De wieg van de roman stond in het hellenistische Milete. Waarom daar en waarom toen? Niklas Holzberg onderzocht de sociale en politieke factoren die het genre zijn plaats gaven in de literatuur.

Andere tijden, andere zeden. In de vierde eeuw kregen patiënten die het niet meer konden van hun arts de raad om romans te lezen. Die werkten potentieverhogend. De lectuur van deze “op een meeslepende manier geschreven liefdesverhalen” – zo luidt het in een medisch traktaat van Theodorus Priscianus – “prikkelt de zinnen”. Ondertussen zijn we natuurlijk gewend geraakt aan andere afrodisiaca. Want het moet gezegd dat de beide liefdesverhalen die voor het eerst sinds lang in een moderne Nederlandse vertaling worden gepresenteerd amper de zinnen vermogen te prikkelen, laat staan dat ze eros bevleugelen. “Chaireas en Kallirhoë” van Chariton en “De liefdesperikelen van Leukippe en Kleitofon” van Achilleus Tatios zijn nog altijd de moeite waard ( zie kaderstuk), maar dan wel om andere redenen dan strikt literaire. De Duitse filoloog Niklas Holzberg ging op zoek naar de ontstaansgeschiedenis van de Griekse roman en hij ruimde tijdens zijn graafwerk, “De roman in de oudheid”, vrij veel plaats in voor het ontstoffen van Chariton en Tatios.

In het geval van Chariton is dat meer dan terecht. Zijn roman uit de eerste eeuw van onze tijdrekening is immers de oudste, integraal bewaard gebleven roman uit de rijke geschiedenis van het genre. Niet “Don Quichot” (1615) van Cervantes is de oerroman, maar wel “Chaireas en Kallirhoë”. Hoe is het zover kunnen komen?

De benaming roman is niet van Grieks-Romeinse origine, maar werd in de Middeleeuwen gelanceerd om een langer verhaal in het Romaans, de Franse volkstaal, aan te duiden. Kwestie van de hogere Latijnse cultuur en de lagere volkscultuur uit elkaar te houden. Bij de Grieken kende men poëzie, epos, drama en komedie. Vanaf 500 vóór Christus ging men ook aan geschiedschrijving doen. Hecataeus van Milete zou de eerste logograaf geweest zijn. Een logograaf was letterlijk een verhalenverteller die zich toespitste op het inventariseren van sterke verhalen over vreemde culturen. Dat het genre in Ionië is ontstaan (de westkust van het huidige Turkije), heeft te maken met de multiculturele setting van die toenmalige samenleving.

De Griekse kolonisten op de Ionische kust wilden wel wat meer weten over de Perzische en Lydische buurvolkeren met wie ze in vredes- en oorlogstijd werden geconfronteerd. De historicus als verhalenverteller voldeed dus aan een behoefte om hetgeen vreemd was – de Perzische cultuur in Klein-Azië – vertrouwd te maken voor de daar aanwezige Grieken. Toen enkele jaren na Hecataeus de onovertroffen Herodotus met zijn verhalen uitpakte, had het historiografische genre de wind in de zeilen. Deze meester van de geschiedschrijving opereerde in Halicarnassus (het huidige Bodrum), een stad die iets ten zuiden van Milete lag.

IMITATIE VAN DE GESCHIEDSCHRIJVER

De Griekse roman ontstond als een imitatie van wat de geschiedschrijver deed: sterke verhalen vertellen over vreemde culturen. Waar de aandacht in de geschiedschrijving op het leven van koningen en andere VIPs was gefocust, komen in de romans nu ook de perikelen van de doorsneeburger aan bod: relatieproblemen, geldelijke beslommeringen tot en met nijd en afgunst. Deze instroom van sentimentaliteit begint in kunst en literatuur door te sijpelen vanaf 300 vóór Christus en wordt meestal vastgepind aan het optreden van de komedieschrijver Menander. Hij vertegenwoordigt de zogenaamde nieuwe komedie. De klassieke komedie van Aristophanes nam omstreeks 400 vóór Christus de happy few van de Atheense polis op de korrel (ook Socrates moest eraan geloven in een van diens komedies). Menander hield zich voor het eerst in de geschiedenis bezig met het grappig bespelen van familiale twisten over verboden liefde, hebzucht en nijd. Menanders klucht over een vrek is via Plautus tot in onze literatuur geïnfiltreerd. P.C.Hooft maakte er “Warenar” van en Molière“L’avare”.

De stof waaruit de nieuwe komedie was gemaakt, zou dus het materiaal worden van de romanschrijver. Na de slag bij Chaeronea (338 v.C.), waarmee Alexander de Grote een einde maakte aan de relatieve stabiliteit van het Griekse imperium, begint de postmoderne smeltkroes van het hellenisme. Het individu verliest in dit wereldrijk met zijn verschillende volkeren én godsdiensten zijn houvast. De godin van het toeval – Tyche voor de Grieken, Fortuna voor de Romeinen – wordt vanaf de vierde eeuw vóór Christus de populairste godin bij het inroepen van goddelijke hulp voor privé-besognes.

Het uiteenvallen van de klassieke polis zorgde dus voor een levensbeschouwelijke kater van jewelste. Het vertrouwen in de klassieke instellingen verdween. De verhalen van romanschrijvers creëerden een droomfabriek waardoor de hellenistische lezer kon ontsnappen uit de verwarrende wereld van alledag: “De romans van de oudheid zijn hoofdzakelijk bedoeld om toe te geven aan de behoefte van de consument om zijn particuliere problemen te vergeten door zich terug te trekken in een fantasiewereld.”

Holzberg beschouwt de eerste romans als soaps avant la lettre. Wie zich overdag moet afpeigeren in kantoor of fabriek, vergaapt zich ’s avonds graag aan de sores van The bold and the beautiful. Wie Chariton leest en andere idealiserende romans die later werden geschreven, zoals “Daphnis en Chloë” van Longus uit de derde eeuw, moet toegeven dat het hier steevast om verliefde koppeltjes gaat van hoge komaf die na vele en verschrikkelijke avonturen eindelijk elkaar terugvinden. Vanaf 300 vóór Christus werden waarschijnlijk de eerste fictieve verhalen rondverteld in de trant van de geschiedschrijvers. Later werden ze ook opgeschreven en als romans verkocht.

DE REALISTISCHE SCHOOL

Vroegere literatuurhistorische handboeken beschouwden Aristides van Milete (derde-tweede eeuw vóor Christus) als de eerste romaneske verhalenverteller. De idealiserende liefdesroman staat daarom als een milesische uitvinding geboekstaafd. (Ook de natuurfilosofie debuteerde met Thales in Milete en zelfs de stadsarchitectuur van het dambordpatroon zou in Milete van de tekentafel zijn gerold: Hippodamus van Milete gebruikte deze rechttoe rechtaan constructie bij de bouw van de Atheense havenstad Piraeus.) Holzberg spreekt eigenaardig genoeg nergens over Aristides, waarschijnlijk omdat hij zich als wetenschappelijk filoloog beperkt tot erkende papyrusfragmenten. De eerste authentieke, overgeleverde boekfragmenten dateren uit de eerste eeuw van onze tijdrekening.

Naast de idealiserende romans was er ook een realistische school die deze onwaarachtige avonturenroman juist op de korrel nam. “Satyricon” van Petronius uit de eerste eeuw, is het bekendste voorbeeld van een genadeloos én entertainend demasqué van het mooie en meedogenloze volkje. De beste en wellicht nog altijd de meest lezenswaardige roman uit de oudheid is “De gouden ezel” van Apuleius, ook niet toevallig een min of meer realistische schelmenroman.

“Satyricon”, letterlijk “een verhaal uit het land der satyrs”, is slechts overgeleverd in enkele fragmenten, waarvan het bekendste de onwaarschijnlijke maaltijd van Trimalchio beschrijft. Dit huzarenstukje van decadente zedenbeschrijving ten tijde van Nero moet echter het onderspit delven tegen de fabuleerlust van Apuleius, die in het midden van de tweede eeuw de prototypische roman produceerde: “Komaan, laat ik in Milesische trant voor u verschillende verhalen aaneenrijgen en uw willig oor strelen met bekoorlijk gefluister.”

Apuleius werd geboren aan de Noord-Afrikaanse kust en haalde de mosterd waarschijnlijk bij een Griekse vertelling van de satiricus Lucianus van Samosata. De protagonist is een zekere Lucius die door zijn nieuwsgierigheid een dolle draaimolen van avonturen op gang brengt. Het begint met het bespieden van zijn gastvrouw tijdens zwarte magie. Door een verkeerd zalfje verandert hij in een ezel die door rovers wordt meegenomen op hun strooptochten. Als mens-in-ezelsvacht wordt hij een scherpzinnig observator van rovers en wellustelingen (een vrouw pleegt zelfs sodomie met hem), van onschuldige jonkvrouwen en moedige mannen.

EEN TRANSPARANTE WERKELIJKHEID

Hij wordt meer dan hem lief is met de dood bedreigd, maar altijd weer keren de kansen ten goede. Na eindeloos gedobber over de golven van het noodlot, wordt hij uiteindelijk verlost van zijn ongebreidelde nieuwsgierigheid. Hij aanvaardt zijn wispelturig lot en krijgt prompt een visioen waarin de Egyptische godin Isis hem de weg wijst om zijn menselijke gestalte terug te krijgen. Eind goed, al goed: Lucius verrijst uit het ezeldom en wordt opgenomen in de priesterkaste van de mysteriegodsdienst van Isis.

Als realistische schelmenroman loopt hij vooruit op de manier waarop Cervantes met “Don Quichot” de ridderlijke idealen van zijn tijd te kijk zet. Evenals Lucius beleven Don Quichot en Sancho Panza daarbij de meest onwaarschijnlijke avonturen. Als ontwikkelingsroman preludeert “De gouden ezel” op de burgerlijke roman van de achttiende eeuw, waarin een individu na veel omzwervingen eindelijk zichzelf vindt. “Wilhelm Meister” (1795-1829) van Goethe, hét paradepaardje van de Bildungsroman, eindigt ook met een initiatiescène. Wilhelm die na heel wat avonturen wijs is geworden, wordt ten slotte opgenomen in een soort van vrijmetselaarsloge. De burgerlijke ontwikkelingsroman fungeerde als een spiegel voor een burgerlijke lezer, die op zoek was naar zijn plaats in de maatschappelijke reorganisatie van de achttiende eeuw. Op dezelfde manier schetste Apuleius de zoektocht van zijn held naar verlossing en werkte de realistische, antieke roman als een baken voor lezers op zoek naar uitwegen uit de hellenistische impasse. Romans waren dus niet alleen escapistische soaps, maar bevatten vaak ook cryptische antwoorden op de vraag naar de zin van het leven.

Die dubbele functie van de antieke roman blijft in de huidige romanproductie overeind. Sommige auteurs hebben slechts de pretentie om te entertainen. De meer interessante schrijvers ontwikkelen voor de ogen van de zoekende lezer een literair parcours, waarin de personages op zoek gaan naar mogelijke vormen van identiteit. De manier waarop de romanpersonages de werkelijkheid ondergaan, maakt haar voor de lezer min of meer transparant. Een finaal happy end, zoals bij Apuleius of Goethe, is niet meer weggelegd voor de roman van vandaag. Literatuur als ersatz voor religie wordt meer en meer een karikatuur van zichzelf en daarmee irrelevant. Maar het eigenzinnig verwoorden van een queeste doorheen de doolhof van een nu eens hyperreëel en dan weer irreëel aandoende wereld, blijft toch nog altijd de bestaansreden van de betere roman. In die zin zijn ook wij inwoners van Milete die wat meer willen weten over de vreemde gebeurtenissen die ons soms overvallen. En, zoals toen, worden wij graag in het verhaal binnengetrokken door het opdissen van pittige anekdotes.

Niklas Holzberg, “De roman in de oudheid”, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 152 blz., 799 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content