Ik denk dat het een boodschap aan de wereld kan zijn: dat twee mensen grondig van mening kunnen verschillen over heel wat politieke kwesties, maar dat ze elkaar ook kunnen vinden in het helpen van anderen. Dat mensen als oud-president Bill Clinton en ik bijvoorbeeld de handen in elkaar kunnen slaan om geld in te zamelen voor de slachtoffers van een natuurramp, in dit geval de tsunami’s.

De gevolgen van de tsunami’s hebben veel mensen recht in het hart getroffen. Vreemd is dat niet: wat de vloedgolven in Zuidoost-Azië hebben veroorzaakt, is ook voor mij, in termen van fysieke vernieling althans, het ergste wat ik ooit gezien heb. In Somalië heb ik de vreselijke gevolgen van de hongersnood aanschouwd, en als vice-president bezocht ik ooit Sudan. Ik heb dus met mijn eigen ogen gezien wat ontbering en massale verhongering betekent. De vernieling die de tsunami’s aanrichtten, ben ik echter nooit op die schaal tegengekomen.

Onze reis was voor mij een emotionele gebeurtenis, met af en toe heel ontroerende momenten. Het meest pakkend waren de ontmoetingen met kinderen die in de tsunami’s hun hele familie verloren. Dat soort verhalen bleef maar op ons afkomen. Zo zag ik een man die zijn hand op de schouder van een jongetje hield. Toen ik via de tolk naar zijn verhaal vroeg, vertelde hij me dat dat jongetje zijn enige overlevende kind was: zijn twee dochtertjes en zijn vrouw waren omgekomen. Zijn zoontje, zo vertelde hij, was het enige wat hem nog restte.

Er waren ook vrouwen die kinderen leerden om al hun ervaringen en emoties zoveel mogelijk te uiten. Die kinderen moesten tekenen hoe ze zich voelden, en een van hen tekende het gezicht van haar moeder in de zee – ze was tijdens de vloedgolf verdronken. Ik zag tekeningen van boten die in de bomen hingen, maar ook – en dat was toch positief – van mariniers in helikopters die de slachtoffers te hulp kwamen.

Een heleboel mensen vinden het gek dat ik zo goed kan opschieten met Clinton. Ze weten niet dat wij elkaar al heel lang kennen, nog van voor we het tegen elkaar opnamen in verkiezingen. Toen ik als Republikein bevoegd was voor het nationale onderwijsbeleid, deed hij hetzelfde bij de Democraten. Echt close zijn we nooit geweest, maar we konden wel goed met elkaar samenwerken.

Hij was zelfs heel hoffelijk. Toen we naar ginder vlogen, was er op het regeringsvliegtuig slechts één vip-slaapkamer. Vooraf had hij al beslist dat ik de grote kamer kreeg, wat voor mij een grote opluchting was – mijn lichaam ziet tegenwoordig af als ik niet lang uitgestrekt kan slapen. Maar toen ik ’s morgens een kijkje ging nemen in de andere kamer, had hij zich daar uiteindelijk op de vloer te slapen gelegd. Mijn voorstel om dan maar telkens na een halve nacht te wisselen, wuifde hij weg. Dat heb ik enorm geapprecieerd.

Wie overigens ook indruk op mij hebben gemaakt daar in Azië, zijn onze militairen. Zij trokken deze keer niet met wapens naar ginds, maar fungeerden als hulpverleners. Soldaten zijn harde jongens. En het is waarschijnlijk goed voor hen dat ze eens niet uitgestuurd werden als vechtmachines, maar dat ze ook eens mensen kunnen helpen hun leven weer op te bouwen. Ik mag ook de ontelbare niet-gouvernementele organisaties niet vergeten, die zich ter plaatse met man en macht inzetten om de slachtoffers uit de nood te helpen. Ik ben uit Azië teruggekeerd met heel veel respect voor al die mensen.

Info

© Newsweek

De auteur is voormalig president

van de Verenigde Staten.

Copyright Newsweek

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content