Lucas Huybrechts
Lucas Huybrechts Lucas Huybrechts is recensent klassieke muziek.

David MacVicar en Kazushi Ono maken van Mozarts Don Giovanni een donkere, bittere man die een eenmansguerrilla lijkt te voeren tegen de hele wereld. Nog tot eind deze maand te zien in De Munt.

Don Giovanni: voorstellingen tot 31 december. De Munt speelt in dubbele bezetting. Info: 070 23 39 39

Cd: er is een zeer goede opname van ‘Don Giovanni’ met Simon Keenlyside als Don Giovanni en Bryn Terfel als Leporello onder leiding van Claudio Abbado op de markt: DG 457 601-2

De voorstelling van Don Giovanni van Wolfgang Amadeus Mozart die deze dagen in de Munt te zien is, heeft vaart. De tempi van de dirigent zijn vaak hoog en de voorstelling ligt nergens stil om decorwisselingen uit te voeren. De operamachine is zo opgezet dat de kijker van de ene scène in de andere tuimelt en op het einde haast naar adem moet happen om bij te komen. Dat ligt uiteraard aan het genie van Mozart die er telkens in slaagde om ongeëvenaarde finales te schrijven; maar toch ook een beetje aan dirigent Kazushi Ono en regisseur David MacVicar. Geen kleine verdienste, want Don Giovanni is zowat de referentieopera die elke belangrijke regisseur op zijn palmares heeft staan – en vergelijkingen zijn snel gemaakt. Het artistieke team koos voor een opera die in de tijd evolueert en waarvan het karakter gaandeweg verandert.

De figuur van vorig dirigent Antonio Pappano zindert nog na in het orkest van De Munt. Pappano was de man van het grootse gebaar, van de heftige emotie, hij was een dirigent met een dynamische aanpak. Muziek met stevige contouren, waar de details details blijven. De lezing van Mozart die zijn opvolger Kazushi Ono wil neerzetten, is minder heroïsch en meer historisch. Het klassieke klankbeeld van authentieke instrumenten in de oren tracht hij zijn orkest aan te passen aan een kleiner volume en wil hij zijn strijkers zonder vibrato laten spelen. Maar wel niet rechtlijnig. Hij tempert het pure speelplezier en zoekt naar een meer analytisch en beheerst geluid.

Tenminste, zo begint hij zijn opera. De ouverture klinkt daardoor bij momenten nog schriel en benepen. Het Muntorkest is duidelijk nog niet toe aan het historische klankbeeld. Maar gaandeweg laat Ono zijn orkest openbloeien. Om te eindigen in een grootse finale waar de onderhuidse angst en dramatiek om de voorrang strijden. Daar spreekt hij het volle orkestpotentieel aan. Als continuo-instrument kiest hij verrassend voor een piano. Die is wolliger van klank en dus minder precies dan die van een klavecimbel. Maar je kunt er ook meer kanten mee op. Dat is ook de lijn die de opera volgt: van de vrolijke kluchtige scènes – vaak met een uiterst wrange ondertoon – uit het eerste bedrijf, naar een donker en somber beeld aan het slot; van de klassieke canon naar een nieuwe tijd.

ZIJN TIJD VOORUIT

Ono haalt in het programmaboekje aan dat Mozart in zijn laatste werken zeer geregeld naar de kleine tertstoonaarden greep en daarmee duidelijk tegen de gewoonten van zijn tijdgenoten inging. Mozart was zijn tijd vooruit. De muzikale ideeën van Ono haken perfect in op het theaterconcept van regisseur David MacVicar. De Don Giovanni die Simon Keenlyside neerzet, verschilt dan ook duidelijk van de Don Giovanni van José van Dam nu bijna twee decennia terug in datzelfde huis. Dat was toen een speelse, goedgeluimde, kleurrijke figuur. Die spotte met alles, hij nam niets ernstig. De huidige Don Giovanni is donker, bitter en verbeten, alsof hij een eenmansguerrilla tegen de hele wereld voert. Zijn ondergang staat vanaf het begin vast en hij laat geen middel onverlet om het zover te laten komen. Dat hoor je ook aan de manier van zingen. Was die van Van Dam nog sierlijk en esthetisch, Keenlyside zingt zijn rol met ernst en inzet, met kracht en overtuiging. Waarschijnlijk dat je daardoor tot het einde – ondanks het lelijke wat hij allemaal doet – toch aan zijn kant blijft staan.

Zijn hulp, Leporello is vocaal een evenknie, maar is scenisch vooral een angsthaas en lafaard. Hier voorbeeldig gezongen door Lorenzo Regazzo. Il Commendatore, de stenen gast, robuust gezongen door Gregory Frank, is voor de gelegenheid geen standbeeld dat op wieltjes wordt binnengereden, maar een mens in verregaande staat van ontbinding die zelfstandig binnenstapt. En daarmee zitten we weer in de wereld van het fantastische, die van Frankenstein van Mary Shelley, maar ook in de esthetica van Francisco Goya, in een wereld vol fascinatie voor de onbekende en donkere zijde van dit bestaan.

De overige zangers passen al dan niet gewillig in het klankbeeld van Ono. Carmela Remigio tracht vocaal op de rem te gaan staan en klinkt dan schraal, maar barst toch uit en vindt de balans niet meer met haar partner. Charles Workman is een waardige, dus geen sullige Don Ottavio, met een mooi stemgeluid, maar met enkele vervelende haperingen. Dezelfde verhouding vinden we terug bij het koppel Zerlina – Masetto: een iets te rijpe Tatiana Lisnic en een vrij kleurloze Taras Konoschenko. De Donna Elvira van Malena Ernman groeide tijdens de avond van een vrij steriele schoonheid uit tot een gepassioneerde vrouw van vlees en bloed: een van de hoogtepunten van de avond.

Terwille van de continuïteit – het moet vooruitgaan – koos decorbouwer John MacFarlane voor schuivende panelen. Vanaf het begin is het kerkhof en het knekelhuis duidelijk aanwezig en dat wordt prominenter naarmate de avond vordert. We kijken naar de ondergang van Don Giovanni, niet naar zijn vrolijke fratsen. David MacVicar vertelt het verhaal met vaart en een macabere rechtlijnigheid: een roetsjbaan naar de hel.

Lucas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content