Na jaren van rust staat de polder in rep en roer. In zijn eentje maakte de liberale veteraan Hans Wiegel een einde aan paars. Een groot ego triomfeert.

Al jaren is saaiheid het handelsmerk van de Nederlandse politiek en zeker van minister-president Wim Kok. Aan het hoofd van de paarse coalitie had de vroegere vakbondsleider elke fantasie uit het beleid geweerd. Het veelgeroemde paars was een eufemisme voor een allesoverheersend grijs. In Nederland was het einde van de achterhaalde ideologieën al een feit en was politiek synoniem voor nuchtere zakelijkheid. De polder werd er alleen maar beter van en tot ver buiten de grenzen werd het model de hemel in geprezen. De economie deed het prima en beter dan de andere Europese landen wist Nederland de taaie werkloosheidcijfers omlaag te krijgen. En bovendien kreeg uiterst-rechts in Nederland geen voet aan de grond. De burger was er zelfs zo gerust in dat hij de verkiezingen haast als een nutteloos tijdverdrijf zag. Bij de provinciale verkiezingen van maart dit jaar daagden slechts 45,7 procent van de kiezers op en bij de Tweede Kamer vorig jaar was het 73,2 procent, een absoluut dieptepunt. Ronduit verontrustend was de opkomst bij de vorige Europese verkiezingen in 1994, niet eens 36 procent. Volgens sommigen was het de onvermijdelijke prijs voor degelijke saaiheid.

“Het wordt weer spannend”, zo voorspelde de liberale veteraan Hans Wiegel, een populair conservatief boegbeeld uit de jaren ’70, toen de Eerste Kamer aan het beraad over het zogenaamd correctief referendum begon. Hij hield woord. Na uren bakkeleien en talloze schorsingen stemde Wiegel als enige van de meerderheid tegen het referendum zodat de tweederde meerderheid, nodig voor de grondwetswijziging, niet werd gehaald. Minister-president Kok die laat op de avond de kwade geesten in de Eerste Kamer probeerde te bezweren, verbeet de ontgoocheling en kon zich opmaken voor een moeilijke dag. Vijftien uur later, na een kabinetsraad die vierenhalf uur duurde, stond de aftredende premier bij koningin Beatrix. Nauwelijks negen maanden na zijn aantreden zat Paars-II al aan de grond.

Ondanks het lange inpraten van Kok en de liberale ministers wou D’66, de kleinste partij in de coalitie, niet doorgaan en moest de minister-president het ontslag van de regering aanbieden. Dankzij het eigengereide optreden van Wiegel was de Nederlandse politiek plots weer onvoorspelbaar en boeiend. Duizenden “ramptoeristen” zakten woensdag af naar het Haagse Binnenhof om voor het eerst sinds lang van de crisissfeer te proeven. In 1989 was voor het laatst een regering vroegtijdig opgestapt, met de val van het tweede kabinet van Ruud Lubbers (CDA en VVD). En ook de vertoning in de Eerste Kamer bekoorde het grote publiek. Het nijvere poldervolk bleef massaal op om van de “nacht van Wiegel” te genieten.

EEN KIND MET EEN VUURWAPEN

Een van de kijkers die met ingehouden woede de show volgde, was de peetvader van D’66 en de inspirator van paars Hans Van Mierlo. Wanneer hij de volgende morgen totaal onverwacht in het Haagse kluwen opduikt, is de woede nauwelijks bekoeld. “Ik heb de hele avond met verbazing gekeken naar een kind dat met een vuurwapen rondliep.” De naam van Wiegel krijgt hij niet over de lippen. De minachting is te groot, zo ook de boosheid en de verbazing dat uitgerekend deze overlevende van de jaren ’70 het kroonjuweel van D’66 op zak steekt. Voor de links-liberalen was het referendum, zo bleek vorig jaar op het formatieberaad, een breekpunt. Nadat de partij fors verloren had bij de verkiezingen en tien zetels had moeten inleveren, was ze dringend aan scoren toe.

Ondanks de vernieuwing van het politiek personeel – Van Mierlo stopte ermee – was er bij de provinciale verkiezingen in maart geen beterschap en groeide bij D’66 de vrees dat paars wel eens een dodelijke omknelling kon worden. Onmiddellijk na de parlementsverkiezingen vorig jaar voelde lijsttrekker Els Borst de bui al hangen. “We leden een nederlaag omdat we onvoldoende herkenbaar waren. In een nieuwe regering kunnen we pas toetreden als we een paar dingen stevig vastspijkeren.” En zo gebeurde het. Na wekenlang onderhandelen stond alles tot in de puntjes uitgewerkt en becijferd in een onwaarschijnlijk lijvig regeerakkoord. Ook aangaande het referendum kreeg D’66 alle gewenste waarborgen. Eén detail verloren de achterdochtige partners uit het oog: de Eerste Kamer, in het bijzonder senator Wiegel.

De vergetelheid is begrijpelijk. De laatste keer dat die hoge vergadering – opgericht in 1815 en destijds bedoeld om de belangen van de koning te verdedigen – een kabinetscrisis uitlokte, was in 1907. De Kamer weigerde toen de begroting van de minister van Oorlog en dwong de regering tot ontslag. Bij gebrek aan alternatief bleef die echter aan en vertrok alleen de bevoegde minister. Later waren er nog wel aanvaringen, zoals in 1927 toen het verdrag over de waterwegen met België op groot verzet stuitte. Telkens wanneer de regeringsleider het machtswoord uitsprak, gingen de 75 vaak wat oudere leden – met zijn 57 is Wiegel een jonkie – die de politiek voor de “waan van de dag” moeten behoeden en slechts één dag per week vergaderen, door de knieën. Deze keer ging het echter fout. Het mediagenieke stijfhoofd Wiegel had, naar eigen zeggen, principiële bezwaren en wou van geen wijken weten.

Samen met vier andere liberale dissidenten hield hij de regeringsleider, de media en het land ruim zestien uur in spanning. En bij elke schorsing volgde er een bon mot van Wiegel, waaruit je weinig kon opmaken, tenzij dat de heer van stand zich goed vermaakte en van de belangstelling genoot. Na de lange uiteenzetting van minister van Binnenlandse Zaken Bram Peper had Wiegel woorden van lof over de gedegen repliek van de bewindsman. “Een aantal misverstanden zijn opgehelderd, zij het dat sommige leden nog altijd met vragen zitten.” Wie dat was, werd pas op het einde duidelijk, bij de stemming. Terwijl vier van de vijf dwarsliggers – mede op aandringen van Wiegel – hun bezwaren doorslikten, bleef Wiegel onverzettelijk. Het kabinet struikelde, omdat het één stem tekort kwam. “Het kind met het vuurwapen” schoot raak. Het referendum was stuk, paars lag aan diggelen, D’66 was bijna dood en Wiegel zelf schitterde na twintig jaar weer aan de politieke hemel.

LESGEVER VAN HET CDA

Het stemgedrag van Wiegel verbaasde, maar nog meer zijn motivatie. Wiegel een man van principes? Weinigen hadden dat tot dusver in de zoon van een Amsterdamse meubelmaker ontdekt, althans niet in strikt bestuurlijke materies. Zijn rechtlijnigheid, voor zover die er al was, lag vooral op het ideologische vlak. Destijds verdiende hij zijn strepen met een uitgesproken conservatieve kritiek van alles wat Joop Den Uyl voorstelde of ondernam. Wiegel werd de antipool van Den Uyls progressieve PvdA en dat bleek een rendabele opstelling. De VVD haalde in 1977 een recordscore van 28 zetels en dat had alles met Wiegels politiek instinct en talent te maken. De liberale partij die zich tot dan toe alleen voor notabelen en de betere burgerij had geïnteresseerd, werd een volkspartij. Wiegel werd vice-premier in de eerste regering van Dries van Agt en sindsdien heeft hij een uitgesproken voorkeur voor coalities met christen-democraten.

Niemand in de VVD-top – zeker de al even eigenzinnige intellectueel Frits Bolkestein niet – die Wiegel vijf jaar terug het fiat voor paars kwam vragen. Wat Wiegel dacht, deed er niet echt meer toe. Sinds hij in 1982 als commissaris van de koningin naar Friesland ging, speelde hij in de nationale politiek niet echt meer mee. Af en toe kraaide hij even – het orakel van Ljouwert (Leeuwarden) – en dat zorgde telkens voor ophef, althans in de media. In 1988 leek het erop dat hij was uitgekeken op de Friese meren en terug naar Den Haag wou. Niemand in de VVD die hem iets vroeg, zodat Wiegel tot in 1994 in het noorden bleef en Bolkestein in Den Haag de lijnen uitzette. In 1995 is er een comeback in mineur. De voormalige vice-premier krijgt een zitje in de onbelangrijke Eerste Kamer. Een voormalig staatsman was in het pluche gedumpt. Wiegel aanvaardde het affront en haalde vier jaar later op zijn eentje het hele Haagse bouwwerk van Kok, Van Mierlo en Bolkestein onderuit.

TV-journalist Paul Witteman die Wiegel talloze malen heeft geïnterviewd, is vol bewondering voor de virtuositeit waarmee hij de media bespeelt. “Zelfs als hij iets niet wil zeggen, is hij altijd to the point bezig niets te zeggen.” Witteman die hem vorig jarig nog over zijn verhouding met Bolkestein aan de praat wou krijgen, ving bot. Het moment was nochtans goed gekozen. Wiegel had premier Kok fors aangepakt en hem beschuldigd van stuurloosheid en slecht management. Bolkestein had die kritiek met groot dédain weggewuifd, ze behoorde in de categorie “schuimtaart en bellenblazerij” thuis. Ondanks lang aandringen van Witteman zei Wiegel geen kwaad woord over “zijn vriend Bolkestein”. “Ik geloof niet”, aldus Witteman nadien, “dat een gehaaid journalist in staat is hem iets te laten zeggen wat hij absoluut niet wil.”

Dat geldt onder meer voor de allergie van Wiegel ten opzichte van paars. Als hij er al iets onvriendelijks over zei, was het nooit op televisie en niet in de kranten. Hooguit werd er iets gesuggereerd en dan nog moest je heel goed tussen de lijnen kunnen lezen. Achter gesloten deuren nam hij meer risico’s. Toen de Tweede Kamerfractie van het CDA in 1994 voor het eerst sinds mensenheugenis oppositie moest voeren, was ze in opperste verwarring op zoek naar goede raad en deskundig advies. Wiegel, die destijds het kabinet-Den Uyl had bestreden, werd bereid gevonden om het CDA de basisregels van het oppositievoeren bij te brengen en hoe je het de regering-Kok waar nota bene de eigen VVD deel van uitmaakte, het zo lastig mogelijk kon maken.

OP ZOEK NAAR LIJM

Het optreden zegt iets over de heel aparte loyauteitsnormen die Wiegel erop na houdt. Ook maakt het duidelijk dat de senator meer op zijn lever had dan alleen principiële bezwaren, zoals hij na de dramatische stemming in de Eerste Kamer met de nodige pathos verklaarde. “Mijn hele leven staat in het teken van het staatsrecht. Ik ben al dertig jaar tegen het referendum. Dit woog voor mij heel zwaar.” Het klopt dat Wiegel vanaf het eerste moment dat D’66 het referendum aankaartte, dwarslag. Volgens hem was het onverzoenbaar met een representatieve democratie en dreigde de invoering ervan het parlementaire werk grondig te verstoren. Mede onder zijn druk en die van zijn geestesgenoten werden er zoveel drempels in de oorspronkelijke voorstellen ingelast dat het haast een lege doos werd. Om een door het parlement aangenomen wet te blokkeren, moesten ten minste veertigduizend stemgerechtigden binnen de drie weken na het aannemen van het wetsvoorstel een aanvraag voor een referendum indienen. Vervolgens moesten binnen de zes weken ten minste zeshonderdduizend kiesgerechtigden de vraag steunen. De wet werd pas verworpen indien een meerderheid van ten minste dertig procent, 3,5 miljoen kiezers, tegen stemden. “U hebt dus de garantie”, aldus minister Peper tijdens de lange nacht in de Eerste Kamer, “dat er niet aan het primaat van de vertegenwoordigende democratie wordt geraakt.”

Wiegel knikte even, bleef bij zijn standpunt en kelderde de zoveelste poging van vooruitstrevend Nederland voor staatkundige vernieuwing. De eerste die het probeerde, was niemand minder dan Pieter Jelle Troelstra, een van de aartsvaders van het Nederlands socialisme. In 1903 koppelde hij de invoering van het referendum aan… het afschaffen van de Eerste Kamer. Rechts bedankte feestelijk. Op het einde van de eeuw nam Wiegel de draad weer op en haalde de bestuurlijke contrareformatie opnieuw haar gelijk.

Ongetwijfeld zal het paleis paars proberen te lijmen. Zowel Van Mierlo als fractie- en partijleider Thom de Graaf geloven er niet meer in. “De lijm die alles weer bij elkaar kan brengen, moet nog worden uitgevonden”, zo stelde Van Mierlo die voortdurend zweefde tussen ergernis en radeloosheid. De poging om de herkenbaarheid van D’66 te vergroten, zou wel eens een immense strategische blunder kunnen zijn. De demonstratie van onmacht, zoniet overbodigheid, kan D’66 in een terminale fase doen belanden. Verkiezingen dan maar? Het hoeft niet, want PvdA en VVD hebben in de Tweede Kamer nog altijd een meerderheid om door te gaan. Ze hebben ook een regeerprogramma waar nauwelijks iets aan hoeft te worden gewijzigd. De VVD wil wel, maar de socialisten houden de boot af. Niet ten onrechte vrezen ze dat een coalitie zonder D’66 hen heel kwetsbaar maakt op hun linkerflank. Het succes van Groenlinks – zeven zetels winst bij verkiezingen voor de Tweede Kamer – en het talent van fractieleider Paul Rosenmöller verplichten de PvdA tot omzichtig manoeuvreren.

De VVD tenslotte wil hoe dan ook doorgaan. Als er verkiezingen komen, is de kans groot dat de PvdA opnieuw met het CDA scheep gaat en dat de liberalen weer voor vele jaren in de oppositie terechtkomen. Bovendien dreigt dan een machtsstrijd binnen de VVD. Nu Bolkestein partijleider af is en als Europees commissaris naar Brussel hoopt te vertrekken, zou Wiegel wel eens aan een echte comeback kunnen denken en met een heuse paleisrevolutie beginnen. Als hij tijdens de lange nacht in de Eerste Kamer al iets duidelijk maakte, was het dat de nieuwe fractievoorzitter Hans Dijkstal voor hem geen partij was.

HET CDA HERLEEFT

Sinds de kabinetscrisis is er voor de christen-democratie opnieuw hoop en ze doet alles om Paars-III te verhinderen en om zo vlug mogelijk tot verkiezingen te komen. In de oppositie bakt het CDA er weinig van en bij de Tweede-Kamerverkiezingen vorig jaar verloor het opnieuw vijf zetels. Dankzij Wiegel heeft het nu opnieuw hoop dat het uit het lijden wordt verlost en zich weer in zijn natuurlijke biotoop, die van de portefeuilles, kan uitleven. Paars is voor het CDA een marteling, omdat het nauwelijks inhoudelijke kritiek, laat staan alternatieven voor het beleid kan formuleren en het bewijs wordt geleverd dat het land ook zonder de christen-democratie kan worden bestuurd.

Het verklaart ook waarom het CDA zich zo vastbeet in de parlementaire enquêtecommissie voor de vliegramp in de Bijlmermeer. Het leiderschap van premier Kok kreeg daar een deuk, terwijl enkele ministers zware averij opliepen. Vooral de positie van de aardige en door en door fatsoenlijke minister Borst (D’66) van Volksgezondheid, leek onhoudbaar. Als Paars-II toch wordt gelijmd, komt het rond het “Bijlmerbeleid” tot een krachtproef en belandt de coalitie en zeker D’66 weer in zwaar weer. Tijdens de tweehonderd negentig dagen van het tweede kabinet-Kok bleef er weinig over van het elan van Paars-I. De bezieling leek weg en er werd vooral gecijferd en gerekend. De verzuurde sfeer van de regeringsonderhandelingen waar alles op de millimeter werd afgewogen, bleef overheersen.

Desondanks behouden sommigen in de meerderheid hun goed humeur. Zelfs bij D’66 zijn er die positieve kanten aan deze crisis ontdekken. Zo iemand is de jonge lijsttrekster voor de Europese verkiezingen Lousewies Van der Laan. “Er is nu goede hoop dat de mensen zich toch de moeite zullen getroosten om met de Europese verkiezingen te stemmen. Er zijn nu redenen genoeg om op 13 juni partij te kiezen.” Dat die redenen niets met Europa te maken hebben, vertelde ze er wijselijk niet bij. Bij D’66 tellen de goede bedoelingen. Daar is de partij ooit groot mee geworden.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content