Bij de voorstelling van zijn nieuwe Jaarrapport lanceerde Johan Leman een paar oproepen. Tegelijk kwam hij weer stevig onder vuur te liggen. Portret van een geplaagd anti-charismaticus.

Soms is het eruit voor hij het weet. Een jaar geleden zei hij in Gazet van Antwerpen: ‘Als de media zo evolueren, zouden ze misschien beter Geert Hoste directeur maken. Ik bedoel dat niet negatief voor Hoste, maar juist positief. Hij kan de mensen emotioneel aanpakken. Ik niet, ik ben ouderwets, ik geloof nog in rationele argumenten en die doen het steeds minder.’

Johan Leman is zelf de eerste om het toe te geven: hij is ‘anti-charismatisch’. Hij mist de bevlogenheid die Paula D’Hondt tot veler verrassing kenmerkte, toen ze van 1989 tot 1993 Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid was. Een kwestie van verpakking, want ook toen al zorgde Leman – als kabinetschef van D’Hondt – voor de inhoud. Zeven jaar geleden trad hij zelf op de voorgrond als directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (CGKR). Het was een moeizaam parcours, tot dusver – met veel kritiek, uit alle hoeken.

Vorige week stelde hij zijn Jaarrapport 2000 voor, met onder meer een overzicht van de klachten wegens racisme en discriminatie (919 in totaal) die in 1999 bij het CGKR binnenliepen. Geen daling, geen stijging, wel een verschuiving: de klachten over de ordediensten namen af, die over horeca en discotheken namen toe. Veel belangrijker dan de cijfers waren de oproepen van Leman. Aan de media, om ook Nieuwe Belgen gewoon ‘Belgen’ te noemen. Aan de gemeenten, om meer allochtonen in dienst te nemen. En aan de parketten, om racistische persdelicten serieus te nemen – aangezien daar nu correctioneel en dus ‘makkelijker’ tegen kan worden opgetreden. Concreet: als op de racistische verkiezingspamfletten van het Vlaams Blok een parlementslid als verantwoordelijke uitgever staat, moet het bevoegde parket om de opheffing van diens parlementaire onschendbaarheid verzoeken. De wet is er. Pas hem toe.

Leman werd vorige week ook stevig onder vuur genomen in een paar vrije tribunes in De Morgen. Cakar Rezzak, voorzitter van de Federatie van Zelforganisaties (waarvan leden én leiding allochtoon zijn) in Vlaanderen, noemde het CGKR ‘de spreekwoordelijke pleister op het houten been, waarmee elke relevante “discussie in de diepte” in de kiem wordt gesmoord’. Tarik Fraihi, voorzitter van het jongerencentrum Centrum-West vond zelfs dat Leman maar beter ontslag kan nemen. Het CGKR is, alle ‘positieve intenties’ ten spijt, verworden tot ‘een buffer’ tussen het beleid en de belangen van de allochtonen: een evaluatie van het CGKR ‘naar resultaten, bereikbaarheid en tevredenheid van de doelgroepen’ is dringend gewenst. Want, aldus nog Fraihi, het huidige integratieconcept ‘is niet meer dan een folklorefestivalmodel, gebaseerd op een vrijblijvende tolerantie en waarbij integratie niet veel meer is dan het “in de gratie” vallen bij de autochtone bevolking’.

De kritiek dateert al uit de periode-D’Hondt en is nooit weggeweest. In 1997 noemde Fraihi de CGKR-directeur een ‘nieuwe minister van koloniën’. Een andere bijnaam die circuleert: ‘pater betutteling’.

DE CONTRADICTIO IN TERMINIS

Leman haalt zelden de frontpagina’s. Alleen als hij ‘uit de bocht’ gaat. Drie maanden geleden opperde hij in Gazet van Antwerpen een drieste gedachte: ‘Haal de democraten uit het Blok weg.’ CVP en/of VLD zouden figuren zoals Gerolf Annemans, Alexandra Colen en (ex-GVA-journalist) Guido Tastenhoye volgens Leman een post kunnen aanbieden, zodat de Blok-kiezers bij democratische partijen een rechts alternatief zouden vinden. Democraten bij het Blok: het was een contradictio in terminis. Leman werd dan ook door zowat iedereen teruggefloten: Paula D’Hondt noemde het ‘een stommiteit’ en het CGKR zelf verspreidde een communiqué waarin ze haar steun aan het cordon sanitaire bevestigde. Ook premier Verhofstadt riep Leman op het matje: hij moest zich met zijn werk als directeur bezighouden en niet met politieke strategie.

Vier jaar geleden deed hij, ook toen in Gazet van Antwerpen, een andere uitspraak die alom voor verbazing zorgde: ‘In Antwerpen heerst een ongelofelijk immobilisme tegenover het migrantenvraagstuk. Mensen worden met hun klachten van het kastje naar de muur gestuurd. Van daaruit begrijp ik dat ze voor het Vlaams Blok stemmen. Dat zou ik als Antwerpenaar ook doen, als laatste redmiddel.’ Het eerste deel van zijn uitspraak was achteraf gezien zonder meer visionair. Maar die slotzin was er natuurlijk te veel aan. En burgemeester Leona Detiège was ontstemd dat Leman niet eerst met haar over zijn klachten was komen praten: ‘Hij moet de telefoon leren gebruiken.’

Naïviteit? Bewuste provocatie? Toen hij er in 1997 voor pleitte om allochtone jongeren twee jaar onderwijskrediet te geven (zodat ze op hun zestiende al kunnen gaan werken), pareerde hij de felle reacties: ‘Met een genuanceerde uitspraak krijg je nu eenmaal geen publiek debat los.’ En vlak voor zijn aantreden als directeur zei hij: ‘Andere mensen uit de zachte sector letten goed op hun woorden, maar voor mij zijn er geen taboes: ik weet dat migranten verdomd geen heiligen zijn en ik ben ook niet bang om dat te zeggen.’

Hij heeft nog vijf jaar te gaan in zijn tweede ambtstermijn. Op de een of andere manier zal hij een nieuwe adem, een nieuw project voor het CGKR moeten vinden. Want nu zit hij hopeloos tussen twee vuren. Leman is niet alleen de schietschijf van sommige allochtone migrantenwerkers, maar – dat spreekt – ook die van het Vlaams Blok. Voor extreem-rechts is hij Pater Leman, de Grootinquisiteur. Tel daar nog zijn stroeve relatie met pers en politiek bij op, en het is duidelijk waarom hij ooit verzuchtte: ‘Mijn werk als antropoloog in Sicilië was de mooiste periode uit mijn loopbaan. Ik mis het veldwerk.’

STRIJD MET ONGELIJKE WAPENS

Leman heeft een koffer vol diploma’s. De pater dominicaan is doctor in de culturele en sociale antropologie, licentiaat in de oosterse filologie, geschiedenis en theologie, en kandidaat in de bijbelse filologie. Hij is buitengewoon docent aan de KULeuven en heeft een indrukwekkende staat van dienst in de socioculturele sector. In Brussel lag hij aan de basis van het biculturele onderwijs en hij was directeur van het migrantencentrum Foyer in Molenbeek, dat jarenlang als een stichtend model werd beschouwd. Paula D’Hondt nam hem in dienst als kabinetschef omdat hij ook nog eens ‘boven alle partijen’ staat en ‘een briljant wetenschapper’ is.

Als Leman klaagt over het gebrek aan een publiek debat, heeft hij natuurlijk gelijk. Zelfs met óngenuanceerde uitspraken is dat moeilijk op gang te brengen. De oprichting van het Koninklijk Commissariaat door Wilfried Martens was destijds een reactie op de opmars van het Vlaams Blok. Die partij is erin geslaagd om een heldere discussie over ‘integratie’ onmogelijk te maken. Er heerst nog steeds een grote verkramptheid bij de democratische partijen. Inpassen, aanpassen, integreren, assimileren: allemaal termen waartussen haast geen enkele politicus het verschil lijkt te kennen. De grote verdienste van Paula D’Hondt bestond erin dat ze één ding duidelijk maakte: ze zijn hier en ze blijven hier. Vandaag luidt haar prioriteit: ‘Stemrecht, stemrecht, stemrecht.’

Leman heeft er nog een andere: ‘Werk, werk, werk.’ Zijn beleid is uiteraard een voortzetting van dat van D’Hondt. Zijn belangrijkste verwezenlijkingen tot dusver noemt hij zelf: de verkiezing van de moslimraad, de versoepeling van de naturalisatieprocedure en de correctionalisering van persmisdrijven. Alles mede en vooral geïnspireerd vanuit een anti-Blok-strategie. Waardoor de termen ‘migranten’ en ‘racisme’ al te vaak in één adem worden genoemd – een doorn in het oog van vele tweedegeneratiemigranten, die de associatie stilaan beu zijn. Wat Leman zegt te begrijpen: hun kritiek is volgens hem net ‘een teken van emancipatie’.

Vecht Leman te veel tégen het Blok en werkt hij niet voldoende constructief en doelgericht samen met vertegenwoordigers van de Marokkaanse en Turkse gemeenschap? En kunnen die twee missies los van mekaar worden gezien? Volgens Leman kennelijk niet. Al beseft hij ook wel dat zijn strijd tegen het Blok redelijk hopeloos is. Terwijl het volgens hem zo makkelijk zou kunnen zijn. In 1998 zei hij in P-magazine: ‘Als je het Vlaams Blok geen geld meer geeft om verkiezingspropaganda te maken, heb je al meer verwezenlijkt dan wat het Centrum in een heel jaar kan bereiken.’

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content