Patrick Martens

De verkiezing van de Kamer legt na 18 mei de nieuwe politieke krachtsverhoudingen vast. De verkiezing van de Senaat meet in de eerste plaats de populariteit van kopstukken die nadien willen doorschuiven naar een niveau met meer politieke macht.

De campagne voor de verkiezingen van 2003 komt stilaan in de hoogste versnelling. Inhoudelijk kende ze totnogtoe een mak verloop. De aandacht voor de stembusslag werd voortdurend verdrongen door andere (internationale) ontwikkelingen: de bestuurscrisis in Antwerpen, de oorlog in Irak, de vogelpest en, om helemaal in de opendebatcultuur van de aflopende regeerperiode te blijven, de zoveelste paars-groene clash rond het dossier van de nachtvluchten.

Tegen die gebeurtenissen opboksen met boodschappen over levenskwaliteit, een nieuwe belastingverlaging of werkgelegenheidsmaatregelen was haast onbegonnen werk voor de campagnemakers. Ook de 1-meitoespraken die dit jaar in het teken van de verkiezingen stonden, gingen niet langer mee dan de duur van de manifestaties. De focus werd daarom blijkbaar liever gericht op de komende coalitievorming, met vooral de vraag of de groenen nog ooit in een regering mogen meedoen.

Daarnaast ondergaan de kandidaten de dwang van de mediatisering van de politiek die hun persoon en de vorm van hun propaganda belangrijker maakt dan wat ze aan de kiezers te vertellen hebben. De voorbije tien jaar lopen de hervormingen van de federale instellingen en de wijzigingen van de kieswet ook steeds meer in de pas met die evolutie. Terwijl het Sint-Michielsakkoord van 1993 bijvoorbeeld de bedoeling had om de politieke invloed van de Senaat terug te dringen, werd de verkiezing voor de hoge vergadering sindsdien een uitgelezen kans om de stemmenkanonnen van de partijen tegen elkaar in stelling te brengen.

De nieuwe kieswet van de regering-Verhofstadt trekt die lijn onverminderd door. Ze voerde een kiesdrempel van 5 procent in (maar in de feite heeft die maatregel alleen in Antwerpen een invloed) en ze veralgemeende het stelsel van grotere, provinciale kieskringen (tot het Arbitragehof daar begin maart voor Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde een stokje voor stak). Ze maakte het bovendien mogelijk dat de kopstukken van de partijen op 18 mei tegelijkertijd kandidaat zijn in hun provinciale kieskring voor de Kamer en in heel Vlaanderen voor de Senaat. Met die eenmalige uitzondering nemen ze een voorschot op een nieuwe hervorming van Kamer en Senaat die paars-groen in april 2002 in een akkoord over ‘politieke vernieuwing’ had aangekondigd.

Of het in de volgende zittingsperiode zover zal komen, moet worden afgewacht, maar volgens dat akkoord zou de Senaat een ‘parlement van de gemeenschappen’ worden (35 Vlamingen en 35 Franstaligen) en zou de Kamer 200 leden gaan tellen in plaats van 150 nu. Bij een volgende verkiezing zouden dan 150 volksvertegenwoordigers worden verkozen in de provinciale kieskringen, terwijl de 50 anderen hun zetel in de wacht moeten slepen op ‘nationale lijsten per gemeenschap’. De populariteitsmeting die nu via de lijsten voor de Senaat wordt georganiseerd, schuift op die manier op naar de kamerverkiezing.

Al die wijzigingen van de kieswet overschaduwen andere ingrepen die electoraal ook niet zonder belang zijn. Het gaat dan over de halvering van het ‘gewicht’ van de lijststemmen, de evenredige aanwezigheid van mannen en vrouwen op de lijsten, en het weer invoeren van kandidaat-opvolgers (in december 2000 waren ze geschrapt uit de kieswet).

De mix van verkiezingsmaatregelen bezorgde de partijhoofdkwartieren in de aanloop naar de campagne veel hoofdbrekens over de lijstvorming. Er werd dan ook flink geschoven met kandidaten. Bij de VLD bijvoorbeeld moesten Hugo Coveliers en Pierre Chevalier hun lijsttrekkersambities in hun provinciale kieskring opbergen en een plaats op de senaatslijst aanvaarden. Bij CD&V was Marc Van Peel een soortgelijk lot beschoren toen hij op de kamerlijst Inge Vervotte boven zich moest dulden. De dubbele kandidatuur van diverse kopstukken (voor Kamer én Senaat) en het feit dat een aantal onder hen na 18 mei weer gewoon terugkeert naar de Vlaamse regering of het Vlaams parlement, zijn voor verschillende opvolgers dan weer de garantie van een parlementair zitje (zie De Senaat in feiten).

Bij de senaatsverkiezingen in 1999 versloeg aftredend premier Jean-Luc Dehaene (CD&V) met ruim 560.000 voorkeurstemmen de concurrentie met meerdere straatlengtes (zie grafiek). Of Guy Verhofstadt (VLD) die krachttoer op 18 mei kan herhalen, ook door zich nu pas volop in de campagne te storten, zal moeten blijken. Enkele maanden geleden verwachtten velen een tweestrijd met CD&V-voorzitter Stefaan De Clerck. Maar in alle populariteitspeilingen tot nu toe moest de numero uno het boegbeeld van SP.A-Spirit Steve Stevaert ruim laten voorgaan.

Patrick Martens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content