Met ‘Homo duplex’, een nieuwe cyclus, schrijft A.F. Th., gekker en virtuozer dan ooit, verder aan zijn hoogst eigen verlossing. Hoe relevant is dit koortsvisioen van een eigentijdse Elckerlyc?

A.F. Th., ‘De Movo Tapes. Een carrière als ander’ (Homo duplex 0), Amsterdam, Querido, 720 blz., euro 27,50 (gebonden uitgave euro 34,90)

Van der Heijden is dood, lang leve A.F. Th. De voormalige A.F. Th. van der Heijden laat zijn nieuwe grootscheepse cyclus Homo duplex, die op zeven delen is begroot, zuinigjes te water met uitsluitend zijn initialen. Wie deze signatuur op zijn Engels als een aangeblazen aft leest (dus zonder puntjes, in een lettergreep), proeft misschien met de tong de omtrekken van het gelijknamige gezwel in de mond. Die speciale, toevallige smaakindruk past wonderwel bij het ‘nulde’ deel dat A.F. Th als De Movo Tapes op de lezer loslaat. Zevenhonderd bladzijden lang woekert de tekst als een aft. Tja, het leven is nu eenmaal een tamelijk rotte boel, nietwaar.

Bovenstaande alinea is bij benadering geschreven op de manier waarop Van der Heijden – excuus: A.F. Th. – zijn ding doet. Ietwat barok en baldadig, een beetje duister in zijn min of meer gezochte beeldspraak. Maar ook, al zegt F.H. het zelf, misschien wel goed gevonden. Die toevallige associatie van een voornaam met een gezwel en het woekeren van de tekst als gemeenschappelijke noemer… Wie niet houdt van dergelijke vondsten, is er aan voor de moeite. Wie echter graag op eigen houtje ironisch filosofeert over grootsheid en miserie van dit tranendal, zal plezier beleven aan de nieuwe A.F. Th. Virtuoos als altijd blaast hij nietige details op tot wereldschokkende revoluties. Zo blijkt het poppetje in de ogen van de mens voor A.F. Th. de voorbode van de uitvinding van het wiel: ‘Van oudsher dragen de mensen een blauwdruk van het wiel in hun gezicht met zich mee, veilig weggeborgen in kassen, die ’s nachts en elk gewenst moment afsluitbaar zijn – in duplo ook nog, waarmee God ze, bijna ten overvloede, op het idee dacht te brengen dat twee wielen een voor mensenschouders ontilbare last konden verplaatsen.’ En zo krioelt het boek van ontelbare andere bizarre oneliners. Maar bieden dergelijke groteske vergelijkingen genoeg stof om duizenden bladzijden aan op te hangen?

A.F. Th. zit niet zomaar in het luchtledige bellen te blazen, zoveel is zeker. Zoals in zijn vorige cylus, De tandeloze tijd, sleept hij heel wat realia binnen in zijn egomane universum. Toen draaide de carrousel van taalspelletjes en invallen rond Albert Egberts, een dertigjarige heroïneverslaafde die op de dag dat Beatrix koningin werd een kraak zette. In het voorlopig laatste deel, Advocaat van de hanen (1996), speelde advocaat Ernst Quispel de hoofdrol. Hij verdedigde punkers en krakers. Ook hier scharnierde Van der Heijden zijn persoonlijke obsessies met maatschappelijke voorvallen, zoals de controversiële dood van een kraker in een politiecel. Maar die verwijzingen naar de alledaagse werkelijkheid verbleekten bij de urgentie van A.F. Th. ’s missie: zichzelf al schrijvend redden uit de klauwen van de tijd. Het jachtige ritme van diens proza articuleerde de adem van een auteur op de vlucht voor de zeis van magere Hein. De schrille scènes vol kleurrijke typeringen, niet het minst de seksuele beschrijvingen, waren een ode aan het rauwe leven die de verteller in het zicht van een hem op de hielen zittende vijand nog vlug vlug eruit schreeuwde.

TANTALUSKWELLING

A.F. Th. is nog altijd van plan om voor De tandeloze tijd een afsluitend vijfde couplet te maken waarin Albert Egberts het finale woord krijgt. Maar voorlopig heeft hij andere zorgen aan het hoofd. Homo duplex heet namelijk zijn nieuwste tantaluskwelling. Het komende decennium heeft hij zich opgezadeld met een klus die volgens het marsschema uit 7 delen zal bestaan. Bij wijze van opwarmertje serveert A.F. Th. na enkele valse starts nu een soort van prelude, De Movo Tapes. Als we zijn planning mogen geloven, zou nog dit jaar het eerste echte deel, Moeilijke voeten, er eveneens moeten zijn. Na het laatste zevende deel, Boezemzusjes, voorziet hij een supplement. Hetgeen het geheel voorlopig dus op 9 delen brengt. Maar wie A.F. Th. kent, weet dat hij tijdens de meanders van zijn roekeloze odyssee allicht nieuwe vergezichten zal ontdekken. Het zou dus wel eens kunnen dat A.F. Th. vertrokken is voor een onderneming die hem tot het einde der tijden zal bezighouden.

Voor de schrijver maakt het allicht weinig uit hoe zijn literaire marathon in stukjes wordt gehakt. Of je het nu De tandeloze tijd noemt, of Homo duplex, Van der Heijden of A.F. Th. is voortdurend bezig met een leven uit louter woorden op te trekken. Woorden die hem moeten optillen uit de banaliteit. Woorden die hem verzoenen met de eigen menselijke onbenulligheid. Het hoofdpersonage Tibbolt Satink voelt zichzelf een loser en droomt ervan iemand anders te worden. In zijn laatste middelbaar vlucht hij weg van school en huis en zoekt onderdak bij zijn grootvader. Satink vindt er plezier in zijn muizenissen aan het stuur van zijn snelle auto in een dictafoon in te spreken. Zo ontdubbelt hij zichzelf geleidelijk aan tot een ander, sterker ik: Movo. De Movo Tapes bevat dus het uitgetikt relaas en gedaas van Satink-Movo. Op de eerste autoloze zondag in november 1973 kwam hij tijdens de oliecrisis op een groteske manier ter wereld. Als ‘baby in blik’ werd hij met een keizersnede verlost uit het autowrak waar zijn hoogzwangere moeder in geprangd zat. Een gezwel aan de voeten zal hem als een nieuwerwetse Oedipus voortdurend herinneren aan dit geboortetrauma. De ritjes in zijn auto doen hem zijn moeilijke voeten vergeten en stellen hem in staat moeiteloos te bewegen. ‘Movo’, zijn andere snellere ik, is een kruising tussen machine, macho en provo. Hij incarneert de Übermensch van Friedrich Nietzsche die de kleinmenselijkheid overwint in een nieuwe gezondheid. Dat die herwonnen goddelijkheid niet altijd even politiek correct klinkt, spreekt vanzelf. Tirades tegen de claustrofobie van de westerse beschaving (‘de klachtendemocratie’) zijn dan ook schering en inslag.

Die beschavingskritiek wordt eveneens vertolkt door een andere vertellersstem. Naast Satink-Movo laat A.F. Th. een heuse deus ex machina opdraven. De god Apollo ziet zichzelf verjaagd door de NASA nadat hij zijn naam nochtans geleend had aan hun hemelbestormend ruimtevaartproject. Nadat de Amerikanen de maan, ‘lampion van de liefde’, met voeten hebben getreden en onherroepelijk bezoedeld, emigreert de god Apollo naar Nederland waar hij meer bepaald is geïnteresseerd in Hooliganië. De veldslagen tussen supportershordes doen hem terugdenken aan de Griekse stammenmaatschappij van weleer waarin steden elkaar bekampten: ‘Bij de oervorm van het spel ging het ook al om steden die elkaars rivalen waren. Ze hadden toen nog geen krijtlijnen.’ Geleidelijk aan introduceert de auteur nog een derde verhaallijn waarin de rivaliteit tussen de supportersclans van Rotterdam en Amsterdam centraal staat. Satink wordt meegesleept in een voorgeprogrammeerd gevecht tussen beide supporterssites. Plaats van afspraak is Knooppunt Hellegat, meteen ook de tweede titel van Homo duplex. Op dit kruispunt registreert een camera het wassen van het water. Het is in deze camera dat de god Apollo, zoals het een deus ex machina betaamt, zijn toevlucht zoekt zodat hij vanuit een loge de clash van twee stammen optimaal kan gadeslaan. De bespiegelingen van Apollo catalogiseert de verteller onder het cameranummer QX-Q-8. A.F. Th. wisselt stukjes uit de machinale mond van Apollo voortdurend af met interventies van Satink-Movo.

EEN ANDER MENS

Maar of de mens nu zelf aan het woord is of wordt gadegeslagen door een godheid, doet er niet zoveel toe. De inzet blijft onveranderlijk de strijd tegen de vergankelijkheid. In die zin ontpopt het oeuvre van A.F. Th. zich meer en meer tot een eigentijdse Elckerlyc. In de middeleeuwse vertelling ging deze ‘Elckerlyc’, die model stond voor iedereen, op zoek naar verlossing. Op een analoge manier laat A.F. Th. in deze Homo duplex een moderne Elckerlyc los in de doolhof van het bestaan. Satink wil niets minder dan onsterfelijkheid: ‘Als ik op termijn van mijn angst voor de dood (die me onevenredig veel groter toeschijnt dan bij andere mensen het geval is) wil afkomen, zal ik mijn sterfelijkheid moeten laten schieten. Aangezien onsterfelijkheid er voor een mens niet in zit, zal ik op een andere manier het stervensproces moeten zien op te doeken. Ik ga me erop toeleggen de komende jaren een ander mens te worden. Niet zomaar een verbeterde uitvoering van mezelf – zo van: ‘door die vakantie / douchebeurt voel ik me een ander mens’ – nee, een compleet Ander Iemand. En die dan met mijn dood opschepen.’

‘Een compleet ander iemand opschepen met mijn dood’: tot zover de inzet dus van A.F. Th’s totaalkunstwerk. Een dergelijke krachttoer kan alleen ontspruiten aan het brein van een grootheidswaanzinnige. Het is bekend dat megalomane individuen of genieën – van Leonardo da Vinci tot Albert Einstein – ontwerpen hebben gemaakt die de tand des tijds hebben getrotseerd. A.F. Th. mikt met zijn oeuvre op niets minder. Nu eens Satan en dan weer Messias ziet Satink-Movo op bepaalde momenten het leven stollen tot onsterfelijke nu-momenten. Jammer dat hij dat ‘hiernumaals’ bij leven en welzijn niet voorgoed kan binnentreden, maar slechts momentaan kan ondergaan. Deze mystiek van het ogenblik is het die A.F. Th. al schrijvend probeert vast te pinnen en allicht ook voor zichzelf te verlengen. Vandaar zijn liefde voor het absolute detail en vandaar de poster van de facetogen van een vlieg boven het bed van Satink-Movo. Dit gedetailleerde en gefragmenteerde kijken van een vlieg beheerst A.F. Th. als geen ander. Soms leidt dat tot acrobatische nummertjes vol gratuite schoonschrijverij, maar even dikwijls ziet hij met zijn literaire facetogen dingen die een gewone sterveling over het hoofd ziet: de omtrekken van een wiel bijvoorbeeld in de pupillen van een oog.

Honderdzestig jaar na de Comédie Humaine-cyclus van Honoré de Balzac (zie kaderstuk) schaaft A.F. Th. aan zijn versie van het menselijke schouwtoneel. ‘Het Theater Aarde’ of ‘het aardse slijkdrama’ ziet er bij A.F. Th. heel anders uit dan bij zijn Franse voorloper. Balzac beschouwde zijn literaire encyclopedie als een sociale studie die de negentiende-eeuwse Fransman in zijn verschillende biotopen beschreef: of het nu om het leven in de provincie ging of in de grootstad Parijs. Daarnaast voorzag hij taferelen uit het privéleven, het militaire leven, het plattelandsleven en uiteraard de politieke arena. De romanschrijver ontpopte zich tot een etnograaf die het eigen volk van onder een vergrootglas bekeek. Met Balzac als gids kon de lezer als een voyeur een kijkje nemen in de wereld van andere sociale klassen, beroepen en locaties. Kortom, Balzac maakte literaire reality-tv en documenteerde in zijn romans ‘het leven zoals het is’: van de onderbuik van Parijs tot de cenakels van de macht, van een onderpastoor te velde tot een zakenman.

In de komedie van A.F. Th. zijn er nog documentaire splinters terug te vinden, zoals de autoloze zondagen tijdens de oliecrisis of het dodelijk treffen tussen de supporters van Ajax en Feyenoord. Maar het realistische aspect raakt helemaal ondergesneeuwd door de hyperindividuele zoektocht van een auteur naar zijn eigen verlossing. Het tijdskader van de gebeurtenissen wordt in de zwiermolen van zijn literaire verbeelding totaal weggevaagd. Hetgeen overblijft, is het koortsvisioen van een spreker in overdrive. Geen menselijke of goddelijke komedie, maar een satanische klucht: Elckerlyc in Hooliganië.

Frank Hellemans

‘Movo’ is een kruising tussen machine, macho en provo.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content