De Chinese letterkunde klopt bij ons aan : een poëzievertaling, een bloemlezing klassieke verhalen en een literair-historisch overzicht.

De beelden na het overlijden van Deng Xiaoping spraken boekdelen : de modale Chinees krijgt nog altijd niet de kans om zich te profileren als een individu met eigen opvattingen. De geestelijke repressie stond decennialang, vooral in de tweede helft van de jaren zestig, de evolutie van de Chinese poëzie en literatuur in de weg. Mao Zedongs echtgenote beval tijdens de Culturele Revolutie dat er geen kunst mocht worden geproduceerd die niet strookte met de communistische idealen. De stukken in de opera van Beijing pamflettaire modellen waarin politiek recupereerbare episodes, zoals de Chinees-Japanse oorlog, tegen een realistische achtergrond werden opgevoerd waren het enige wat er jarenlang op scène te zien was.

Het grootste deel van de schrijvers volgde noodgedwongen de officiële lijn en dat leverde kasten oninteressante lectuur op vol vaderlandsliefde en lofzangen op de staalarbeider. Toch bewoog er een en ander in de marge : ondergronds werd er druk geëxperimenteerd. De formele zoektocht die de schrijvers op dat moment ondernamen, was in elk geval interessanter dan de ?littekenliteratuur? : na de dood van Mao in 1976 publiceerden dichters en vooral proza-auteurs pamflettaire teksten waarin ze op een hoogdravende manier de kwetsuren van de onderdrukking blootlegden.

Belangrijker stappen werden in de poëzie gezet : dichters als Bei Dao, Duoduo,Mang Ke en Gu Cheng verzamelden zich rond het clandestiene tijdschrift Vandaag. In hun gedichten probeerden ze nieuwe thema’s aan te snijden en politiek engagement en vooral de propagandistische taal van Mao te bannen. Toen ze in het begin van de jaren tachtig officieel werden aanvaard, kregen ze door de critici veiligheidshalve het etiket menglong shi (hermetici) opgekleefd. Uiteraard kregen deze dichters, die het belang van het individu wilden benadrukken, als snel navolging in allerlei tijdschriften waarin zich voornamelijk dichters uit universitaire kringen groepeerden.

BEHEERSEN VAN VERSPLINTERDE TAAL

Maar ondertussen klonken er andere stemmen. Die werden al even kunstmatig in een stroming (de posthermetici) ingedeeld, al vertegenwoordigen ze minstens drie poëticale opvattingen : de visionaire dichters die vooral oog hebben voor filosofische, religieuze en culturele onderwerpen, de introspectieven die graven in het onderbewuste, en de dichters die op een ironische, afstandelijke manier met de werkelijkheid omgaan. Die houding maakt de dichter Yu Jian (1954) zo interessant.

Doctor in de sinologie Jan Demeyer maakte met ?Poëzie als incident? een zeer lezenswaardige en vlot vertaalde keuze uit Jians bundels ?60 gedichten? (1989), ?Naamgeving aan een kraai? (1993) en uit zijn ongepubliceerde poëzie. De titel lijkt vooral relevant voor Yu Jians recente werk, waarin de taal in een soort toevallige stoet aan de lezer voorbijtrekt, terwijl ze precies door dat fragmentaire indruk maakt. Dat is bijvoorbeeld zo in ?Dossier? (1992), het lange gedicht waardoor Jan Demeyer het werk van Yu Jian leerde kennen en dat hij vertaalde voor het KunstenfestivaldesArts, dat hiervan in 1994 een indringende enscenering presenteerde. De tekst, die verscheen in het China-nummer van De Brakke Hond (nummer 42, 1994), biedt de lezer een inventaris van iemands leven en is een merkwaardig amalgaam van ambtenarentaal, politiek hoogdravende teksten, kinderversjes, geneeskundige rapporten en klassiek aandoende poëtische passages.

Zo ontstaat een ironisch, kil en tegelijk van leven lillend gedicht, dat samen met het lange gedicht ?Incident? (1990-1991) tot de voorlopige hoogtepunten uit zijn oeuvre behoort. Het postmodern aandoende streven om de versplinterde taal te beheersen, zou bijna doen vergeten dat Yu Jian zich niet zozeer afzet tegen het klassieke erfgoed, maar er net zoals alle andere belangrijke schrijvers in de Chinese literatuurgeschiedenis kritisch en vernieuwend probeert mee om te gaan. Demeyer vertelt trouwens in zijn inleiding dat Yu Jian zich op een niet alledaagse manier als dichter schoolde en met klassieke Chinese poëzie in aanraking kwam.

DE SNEE IS TE FIJN

Op tweejarige leeftijd werd hij door een overdosis geneesmiddelen zo goed als doof. Wie in China een fysieke handicap heeft, wordt ook als geestelijk gestoord beschouwd. Yu Jian ging tijdens zijn jeugd gebukt onder de spot van de goegemeente, maar het gaf hem wel de gelegenheid om te lezen terwijl leeftijdsgenoten urenlang politieke meetings moesten bijwonen. Na één jaar middelbaar onderwijs werd hij verplicht tewerkgesteld in een metaalfabriek, maar hij voedde zich geestelijk met vertaalde westerse literatuur uit de negentiende eeuw en ontdekte de poëzie van Walt Whitman. Rond die tijd leerde hij ook de klassieke Chinese poëzie kennen, toen hij in een tempeltje, waar zijn om politieke redenen door zijn vader naartoe was verbannen, een oude bloemlezing vond. Zijn eerste gedichten zijn dan ook sterk klassiek georiënteerd.

Jan Demeyer vestigt er de aandacht op dat Yu Jian wel snel van het imiteren afstapt, maar toch klassieke elementen overhoudt, zoals de fu uit de Han-dynastie (206 v. Chr.- 220 n. Chr.) : ?Het doel van een fu was om een bepaald onderwerp uitputtend te beschrijven, wat vaak leidde tot heel lange teksten van vijfhonderd regels of meer.? Dat heeft natuurlijk invloed op zijn meest recente lange gedichten, maar het valt op dat Yu Jian zich al halverwege de jaren tachtig in de breedte begint in te graven in thema’s als vrijheid-onvrijheid, creativiteit en beknotting ervan. Veel hoop op menselijke verstandhouding is er niet, zoals ironisch genoeg blijkt uit ?Werk nr. 100? (1986), waarin iemand zich probeert van kant te maken : ?de mensen evalueren je nek de snee is te fijn / hij had een hakmes moeten gebruiken dat zou magnifiek geweest zijn !?

Rond 1990 was Yu Jian vooral bezig met het beschrijven van de ongerepte natuur uit zijn geboortestreek door de dichters uit de provincie werd hij spottend de koning van Yunnan genoemd , maar halverwege de jaren tachtig gaat hij zich vooral richten op de eigen existentie, alhoewel de natuur een belangrijke plaats blijft innemen in zijn werk. In zijn gedichten ?Dossier o? en ?Incident? wil hij de taal vooral ontdoen van culturele ballast. In ?Incident : stroomuitval? klinken de gevolgen van de studentenopstand in 1989 op het Plein van de Hemelse Vrede schrijnend door : ?guillotine van het licht we zijn eraan gewend geraakt verdragen het / met gelatenheid / wanneer hij eensklaps alle lichtstralen arresteert en de wereld in / duisternis is / worden wij allerminst nerveus rustig en beheerst gaan we door met / studeren en leven / (…) nadat de stroom is uitgevallen is de wereld volmaakt zoals voorheen?.

HET CHINESE LEVEN

Hoe kan iemand na zo’n maatschappelijke evolutie nog blijven functioneren als schrijver ? Demeyer : ?Yu Jian wil niet expliciet over politieke zaken schrijven, maar hij staat uiteraard wel met beide voeten in het dagelijkse Chinese leven. Toch heeft hij het moeilijk met dichters als Bei Dao en Duoduo en proza-auteurs als Sung Lin en Gu Hua die na de studentenopstand hun geboorteland ontvlucht zijn. Hoe verschrikkelijk moeilijk er ook met het bestaande regime te leven valt, toch heeft Yu Jian de dagelijkse voeling met de Chinese cultuur nodig om te kunnen schrijven. Hij denkt dat de uitgeweken schrijvers dat finaal zullen missen.? Het contact met het rijke Chinese culturele erfgoed blijkt voor veel schrijvers van fundamenteel belang geweest te zijn. Zo waren de verschillende dynastieën echte bloeiperiodes voor de literatuur.

Ze zijn nog altijd toetstenen, zoals blijkt uit ?Chinese letterkunde, een inleiding?, een schitterend overzicht van de Leidse docent sinologie Lloyd Haft en de Leidse hoogleraar Chinese taal- en letterkunde Wilt Idema. Hun standaardwerk is meer dan een naslagwerk, omdat het voortdurend verbanden legt tussen de verschillende periodes. Bovendien hebben de auteurs zich niet laten leiden door het beeld dat de Chinese kritiek wil ophangen. Ze maken inleidend een relevante vergelijking tussen de westerse en de Chinese letterkunde fictionele werken werden tot het begin van deze eeuw als minderwaardig beschouwd, omdat ze geen didactische functie hebben en wijden een zeer interessant hoofdstuk aan de Chinese taal en het schrift. Dit aspect, naast de levensbeschouwing, is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie van de literaire evoluties.

Haft en Idema doorbreken trouwens het beeld dat sommige sinologen schetsen, als zou er na de Tang-dynastie in de achtste eeuw na Christus tot het begin van de twintigste eeuw geen interessante literatuur meer geproduceerd zijn. Demeyer : ?Sommigen wijten dat aan de invloed van de invasie van de Mongolen, waarvan de Chinese cultuur zich tot begin deze eeuw niet zou kunnen herstellen, maar het heeft eerder te maken met de tegenstelling in wereldbeschouwingen. Eeuwenlang heeft het Confucianisme het denken beheerst. Kenmerkend daarvoor is de modelemulatie : men vindt het aangewezen om op alle terreinen, dus ook in de literatuur, het goede voorbeeld na te bootsen. Dat levert natuurlijk weinig vernieuwends op. Toch mag men de tegenstroom van het Daoïsme niet onderschatten : het is een levensbeschouwing die opkomt voor individuele vrijheid. Daarom werd ze door de autoriteiten steeds als staatsgevaarlijk beschouwd en geassocieerd met de ongeletterde bevolking. Gelukkig zijn er steeds Daoïsten onder de schrijvers geweest en vooral, op het gebied van het proza, auteurs die experimenteerden met overgangsvormen tussen schrijftaal en spreektaal.?

Dat er heel wat interessant proza is geproduceerd tussen de vierde en de twintigste eeuw, blijkt ook uit Idema’s bloemlezing ?De mooiste verhalen uit het oude China?. Daarin wordt de invloed van de Chinese verteltraditie duidelijk : het gaat vaak om uitgeschreven legenden vol wreedheden, die een moraal willen meegeven. Bij de hedendaagse lezer werken de kokende hoofden en de duimschroeven vooral op de lachspieren. In elk geval zorgt de bloemrijke vertaling van Idema voor flegma en vaart en worden de poëtische en soms breedsprakerige tonen die de vertellers aanslaan geen dissonanten.

Paul Demets

Yu Jian, ?Poëzie als incident?, Poëziecentrum, Gent, 74 blz.W.L. Idema en Lloyd Haft, ?Chinese letterkunde : een inleiding?, Amsterdam University Press, Amsterdam, 389 blz.W.L. Idema, ?De mooiste verhalen uit het Oude China?, Meulenhoff, Amsterdam, 207 blz.?Het trage vuur?, tijdschrift voor Chinese literatuur, Kattenberg 73, 9000 Gent, abonnement : 750 fr.

KunstenfestivaldesArts brengt werk van Yu Juan : gericht op de eigen existentie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content