgelopen jaar het uitgavenpatroon aangepast. Driekwart heeft het spaargeld opgemaakt en 52,6 procent nam een lening. 42,1 procent was genoodzaakt de bruidsschat van de vrouw, voornamelijk bestaand uit goud, in te ruilen tegen geld. Ook werden landerijen verkocht. 26,8 procent van de Palestijnen is weer een eigen akkertje begonnen om in de eigen voedsel- en tabakbehoeften te voorzien.

Het grootste sociale vangnet in de Palestijnse Gebieden is de hamula, de familieclan. Ververwijderde familieleden die in het westen op de meeste stambomen niet eens meer zouden worden vermeld, delen hun salaris met de nooddruftiger vertakkingen van de sibbe. De meeste suikerooms wonen daarbij in het buitenland, omdat binnen de Palestijnse samenleving de hamula-leden inmiddels allen in meerdere of mindere mate getroffen zijn door de crisis.

Het solidariteitsprincipe strekt zich echter uit over de hele samenleving. Hoewel veel Palestijnen maanden achterlopen bij de betaling van hun elektra, snijdt het energiebedrijf dezer dagen zelden meer klanten af. Huiseigenaren verlagen de huren om de bewoners meer financiële ruimte te geven. Op Bir Zeit wordt studenten desnoods het collegegeld kwijtgescholden als dat hen in de lesbanken houdt, terwijl de beterverdienende docenten tijdelijk de helft van hun salarissen hebben ingeleverd om te trachten de universiteit in ieder geval dit studiejaar nog open te houden. In andere steden hebben gemeenteambtenaren een dergelijke loonsverlaging ondergaan.

Maar de crisis eist zijn tol. Huizen zijn deze winter onverwarmd gebleven, gezinnen overleven op spliterwten en linzen, en winkeleigenaren zijn huiverig sommige klanten nog langer krediet te geven. Artsen melden bovendien dat bezuinigd wordt op medische hulp. Dure onderzoeken, bloedwerk en het nemen van röntgenfoto’s worden uit financiële overwegingen overgeslagen. Iedere operatie die niet van levensbelang is, wordt uitgesteld tot nader notie. Ambulances kunnen niet meer worden betaald, terwijl patiënten hun ziekenhuisrekeningen niet meer voldoen; en wie nog een schuld heeft openstaan, wordt niet meer opgenomen tot het geld binnen is.

Alarmerend is de gezondheidstoestand momenteel nog niet, zegt Fouad Ismail van Artsen Zonder Grenzen in Jeruzalem. Zorgwekkend wel. Want ofschoon chronische ondervoeding nog niet is gesignaleerd, zijn de laatste maanden wel aan ondervoeding gerelateerde ziekten als scheurbuik waargenomen. Ook heerst een aantal winterkwalen die voorheen niet door de artsen werden gezien.

In combinatie met de acties van het Israëlische leger leidt de economische crisis bovendien weer tot andere problemen. Palestijnen wier huizen enkele maanden geleden in Rafah werden verwoest, brachten de winter door in tenten en hutten met geen of nauwelijks stromend water. Bij gebrek aan kachels en geld voor een doktersbezoek bij de eerste tekenen van griep nam het aantal longontstekingen rap toe. De sanitaire omstandigheden deden de gezondheid al evenmin veel goed.

Als de huidige situatie niet verandert, verwacht Artsen Zonder Grenzen daarom nog voor het einde van het jaar een humanitaire crisis om handen te hebben – en, afhankelijk van Israëls militaire acties, misschien zelfs zo snel als over drie maanden. ‘Het ergste moet nog komen’, voorspelt Ismail.

GOD EN ALLAH

In het Bethlehemse Holy Family Care Centre meent zuster Rose vaak al te leven in de omineuze toekomst zoals Fouad Ismail die schetst. In de meeste Palestijnse steden, gekenschetst door een gedifferentieerde economie, handhaaft de middenklasse zich nog door zelden interlokaal te bellen, de wasdroger niet te gebruiken en zuinig boodschappen te doen. Maar de burgers van Bethlehem, waar de lokale industrie vrijwel volledig draait op toerisme en het leger de bevolking onlangs 38 dagen opsloot in hun huizen, zijn dit stadium van buikriem aanhalen reeds lang voorbij.

De non vertelt schrijnende verhalen. Baby’s worden gevoed met thee omdat er geen geld is voor melk. Moeders slanken zienderogen af omdat ze zichzelf voor de kinderen het voedsel uit de mond sparen. Een gerespecteerd ingenieur, vroeger werkzaam in Jeruzalem, verdient sinds de afsluiting zijn geld als los-vaste klusjesman voor het klooster. Vrouwen die tot de intifada hun neus ophaalden voor huishoudelijk werk, smeken nu om vloeren te mogen schrobben. En onlangs was een van haar maatschappelijk werkers op bezoek bij een moeder die had aangeklopt vanwege opvoedkundige problemen met haar zeven kinderen. De hulpverleenster trok bij toeval de koelkast open en ontdekte dat deze leeg was. Bij navraag bleek het gezin al in geen weken meer iets buiten brood te hebben gegeten.

Geen losse gevallen, zegt zuster Rose, maar componenten van een snel om zich heen grijpend fenomeen. ‘Vroeger kende de hoogopgeleide christelijke gemeenschap maar een paar gevallen van relatieve armoede. Nu leeft meer dan de helft niet in relatieve armoede, maar in een situatie van bittere ontbering. Zelfs de rijke zakenmannen die altijd het geld lieten rollen en zich niets ontzegden van wat het goede leven hen te bieden had, leiden nu een ingetogen bestaan.’

Gevolg: frustratie, depressiviteit en mishandeling. Mannen slaan hun vrouwen, ouders hun kinderen. Uit honger huilende baby’s en peuters drijven gezinnen tot wanhoop, terwijl het oudere kroost door alle spanningen weer in de bedden plast.

En alles wordt nog eens extra verergerd door het Palestijnse eergevoel. Gebrek aan geld is `eeb, iets waarover men zich schamen moet, en armoede dient aldus voor de buitenwereld verborgen te worden gehouden. Bezoek krijgt een prachtige gebraden kip voorgeschoteld, ook al valt gevogelte ver buiten het budget, terwijl over straat wordt gegaan in veel te dure kleren om de schijn maar hoog te houden. ‘Men verhongert liever dan dat men aanklopt voor hulp’, zucht de al twintig jaar in Bethlehem werkzame non uit Guam.

Toch zit er ook een louterende kant aan de zaak. Door het gedeelde lot zijn de islamitische en de christelijke gemeenschap van Bethlehem, voorheen niet altijd even verbonden in hun gemeenschappelijke identiteit als stadsbewoners, nader tot elkaar gekomen. En, zegt zuster Rose met een glimlach, uit de materiële armoede is een nieuwe, spirituele rijkdom voortgevloeid. De collectezakken rinkelen misschien minder met muntgeld, maar God en Allah hebben door de crisis een gedegen herwaardering ondergaan.

jette van wijk

Volgens de Wereldbank leeft nu driekwart van de bevolking onder de armoedegrens van twee dollar per man per dag.

Iedere medische operatie die niet van levensbelang is, wordt uitgesteld tot nader notie.

Door het gedeelde lot zijn de islamitische en christelijke gemeenschap van Bethlehem nader tot elkaar gekomen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content