Dit jaar ging de Man Booker Prize naar ‘De schoonheidslijn’ van Alan Hollinghurst. De roman schetst een beeld van Groot-Brittannië in de jaren van aids, cocaïne en Margaret Thatcher.

Alan Hollinghurst, ‘De schoonheidslijn’, Prometheus, Amsterdam, 497 blz., euro 19,95

‘Gek, hè’, lacht hij, terwijl we samen vanuit zijn zitkamer over een laat-winterse Hampstead Heath staan te kijken, ‘en zeggen dat ik helemaal niet op zoek was naar een kamer met een mooi uitzicht. Ik dacht dat dit gewoon een rustig plekje zou zijn om mijn boeken te schrijven.’ Zo’n reactie typeert Alan Hollinghurst ten voeten uit: een ambitieus maar bescheiden man, met smaak ook, maar bovenal iemand die je daar nooit over zult horen opscheppen. Zowat iedereen zou wel aan de rand van Londens groene long willen wonen, op een boogscheut van de huizen waar John Keats en Sigmund Freud – op de vlucht voor de nazi’s – een tijd van hun leven doorbrachten, maar voor hem lijkt het de normaalste zaak van de wereld. ‘Goh, ja’, grinnikt hij, ‘Keats en Freud’, alsof ik hem net iets verteld heb wat hij nog niet wist.

De schoonheidslijn is Hollinghursts vierde roman. In het boek speelt Nick Guest de hoofdrol. Hij is net afgestudeerd, wil een doctoraat schrijven over Henry James en weet zich een plaatsje te veroveren binnen het gezin van zijn studievriend Toby Fedden. Hij logeert op een zolderkamer van de Fedden-residentie in Kensington Park Gardens en maakt zo van nabij mee hoe Gerald, Toby’s vader, opgang maakt in de politiek. Het is immers 1983. Margaret Thatcher heeft haar landverschuivende verkiezingsoverwinning behaald en Gerald is een van de nieuwe leden van het Lagerhuis.

In het eerste deel van het boek zien we hoe de onervaren Nick zich een weg zoekt door homoseksueel Londen. Van aids is nog geen sprake en er wordt wat afgeneukt in de stedelijke parken. Het tweede deel speelt drie jaar later. Nick is dan al een stuk zelfverzekerder en opportunistischer geworden. Hij werkt nu voor zijn homovriendje Wani, de zoon van een Libanese supermarktmagnaat. Samen zetten ze het dure artistieke tijdschrift Ogee op poten, verwijzend naar de dubbele gebogen lijn zoals we die bijvoorbeeld in een harp zien en die volgens William Hogarth het summum van de esthetische expressie was. In het laatste deel volgt dan de anticlimax, waarbij Wani aan aids sterft, Gerald ontslag moet nemen en Nick zijn biezen mag pakken.

Hollinghurst won met De schoonheidslijn eind vorig jaar volkomen terecht de Man Booker Prize. Na een paar vederlichte boekwerkjes als DBC Pierres Vernon God Little in 2003 en Yann Martels Life of Pi het jaar daarvoor, koos de jury deze maal duidelijk voor degelijkheid en doordachtheid, en voor een roman die zelfs door zijn auteur ’toch een beetje ouderwets’ wordt genoemd. En inderdaad, Hollinghurst schrijft in een traditie – die van het debiteren van typisch Britse fijne ironie en snedige sociale kritiek zoals we die kennen van onder meer Evelyn Waugh en Anthony Powell en die verder terug te voeren is tot bij een grootheid als Jane Austen.

‘De Schoonheidslijn’ is ook de eerste homoroman die ooit bekroond werd. Betekent dat iets voor de homoliteratuur?

ALAN HOLLINGHURST: Volgens de kranten alleszins wel, want de dag na de bekendmaking van de winnaar stonden ze vol met titels als ‘Homoroman wint’ en ‘Booker voor homoseksueel boek’. Ik denk niet dat je daar veel achter moet zoeken. Anderzijds ben ik wel fier dat mijn roman de eerste is natuurlijk. Tien jaar geleden was ik al eens genomineerd voor de Booker met The Folding Star en toen had ik wel degelijk de indruk dat mijn boek geen kans maakte wegens mijn seksuele geaardheid en de openhartigheid waarmee ik daarvoor opkwam. Er is dus duidelijk veel veranderd het voorbije decennium en de prijs kan worden gezien als een aanvaarding van de homoseksualiteit door de Britse publieke opinie.

Ook al was dit de minst expliciet homoseksuele van uw vier romans.

HOLLINGHURST: Zo zie je maar natuurlijk. Het boek gaat inderdaad meer over Nicks pogingen om te behoren tot een sociale groep waar hij van thuis uit geen voeling mee heeft en in hoeverre die groep hem zal tolereren. Er zijn een paar onderwerpen waarover ik mezelf uitgeschreven acht. Ik begon twintig jaar geleden te schrijven over het homoleven en de rol van de seksualiteit daarin vanuit een zekere noodzakelijkheid. Voor mij persoonlijk had dat iets dringends.

Ik denk dat ik vandaag een volwassener schrijver ben en die drang naar profilering niet langer voel. Niet dat ik daar over nadenk wanneer ik een boek schrijf. Van strategie heb ik geen kaas gegeten. Ik verzamel ideeën en voeg die daarna samen tot een verhaal. Ik heb trouwens een heel ongedwongen stijl van werken. Ik wacht gewoon tot ik de drang voel om te schrijven. Soms zit ik middenin een boek en dan weet ik het niet meer, dus dan laat ik het gewoon liggen, soms een paar maanden, tot er me iets overkomt waardoor ik verder kan. De schoonheidslijn begon bijvoorbeeld met het idee van een huis. Ik wou een boek schrijven dat grotendeels in een bepaald huis zou spelen, waardoor de personages elkaar vrij goed zouden leren kennen. En verder had ik ook nog een idee over een hechte relatie tussen twee mensen en hoe die door externe omstandigheden zou veranderen. Aan die twee flitsen bleven er allerlei verhaaltjes hangen en daar maakte ik dan uiteindelijk een roman van. Pas wanneer ik het hele verhaal in mijn hoofd had, begon ik te schrijven. Er zijn twee soorten schrijvers: zij die beginnen met een verhaal en dat daarna invullen – zij hebben het mijns inziens vrij makkelijk – en diegenen die met een waslijst details zitten en daar een verhaal van moeten maken. Dat is zwoegen. Maar het verhaal van een boek interesseert me dan ook het minst van al. De verbeeldingswereld en de atmosfeer die een roman oproepen, vind ik veel belangrijker.

In ‘De Schoonheidslijn’ schrijft u voor het eerst over een aidslijder: de uitgemergelde Wani, wiens kleren veel te groot zijn en die in een restaurant onwel wordt. Het is een van de tederste benaderingen van de ziekte die ik ooit gelezen heb. Was het moeilijk om op een originele manier over aids te schrijven en de cliché-huilscènes aan het bed van de stervende te ontwijken?

HOLLINGHURST: Ik had altijd gedacht dat dit voor mij een onmogelijk onderwerp was, dus schreef ik er helemaal niet over. Ik zag niet in hoe ik het grimmige verhaal over een aidsdood in een van mijn boeken zou kunnen gebruiken, ook al besefte ik maar al te goed dat de behandeling van het onderwerp in feite broodnodig was. Aids was immers overal gedurende de late jaren tachtig en negentig. Dus verwees ik er zijdelings naar. Het onderwerp kwam weleens ter sprake en op de achtergrond stierf er weleens iemand, maar nooit een van de hoofdpersonages. Misschien zat ik toen ook wel te dicht op het onderwerp om er iets over te kunnen schrijven. Ik heb tijd nodig om iets te verwerken tot literatuur. Vandaag behoort de aidsslachting van eind jaren tachtig tot de geschiedenis. Het is een objectief feit geworden, waardoor ik er geen uitleg meer over hoef te geven of er een positie tegenover dien in te nemen.

Meer dan over aids gaat uw roman natuurlijk over de politiek van de jaren tachtig en over wat er toen met de klassieke Engelse klassenmaatschappij gebeurde.

HOLLINGHURST: Je kunt niet over de Engelse maatschappij schrijven, en zeker niet over die van de jaren tachtig, zonder het over klasse te hebben. Margaret Thatcher kwam uit een middenstandsfamilie en stak niet onder stoelen of banken dat ze een voorkeur had voor mensen met een neus voor zaken. Het ondernemerschap droeg ze hoog in haar vaandel. De oude, paternalistische Tory-aristocratie moest plaatsmaken voor een stel omhooggevallen nieuwe rijken – een typisch verschijnsel trouwens tijdens iedere economische boom. Want de jaren tachtig vormden een scharniermoment in de geschiedenis van Groot-Brittannië. Het land ging naar de verdommenis, maar een paar slimme ondernemers verdienden er schatten aan. De aristocraten verfoeiden Thatcher, maar zij waren niet nodig om het land te hervormen, waardoor ze zichzelf in feite uit de weg ruimden.

HOLLINGHURST: Ja, maar stijl en gevoel voor esthetiek zullen nooit verloren gaan. Ze gaan dan over naar een ander niveau, meer dat van het persoonlijke. In die zin hoop ik dat Nick ten volle de ambiguïteit van zijn tijd tot uiting brengt. Enerzijds wil hij koste wat het kost bij de machthebbers horen, maar anderzijds beseft hij ook dat het filistijnen zijn, dus koppelt hij zijn esthetische levensvisie los van zijn politieke aspiraties. En in die zin kan een esthetische levensvisie gevaarlijk zijn. Ze kan je in slaap sussen en je doen vergeten dat er buiten al die verheven kunst ook nog een barre, harde wereld bestaat waarin mensen moeten vechten voor hun bestaan.

Niet toevallig bleek cocaïne de drug van die periode te zullen worden, neem ik aan.

HOLLINGHURST: Het is inderdaad een drug waaraan je niet lichamelijk verslaafd raakt, waardoor je toch nog hopen geld kunt verdienen, dat in tegenstelling tot heroïne bijvoorbeeld, wat een drug voor losers werd. Cocaïne is een recreatieve drug, hij laat alles vlugger gaan en veroorzaakt opwinding, maar het is ook een griezelig koude drug, die mensen in zichzelf opsluit en hen in een persoonlijke overdrive brengt. Tijdens de jaren tachtig was hij overal aanwezig.

In een van de grappigste scènes van het boek voert u ‘The Lady’, zoals u Thatcher noemt, ook daadwerkelijk op. Iedereen blijkt onder de indruk te zijn van haar verschijning. In hoeverre gold dit ook voor de schrijver zelf?

HOLLINGHURST: Dat was het makkelijkste deel van het boek om te schrijven. Het schreef zichzelf zowat. Thatcher vormt de running gag doorheen heel de roman. Gerald wil niet liever dan dat ze bij hem thuis op bezoek komt en ik laat niemand ook maar iets slechts zeggen over die dame, ook al zal de attente lezer gauw doorhebben dat dat niet direct mijn eigen visie is. Ik heb haar nooit zelf ontmoet, maar vooral de fantastische dagboeken van Alan Clark hebben me een heel eind op weg geholpen. Hij is de zoon van Sir Kenneth Clark, de kunsthistoricus die ooit de tv-serie Civilisation presenteerde en daardoor voor de rest van zijn leven door iedereen ‘Lord Clark of Civilisation’ genoemd werd. Hij woonde in een kasteel in Kent en Alan was zijn verschrikkelijk verwaande, zelfs arrogante zoon die geen vrouw met rust kon laten. Hij werd verkozen in het parlement, maar haatte alles wat met zijn kiesdistrict te maken had en wou eigenlijk maar één ding, minister van Defensie worden, wat hij ook heel kortstondig is geweest. Het is van hem dat ik de term The Lady geleend heb. Hij noemde het mens nooit mevrouw Thatcher, zoals de rest van ons. Zijn dagboeken zijn zo goed omdat hij van Thatcher een seksuele magneet maakt. En ze had inderdaad iets met mannen. In haar drie regeringen heeft ze bijvoorbeeld maar één vrouw geduld. Clark schrijft prachtige passages, zoals die waarin hij vanaf zijn plaats in het Lagerhuis naar The Lady zit te kijken terwijl ze een vlammende speech houdt en hij haar sensuele rondingen bewondert. Een paar keer is hij met haar alleen geweest en hij beschrijft hoe ze hem dan compleet hypnotiseerde met haar diepblauwe ogen. En ze hield er inderdaad van om mensen met haar charisma in bedwang te houden. Zelf heb ik daar nooit last van gehad aangezien ik haar en alles waar ze voor stond uit het diepst van mijn hart ben blijven haten.

U beschrijft Thatcher inderdaad eerder als ‘de madame’ van de hoerenkast dan als de moeder van de natie.

HOLLINGHURST: Dat is juist zo fascinerend aan haar, dat ze enerzijds mannen om haar vinger wond als waren het slappe wolletjes, maar dat ze anderzijds getuigde van een onbespreekbare kuisheid. Het idee van reëel overspel was gewoon ondenkbaar. En haar imago was ook iets wat je zag groeien. Hoe langer ze aan de macht bleef, hoe potsierlijker ze werd, tot ze uiteindelijk een soort karikatuur van zichzelf was. Aanvankelijk was Thatcher een strenge, maar menselijke politica. Zo rond 1983 veranderde ze haar persona compleet. Haar haar zat opeens twintig centimeter hoger en haar stem een octaaf lager. Daarvoor klonk ze soms heel schel, daarna alleen nog maar ongenaakbaar sexy.

Geralds opstandige dochter Catherine zegt dat de jaren tachtig nooit meer zullen sterven. In hoeverre leven zij vandaag nog?

HOLLINGHURST: De jaren tachtig waren achteraf gezien inderdaad een periode van enorme maatschappelijke veranderingen. Thatcher maakte van geld onze principiële waarde. Rijk worden was de hoogste deugd en alles wat met de gemeenschap te maken had, was iets voor goedgelovige amateurs. Thatcher veranderde Groot-Brittannië zo sterk in zo’n korte tijd dat de klok nooit meer teruggedraaid kon worden. En dat zie je ook aan de huidige socialistische regering die geleid wordt door een bewonderaar van Thatcher en die beleidsdaden stelt waar de dame zelf misschien wel voor teruggeschrokken zou zijn.

Door Marnix Verplancke

‘Zo rond 1983 veranderde Thatcher haar persona compleet. Daarvoor klonk ze soms heel schel, daarna alleen nog maar ongenaakbaar sexy.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content