Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Marthe Wéry of het genot van schilderen in harmonie. Etappes uit haar oeuvre, van 1968 tot vandaag, in het PSK.

Voor haar grote solotentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel heeft ze geen traditioneel overzicht verkozen. Consequent met zichzelf zocht Marthe Wéry (71) naar een nieuw evenwicht tussen essentiële werken uit haar carrière en de ruimtelijke voorwaarden in de door Victor Horta ontworpen zalen die ze in het PSK ter beschikking kreeg. Meer nog, ze concipieerde een nieuwe reeks werken speciaal voor de mooiste zaal – meer dan dertig meter lang met daglicht van bovenuit. Ze gaf dit ensemble de titel Pontormo, omdat ze zich ervoor liet inspireren door de wit lichtende, heldere kleuren van Jacopo Pontormo, en wie weet ook door de dynamische spanning tussen figuren en ruimte bij die Florentijnse maniërist (1497-1557).

Horta’s architectuur en Pontormo’s palet maken dus integrerend deel uit van de geschilderde panelen die Wéry in drie groepen verdeelde. De grootste groep is een tegen de wand aanleunende sequentie van witte, rode, oranjerode, violetrode en donkergrijze panelen, die elkaar op sommige plaatsen half overlappen. Een kleine groep met analoge tinten rust op lage houten schragen op de grond. Ietwat afzijdig hangt een reeks kleinere panelen aan de muur. Het gaat om gestolde stromen groen, vrucht van een behandeling in een bad waarin Wéry het toeval deels de vrije loop liet, deels bijstuurde.

Wéry’s Pontormo-werk bestaat bij de gratie van de krachtige inwerking van het licht. Gulzig palmt het de ruimte in en stroomt over de majesteitelijke monochrome oppervlakken – de kleuren strelend of in gloed zettend. En pas onder die all over-aanraking door het licht worden de coloristische, constructieve en spatiale elementen tot een geheel verbonden, tenminste voor het oog van de beschouwer. Het gaat dan wel degelijk om een totaalkunstwerk dat hij langzaam tot zich kan laten doordringen, om er ten slotte helemaal van vervuld te geraken. Er gaat op het fysiologische vlak een weldadig stimulerende werking van Pontormo uit. Misschien waren de kleurentempels in het oude India daar ook op gebaseerd. Allerlei kleurentherapieën ontlenen er hun bestaansrecht aan, hoewel dat absoluut niet Marthe Wéry’s bekommernis is.

Wel ligt het beslist in haar lijn om met een geconstrueerde kleurenruimte een houding van reflectie – en meditatie – uit te lokken. Dat is ook zo met de grote reeksen monochrome schilderijen van enkele Amerikaanse grondleggers uit de Amerikaanse Colourfield Painting. Zowel Barnett Newman (1905-1972) als Mark Rothko (1903-1970) mikten in hun monumentale doeken op de ruimtelijke potentie van de loutere kleur, zonder verwijzing naar figuren, objecten of symbolen.

OPTISCHE EENHEID

Wellicht iets minder verwant met de zweverige, aan enige religiositeit appellerende Rothko dan met de zuivere ruimtelijkheid van kleur-en-lijn bij Newman, benadert Wéry’s Pontormo in het PSK alleszins de intensiteit van de beste werken van die meesters. Ook latere kunstenaars in de context van het minimalisme uit de jaren zeventig brengt zij in herinnering. We kunnen daarbij denken aan Frank Stella en Robert Ryman.

Laag over laag brengt ze snel drogende acrylverf aan op aluminium, hout of doek, waarbij elk spoor van een persoonlijke toets en van enigerlei compositie zorgvuldig weggelaten is. ‘Weglaten, is even belangrijk als toevoegen’, zegt ze graag, hoewel ze nooit een pure minimalist was, en al evenmin de zuivere monochromie toegedaan. Is het langzaam bedekken van het beeldoppervlak met kleur – een rituele handeling in de tijd – essentieel, tijdens het proces komt evenzeer de bekommernis voor de structuur van het oppervlak naar boven.

Zelf verwijst ze wat dat betreft naar de invloed van de Poolse constructivist Wladyslaw Strzeminski (1893-1952), wiens werk ze in 1969 leerde kennen op een kleine tentoonstelling in het MOMA (New York). Stammend uit de radicaal abstracte school van Malevitsj en El Lissitzky ontwikkelde hij in de jaren twintig zijn eigen richting, die hij het unisme noemde. Hij stripte vrijwel alle traditionele elementen van een schilderij en verving ze door een minimale structuur. Ze bestond uit kleine uniforme elementen die het werk een optische eenheid verlenen.

Voor Wéry is het streven naar structuur geen dorre theorie. Het getuigt daarentegen van haar behoefte om het oppervlak te laten leven. In sommige van haar recentste werken neemt dat de fascinerende vorm aan van een eenkleurig landschap met een zanderige en gekorrelde textuur. Telkens gaat het om slechts een klein aantal delen binnen een groter geheel. Bij Pontormo lijkt op enkele violetrode en grijze panelen de aanzet tot een lunair landschap te ontstaan. In het monumentale Calais (1995-2001), een ensemble monochrome panelen met turkoois als dominerende kleur – opgehangen aan de reusachtige witte wand in de openingshal -, kan het een nat strand zijn waar de zee net van weggetrokken is. Dat daarin een golvende beweging gesuggereerd wordt, is een van de tekenen van ‘vitaliteit’ die Wéry in weerwil van haar uiterst ascetische benadering aan haar medium blijft ontlokken.

Het is alsof de emotie, het zintuiglijke, het fysieke en het organische telkens weer hun aanwezigheid opeisen nadat ze in eerste instantie uit het strenge proces van (de)constructie, abstrahering en reductie totaal geweerd leken. Zo bekeken, is een vergelijking met het werk van Agnes Martin (89) de moeite waard. Ook in het werk van die onorthodoxe Amerikaanse minimalist nemen de emotie en het organische op zeer subtiele wijze bezit van uitgepuurd abstracte oppervlakken. Bij beiden laat zich een grote gevoeligheid voor het handgemaakte en het tactiele vaststellen.

SCHREEUW OM KLEUR

Die band met Martin was wellicht het nauwst in de periode tussen 1975 en 1982, toen Marthe Wéry alleen op zelfvervaardigd papier werkte, met grijs, zwart en wit als tinten. De dichte, repetitieve lijnen – horizontaal of verticaal – waarmee ze de papieren dragers bedekte, wekken nooit het gevoel dat ze met een liniaal getrokken zijn, veeleer met een sensibele hand die afwijkingen, correcties en wisselende intensiteiten vertoont.

Ze verklaart haar toenmalige basiskeuze voor grijs vanuit het streven naar de garantie ‘dat de tijd van een rigoureus onderzoek open blijft, omdat het mogelijk is aan dat grijs het geel, het blauw, het rood te onttrekken en de aanpak daarvan verder uit te diepen’.

Het indrukwekkendste moment van kleuruitdieping viel in 1982, toen ze geselecteerd werd voor de Biënnale van Venetië: een stad, een cultuur, een traditie die om kleur schreeuwden. Wéry, die overwoog om tijdens de voorbereiding van haar werk voor de Biënnale, haar Brusselse atelier naar Venetië te verplaatsen, maakte onder de overweldigende aanraking van het Venetiaanse licht zomaar even 93 rode doeken, elk 24 centimeter breed, in lengte variërend tussen 120 en 320 centimeter. ‘Dit arsenaal, een prachtig woud van ‘rijzige’, statige schilderijen, werd het basismateriaal voor een dialoog met de historische architectuur van het Belgische paviljoen’, schrijft Luc Lambrecht in het boek Marthe Wéry/Penser en Peinture (uitgeverij Ludion), dat naar aanleiding van de tentoonstelling in het PSK verscheen.

Het blauw van Calais, het rood van Utrecht, het groen van Tournus… een handvol plaatsen waar Marthe Wéry in de loop der jaren uitgenodigd werd om een tentoonstelling te maken, gaven hun naam aan de titel van de serie werken die ze er maakte. In de strikte zin zijn het geen in situ-werken, omdat ze ook elders als zelfstandige, repetitieve schilderijen functioneren. Maar qua kleur, formaat en textuur blijven ze niettemin verbonden met de plaats waar ze hun naam aan ontlenen, en waarvan de kijker aan de hand van de titel ook de sfeer in zich kan opnemen.

Met Pontormo is het misschien veeleer zo dat Wéry in de lichtende, harmonische zalen van het PSK een geest van wedergeboorte wil opwekken. De noodzaak daartoe is niet aan één enkele plaats gebonden, tenzij wellicht: de ideale plaats. En telkens weer moeten we ons bedwingen om niet te stellen dat Marthe Wéry een gooi naar de perfectie doet. Maar, ‘de perfectie doodt’, zegt ze met grote stelligheid. Alles open, onvoltooid laten, zo luidt haar credo, in overeenstemming met haar filosofie van potentieel eindeloze expansie in ruimte en tijd. Dát is wat een mens, een kunstenaar des te meer, aan de gang houdt.

Tot 16 september in het PSK, Ravensteinstraat 23, Brussel. Elke dag open van 10 tot 18 uur. Op vrijdag tot 20 uur.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content