Jan Delvaux
Jan Delvaux Belpopkenner

Elk scharnier van de rockgeschiedenis heeft een hardleers trio nodig om de roll aan de gang te houden. De waakhondfunctie van Stereophonics.

De regel van drie zorgt steevast voor muzikale energie. Trio’s zijn de snelle motoren van de rockgeschiedenis. De combinatie van drums, bas en gitaar is de meest rudimentaire opstelling en zo gebald en rechtdoor klinkt ze veelal ook. Die brute krachtbron is een perfect antidotum in tijden van te veel moeilijkdoenerij. Dan zie je de triumviraten als paddestoelen uit de grond rijzen. En buiten die hoogconjunctuur is er steevast een exemplaar dat als waakhond wordt uitgezet. In het verlengde van The Jimi Hendrix Experience, Cream en in onmiddellijke navolging van Therapy? is die rol vandaag weggelegd voor Stereophonics. Ze zijn in absolute cijfers de meest aanbeden rockgroep pur sang van het moment en de aanhang van de groep groeit.

De gebroeders Kelly en Richard Jones en hun kompaan Stuart Cable dwepen bijzonder graag met hun eenvoud. Het trio komt uit het onuitsprekelijke Cwmaman in het zuiden van Wales. En dat ligt nog een heel eind verder dan waar Pluto woont. Als rock-‘n-roll een dorp is, zijn zij de nuchtere tooghangers. Geen poses, geen gezeur. Met de rijkelijke opbrengsten van de albums “Word gets around” (1996) en het recente “Performance and cocktails” hebben ze elk een huis gekocht in hun geboortedorp. Drummer Stuart aanziet collega Neil Peart van het ondertussen redelijk politiek incorrecte Rush nog altijd als de beste drummer ter wereld.

Ze dwepen al even graag met de lange weg die ze als working class kids hebben afgelegd van Cwmaman naar Japan. Onder het adagium “work hard and play hard” speelden ze jarenlang met de moed der wanhoop en in het aanschijn van helden als AC/DC, Bad Company en The Tragically Hip. Alle pogingen waren deugdzaam om in de ogen van de platenfirma’s op te vallen. De democassettes werden in de meest bizarre verpakkingen verstuurd. Broodzakken, verpakkingen van de meeneem-Chinees en schoendozen mét schoenen incluis. Gek werden ze in het postkantoor van Cwmaman van de capriolen van voorman Kelly Jones.

Op het moment dat ze als covergroep aan een langzame dood wilden beginnen, werden ze het bewijs dat Richard Branson nog altijd een commerciële neus heeft voor popmuziek. De ballonvaarder die tijdens de jaren zeventig zijn gouden zaken begon te doen met Mike Oldfield en de Sex Pistols, verkocht enkele jaren geleden zijn platenhuis Virgin om onder diezelfde merknaam vliegtuigzetels, condooms, treinen en verzekeringen te verkopen. Maar omdat een zakenman pas opleeft wanneer hij zich twee keer in dezelfde sector kan bewijzen, startte hij enkele jaren geleden met V2.

Stereophonics was een primeur en is een absolute topprioriteit gebleven. Het nieuwbakken platenlabel had nog geen kantoor toen ze hun handtekening zetten onder een contract dat ze haast volgens eigen inzicht mochten neerschrijven. Ze reserveerden 15 miljoen voor de eerste twee platen en eisten een eeuwigdurende voorkeursbehandeling. En ze bedachten zichzelf naar verluidt met 25 procent royalty’s op elke verkochte plaat. Alleen Paul McCartney doet beter.

Gezond boerenverstand? Ja, maar nog veel meer. Achter de toogmatenschutting zitten hardwerkende muzikanten en de knappe kortverhalen van een man die kan schrijven. De vertelsels van Kelly Jones zijn stukken uit het leven zoals Robert Altman die verfilmt en Raymond Carver ze schrijft. Inhoudelijk passen ze in elke regionale krant ter wereld. Maar stilistisch behoren ze tot de betere lectuur die in drie minuten wordt bedreven. Zijn belangrijkste inspiratiebron is het dagelijkse leven in Cwmaman. Een wonderlijke biotoop waar de realiteit vreemder is dan fictie en intrigerender dan de grootste stad. Neem het authentieke verhaal van hun eerste hit “Local boy in the photograph”, dat dateert uit de tijd toen Jones om den brode bloemkolen verkocht op de markt. Een oude makker komt hem op een dag vragen of hij weet wanneer de volgende trein naar Cardiff gaat. Het volgende etmaal siert het verhaal van zijn zelfmoord de lokale voorpagina.

De beste raad vond Jones haast vanzelfsprekend in zijn stamkroeg.

“Een van de trouwe gasten is een zware fan van Bob Dylan. Mijn drijfveer was altijd om hem te imponeren met mijn schrijfsels. Want er zijn geen grotere criticasters dan Dylanfans.” Het imponeren heeft op korte tijd een brede aanhang en een Brit Award voor de beste nieuwkomer opgeleverd. En “Performance and cocktails” belandde meteen na het verschijnen op de eerste plaats van de Britse hitparade. Zondag komen ze het dorp Werchter wakker maken.

Een logische aftrap. Wat is het geheim van een goed verhaal?

Kelly Jones: Ik hou van vertellingen met een rare kronkel. Ik ben bijvoorbeeld gek van Roald Dahl. Goede tekstschrijvers nemen je hand vast en sleuren je mee. Ik volg als auteur steevast de goede raad die een vriend mij op de middelbare school heeft meegegeven. Een nummer moet je aan het lachen brengen, doen wenen en verlangen naar meer. En aan het einde moet er een onverwachte draai inzitten.

Het stramien waar men in Hollywood alle films op bouwt.

Jones: Klopt. Ik zit trouwens steevast in de bioscoop als ik een dag vrij heb. Maar het komt er vooral op aan dat je dat formaat voor jou laat werken.

Een goed voorbeeld is “Short cuts” van Robert Altman. Die prent is een weefsel van intermenselijke verhalen waarin de dialogen het volle gewicht dragen. Quentin Tarantino doet dat ook. Hij laat je de structuur vergeten en luisteren. Hij kan een ellenlange conversatie over een hamburger als een klassieker uit de wereldliteratuur laten klinken. Ik probeer in mijn teksten vooral descriptief te zijn. Ik beschrijf hoe mensen in bepaalde situaties terechtkomen. Dat is veel interessanter dan een naakte weergave van de feiten.

Opmerkelijk is wel dat jullie een echte meezinggroep zijn. Iets wat toch eerder lijkt weggelegd voor tieneridolen die makkelijk in het oor liggende karamelleverzen brengen.

Jones: We hadden eerlijk gezegd nooit verwacht dat onze aanhang zo fanatiek zou worden. Al was het maar omdat je als fan een hoop woorden uit het hoofd te leren hebt vooraleer je kan meebrullen. Misschien komt het omdat we evenveel belang hechten aan de melodie. Ik heb altijd gedweept met Bob Dylan, Neil Young en Leonard Cohen. Mensen die het gewicht en de waarde van woorden kennen. Maar nummers laten hen vaak in de steek bij gebrek aan een goede tune. Hopelijk slagen wij wel in die combinatie. Dat meezingen is trouwens erg handig. Als ik mijn tekst even kwijt ben, hoef ik gewoon maar even naar het publiek te luisteren.

Een melodie kan een nummer wegens te gemakkelijk ook het graf induwen.

Jones: De koord kan dun zijn. Maar ik ga uit van de wetmatigheid dat een goed in het oor liggende melodie de tekst nooit zal beperken. Alle nummers waar ik van hou, zijn ook meezingbaar. Je kan de mooiste dingen te vertellen hebben, maar als ze niet in een karkas met weerhaken zitten, raak je als luisteraar snel verveeld. Dan kan je net zo goed een boek lezen.

Staan die catchy deunen dan nooit de ernst in de weg?

Jones: Ik begin brieven te krijgen van mensen die vertellen dat mijn nummers hun leven hebben veranderd. Vreemd als gewaarwording, maar erg interessant om te lezen. En het betekent voor mij, hoe clichématig dat ook mag klinken, veel meer dan miljoenen platen verkopen. Qua ernst zitten we dus wel goed, denk ik.

De albumtitel “Performance and cocktails” komt niet van een nummer op de plaat. Is die gewoon gekozen omdat hij goed klinkt of zit ook daar een verhaal achter?

Jones: Hij is een bezinksel uit het verhaal van het openingsnummer “Roll up and shine”. Dat gaat over een club in New York waar we gespeeld hebben. Na het concert riep de manager ons bij zich aan tafel. “Leonardo Di Caprio zat hier vorige week nog”, zei hij, “En ik wil dat jullie hier met mij wat komen drinken.” Geen probleem. We waren de eerste keer in de stad en bijgevolg tot alles bereid. (lacht) Na ons concert veranderde de club in een soort van cabaret met vuurspuwende meisjes en een man die zijn gal spuwde over seksuele vrijheid en religie. De samenhang daagde ons pas enigszins toen de man ons aan het einde van de avond zijn kaartje gaf. Hij deed in “shine, performance and cocktails”. Hoe wij in dat circus beland waren, blijft tot op vandaag een zeer groot raadsel.

Hoe draaglijk is het leven nog wanneer je voortdurend moet uitkijken of er geen verhaal op de loer ligt?

Jones: Ik laat het vooral over me heengaan. Ik wil me zeker niet zoals Sting in bepaalde situaties plaatsen om erover te kunnen schrijven. Ik betrap mezelf er soms wel op dat ik pogingen in die richting onderneem. Maar ik beleef eigenlijk sowieso al meer dan genoeg. We hebben de voorbije twee jaar ononderbroken getoerd. Wat je kan vergelijken met tien jaar in een alledaags bestaan. Het materiaal rolt dus als vanzelf binnen. Het gebeurt maar zelden dat een anekdote of belevenis meteen een tekst wordt.

Ik observeer en sla onbewust dingen op in mijn achterhoofd. Tot ze in een bepaalde context blijken te passen. “T-shirt suntan” is zo’n voorbeeld. Ik zat al een tijdje te broeden op een verhaal rond ongezonde idolatrie. Tot ik in Frankrijk van iemand het verhaal hoorde over een man die ziekelijk geobsedeerd was door een lokale zangeres. Op een dag trok hij naar haar platenfirma en eiste hij om haar te spreken. De receptioniste vertelde hem dat ze niet in het gebouw was. Hij bleef echter maar aandringen en werd uiteindelijk zo kwaad dat hij de vrouw neerknalde.

Bent u zelf genoeg fan geweest om te begrijpen waarom jullie zo’n trouwe aanhang hebben?

Jones: Als kind wou ik Angus Young van AC/DC zijn en liep ik net als hij in korte broek en een schoolkostuum rond. Maar dat was eerder onschuldig. Ik heb me zeker nooit tot één iemand of een enkele groep beperkt. En er is nog altijd een heel groot verschil tussen een rabiate fan en een complete freak.

Zoals mensen die zich uitgeven voor Robert Smith van The Cure, en boos worden als ze de sleutel niet krijgen van hun kamer in de hotels waar de echte Smith tijdens een tournee verblijft. (lacht)

Heeft het snelle succes enige invloed gehad op jullie kunnen?

Jones: Ik denk dat we beter geworden zijn. Als je zo lang intensief de wereld afdweilt, is het maar te hopen dat je evolueert. Anders kan je er beter mee kappen. En anderzijds zijn we, denk ik, aan de juiste kant van de val der ijdelheid gebleven. We zijn niet naar Londen verhuisd, we zijn in Cwmaman blijven wonen. En daar is men zo nuchter dat je meteen met je beide voeten op aarde landt wanneer je thuiskomt van een tournee. Het helpt ook als je entourage uit je beste vrienden bestaat. Mijn broer Kevin is onze tourmanager en onze jeugdvriend Julian verkoopt de T-shirts en rijdt ons rond. Je kan het vergelijken met een uitwedstrijd met de lokale voetbalploeg die jaren blijft duren.

Zodat u altijd een beetje in Cwmaman bent als u in Tokio zit.

Jones: En dat is maar goed ook. Want op de keper beschouwd blijft die kleine visbokaal waar iedereen drukt rondzwemt maar nergens geraakt veel interessanter dan pakweg Londen of New York. De mensen zijn zo gewoon in Cwmaman en dat maakt het net zo ongewoon. In Londen zie je elke dag de vreemdste dingen. Maar dat neem je aan omdat het Londen is en iedereen daar een aantal bizarre schakelingen in het hoofd heeft. Maar het wordt pas interessant als je in een kleine gemeenschap woont en je rare dingen onder je neus ziet gebeuren. Ik had verwacht dat ik erg onder de indruk zou zijn van mijn eerste bezoek aan New York. Toen ik er rondliep, besefte ik echter dat ik alles op de televisie en in de bioscoop had gezien. De sandwichbar waar je een broodje koopt, heeft als decor voor “When Harry met Sally” gediend. En je drinkt een pint in de bar waar “Raging bull” is gedraaid.

Voelt u zichzelf groeien als muzikant? Of weet u dat vooral omdat anderen u dat komen vertellen?

Jones: Ik denk dat je dat moet vergelijken met dikker worden. Je realiseert je niet dat het aan het gebeuren is tot iemand zegt dat je aangekomen bent. Jij ziet jezelf iedere dag en beseft het niet.

Stuart Cable: En dan zegt de producer ineens dat je timing sterk verbeterd is. Maar er is onderweg toch ook regelmatig het besef dat je ervaring hebt gekweekt. Wat geldt voor elke job. Je begint ergens onderaan en je groeit gestadig naar dé of je top. Wij zijn op korte tijd al ergens halverwege beland. Dus zullen we hopelijk zeer, zeer goed zijn wanneer we bovenaan toekomen. (lacht)

Wat was tot dusver het moment waarop u zei: “Hier doe ik het voor”?

Cable: Het winnen van die Brit Award als beste nieuwkomer. Op weg naar de uitreiking hoorden we op de radio dat we 300 tegen 1 stonden genoteerd.

Niemand twijfelde eraan dat All Saints zou winnen. En dan gaat hij plotseling toch naar drie arbeidersjongens die helemaal niet hip zijn en uit het midden van nergens komen. En die bovendien gauw van de gelegenheid gebruikmaakten om bij voorbaat twee vingers op te steken naar al de slijmerds die ons achteraf weer zouden komen vertellen dat we het verdienden. Dat wisten we zelf ook wel nadat we zo hard hadden gewerkt om een supporterslegioen op te bouwen, en dat ons daarvoor bedankte door massaal op ons te stemmen tijdens de televoting voor die trofee.

Stereophonics “Performance and cocktails” (V2).

Stereophonics staan op zondag 4 juli op T/W ’99.

Jan Delvaux

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content