Groteske geschiedenis voor dummy’s: buiten enkele hilarische klankspelletjes en vergezochte woorden valt er niets te beleven in het hopeloos gehypete Godverdomse dagen op een godverdomse bol van Dimitri Verhulst.

’t Vaart en ’t rijdt en ’t vliegt, baas der oceanen, de gronden en de hemel, keizer van alle beesten.’ Dimitri Verhulst laat er in Godverdomse dagen op een godverdomse bol geen twijfel over bestaan: de mensheid brengt de wereld om zeep. Als in een middeleeuwse dodendans schildert Verhulst een grotesk portret van menselijke zelfgenoegzaamheid en verblinding die begonnen is met de geboorte van het menselijke wezen uit het schuim van de zee. Bijna tweehonderd bladzijden lang laat Verhulst zijn instrumenteel hoofdpersonage het – afgekort tot ’t – door enkele scharniermomenten van de menselijke beschaving razen om aan te tonen dat elke zogenaamde vooruitgang nep was: ‘Moet er nog geen partij voor de achteruitgang worden opgericht?’ Of het nu elkaar de schedel inslaat of de dierenwereld rondom hem, dood en verderf is immers toch de weg van alle vlees. Je zou van minder een romantische reactionair worden.

De boodschap van Verhulsts barokke tirade tegen de menselijke overmoed om alles te veranderen voor eigen glorie is opgewarmde kost uit de oude doos en één groot cliché. Maar gelukkig weet de stilist Verhulst hier en daar de lezer voor hem in te nemen door zijn taalmuziek. Zijn deuntjes zijn echter zo gepiept en beklijven nauwelijks. Hij heeft een voorkeur voor infantiele rijmpjes: ‘Zo gaat ’t goed. Zo gaat ’t beter. Alweer een kilometer.’ En vooral voor binnenrijmpjes, of slagrijmen, zoals hij ze noemt: ‘Hoe meer zielen, hoe meer hielen. De uitvinding van het slagrijm.’ Het meest geslaagd zijn nog bepaalde grapjes en andere binnenpretjes, zoals de hilarische verwijzing naar de oufti-reclame in de cinema – voor de leek: een ijsreep met banaansmaak – die Verhulst bij de oudste woorden ter wereld catalogiseert of de variatie op het chimpansee-versje van Paul van Ostaijen dat bij Verhulst een gnoe wordt: ‘Want de gnoe, ook de gnoe, raakt na uren en uren stappen moe.’

Verhulst zou Verhulst niet zijn als hij niet enkele aparte archaïsmen weet op te dissen. Maar voor de rest heeft hij zichzelf in slaap gezongen. Van de Romeinse keizer Nero tot de verbrandingsovens van de nazi’s, van de waanzinnige veertiende eeuw en de al even waanzinnige kruistochten tot de atoombom op Hiroshima: elke voorspelbare vlek op het blazoen van de menselijke beschaving passeert de revue. Als hij de triomf van de pestbacil in de veertiende eeuw beschrijft, is hij op zijn best. Eindelijk krijgt de mens, die zich superieur waant, door een onverwoestbaar en ouder virus een koekje van eigen deeg. En eindelijk engageert Verhulst zich echt in zijn identificatie met deze onmenselijke wreker. Ook zijn terloopse in memoriams voor telkens weer een dier dat van de aardbol verdwijnt terwijl de machtsdolle mens zijn zegetocht voortzet, zijn een vondst. Maar daarmee is de kous af. Terwijl Verhulst in zijn beide vorige geslaagde vertellingen, De helaasheid der dingen en Mevrouw Verona daalt de heuvel af, vol warmte en mededogen de aparte mores van een kleine gemeenschap tot in haar karikaturale uithoeken in beeld bracht, houdt hij hier slechts een flauw karkas over dat vlug begint te vervelen. Misschien dat Verhulst daarom in 1945 is gestopt met zijn geschiedenis, die zich immers telkens weer herhaalt, want de mens kan nu eenmaal niet anders dan alles en iedereen kapot maken.

Toen Louis-Ferdinand Céline en Louis Paul Boon – en ook de jonge Van Ostaijen – hun groteske afrekeningen met de menselijke soort publiceerden, werden ze bezield door het heilige vuur van verontwaardiging om de verknechting van het individu door het collectief. Zij braken in hun verbale hoogstandjes een anarchistische lans voor de eigenzinnigheid van elke persoon, hoe marginaal of vertrappeld die ook mocht zijn. Verhulst wou hun litanieën blijkbaar naar de kroon steken maar mist de bezieling. Wat overblijft, zijn de koude kunstjes van een pseudorevolutionair. Misschien is Verhulst in zijn zelfgekozen kluizenaarschap met vrouw- en poeslief, ver weg van de drukke wereld, domweg te gelukkig om zich nog ergens over op te winden. Dat hij dan daarover schrijft in plaats van zich krampachtig te wentelen in afgezaagde retoriek tegen de zogenaamde vooruitgang. Godverdomse dagen op een godverdomse bol is een godverdomse slag in het water.

DIMITRI VERHULST, GODVERDOMSE DAGEN OP EEN GODVERDOMSE BOL, CONTACT, AMSTERDAM, 186 BLZ., 18,95 EURO (OOK TE VERKRIJGEN ALS LUISTERBOEK OP 5 CD’S)

DOOR frank hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content