“Tongkat” van Peter Verhelst: een inferno van verhalen.

Wie een boek een verhalenbordeel noemt, verleent er de overmoed van het pleonasme aan. Want waar worden er grotere illusies verkocht dan achter de gesloten gordijntjes met de gekleurde tl-lamp voor het raam en aan de kassa van de plaatselijke boekhandelaar? Bij Peter Verhelst vloeien lichamelijkheid en literatuur wel heel letterlijk in elkaar: er bestaat geen andere schrijver in dit taalgebied die de letters zo’n vleselijk karakter kan geven, die de verhalen van het papier rechtstreeks de verbeelding van de lezer kan laten inwandelen, als was het een dame die je door haar verschijning zonder mededogen voor zich inneemt.

Tongkat laat je nog minder dan zijn vorige roman, De kleurenvanger (1996), toch ook niet mis als sprookjesachtige verschijning, op verhaal komen. Want Tongkat is een boek over Alles (“een wereldbrand”) en Niets. Een bloedvlek en een zeepbel. Onder de heldere verhaallijnen die voor samenhang zorgen, heerst de chaos van parallellen, paradoxen en ongerijmdheden. Het zorgt ervoor dat je nooit helemaal greep krijgt op de roman.

Verhelst is een Prometheus die een godje blijft in zijn zelfgeschapen universum en toch het vuur naar de lezer brengt, omdat hij zijn eigen verhaal moet maken. Verhelst schept zijn eigen mythen, waarbij hij van de bekende overlevering van de Grieken vertrekt. De kleurenvanger was een sprookjesachtige herschrijving van Zeus en Europa. En in het eerste verhaal van Tongkat staat: “De mythen van de oude Grieken staan in je genen geschreven.” Een roman die bestaat uit verhalen? Bij Verhelst kan dat, want via verschillende personages in de diverse verhalen krijg je op een gemoduleerde manier ongeveer hetzelfde te horen. En toch lees je ook een wereld van kleine verschillen. Zijn teksten zijn verhaaltechnisch onzuiver, maar ook rasonzuiver, want er sluipt duidelijk poëzie door zijn proza en zijn theaterteksten. Neem het begin van het eerste verhaal, Aardbeienmond, in Tongkat: “Dat jaar was de ijzige kou een slang die beet naar je hielpezen of naar je neerhangende handen, om zich daaraan op te trekken. Opklimmend langs je ruggenwervels. Kronkelend rond je hals. Tussen je lippen door.” Het onbestemde land dat Verhelst hier beschrijft wordt geteisterd door een verschrikkelijke winter waarin zelfs het bloed in de aders bevriest. Het is een indringend beeld van de kaalslag waardoor de lezer ingepakt wordt.

VOORUITGANGSIDEAAL

Pas in het tweede verhaal wordt hij uit zijn narcotische toestand gehaald omdat hij meer duidelijkheid krijgt, maar tegelijk wordt hij zo in een verleidelijk web ingesponnen. In het tweede hoofdstuk komen we namelijk terecht bij de titanenzoon Prometheus, “de jongen die het vuur achter zijn tanden bewaarde.” Hij verlaat de wereld van zijn vader Japetos, die dood en vernieling heeft gezaaid. Hij komt terecht in een stad waar voortdurend gebouwd wordt, een beeld van het vooruitgangsideaal in de westerse wereld. Hij ontmoet er Ulrike, een meisje dat muziek maakt door met een strijkstok, gemaakt uit de haren van haar vermoorde familieleden, net boven haar navel over haar buik te wrijven. Ulrike neemt Prometheus mee naar de plek waar de moord op haar gezin heeft plaatsgevonden. Ze vrijt er met Prometheus. Eros en Thanatos komen niet naast elkaar voor bij Verhelst, maar worden in elkaar verweven: liefde is een kwetsuur zodra ze reële gestalte krijgt. Ulrike stelt Prometheus voor aan kompanen als Andreas, Gudrun en Holger. De verwijzing naar de Baader Meinhof-groep is duidelijk, maar niet wezenlijk voor het verhaal. Aan de muur van het kraakpand hangen in elk geval aanwijzingen voor het maken van brandbommen. Om in hun levensonderhoud te voorzien, houden de groepsleden straatvoorstellingen en laten Prometheus als vuurspuwer optreden. Maar Prometheus wordt door de politie opgepakt en komt om in een als zelfmoord geënsceneerde moord. Prometheus’ vuur is dus destructief én zelfdestructief. De utopie en het idealisme slaan om in hun tegendeel.

Tongkat kan je niet alleen lezen als een dystopische roman, maar ook als een aaneenschakeling van metamorfoses. Zo is Ulrike in een ander verhaal het Meisje met het Rode Haar dat door de koning gezocht wordt omdat zij warmte zou kunnen produceren. Ze kust de koning tot zijn lippen beginnen te bloeden. De druppels vallen op de grond en veranderen in aardbeien die op kloppende hartjes lijken. De gloed van de kussen is zo hevig dat de koning en het Meisje verdwijnen, wat een volksopstand ontketent. Het Meisje is elders Tongkat, het enige meisje dat tijdens de opstand vecht tegen de bewakers van het paleis. Ze krijgt haar rode haar door het bloed van een soldaat die ze in zijn slaap verrast. Wanneer het Meisje dat verhaal verteld heeft, vraagt ze: “Gelooft u mij?” Tongkat is in zijn geheel een roman over arbitrariteit en over simultaneïteit, omdat het ene niet alleen in het andere verandert, maar ook naast elkaar voorkomt. Tegenstellingen slaan om in spiegelbeelden. Tongkat lokt je binnen en troont je mee, veracht de logica en lost op in een schitterend, weerkaatsend Niets.

Peter Verhelst, “Tongkat”, Prometheus, Amsterdam, 343 blz., 795 fr.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content