De Europese Unie blijft, om de woorden van gewezen commissievoorzitter Jacques Delors aan te halen, een UPO ( Unidentified Political Object).

In de aanloop naar de Europese verkiezingen van 1984 raadde de commentator van de Britse krant The Times de lezers aan vooral niet te gaan stemmen, ‘want die lui in Straatsburg zouden wel eens kunnen denken dat ze belangrijk zijn’.

In die dagen stelde het Europees Parlement hoegenaamd weinig voor. Het mocht zelfs geen parlement heten. De Fransen bleven het, naar het voorbeeld van Charles de Gaulle, met nadruk hebben over ‘de vergadering’ in Straatsburg. Die had, volgens hen, geen enkele bevoegdheid, laat staan dat die vergadering zich over Franse kwesties zou uitspreken. Het duurde nog tot 1986 vooraleer de assemblee in Straatsburg voor het eerst in een offi-ciële Europese tekst als parlement werd bestempeld. Daarna was het haast vijftien jaar wachten vooraleer het Europees Parlement een Europese Commissie tot ontslag kon dwingen en daadwerkelijk controle kon uitoefenen op de manier waarop de Unie reilt en zeilt. Met de Europese Grondwet, gemuteerd tot het Verdrag van Lissabon, wordt de positie van het parlement nog versterkt.

Alleen buitenlands beleid, fiscaliteit en de landbouwpolitiek liggen nog buiten de controlemacht van het Europees Parlement. De Europarlementariërs blijven bovendien verstoken van het recht om een wetsvoorstel in te dienen – dat komt alleen de Europese Commissie toe.

Vandaag is het Europees Parlement, dat in Brussel en Straatsburg vergadert, een belangrijke, door lobbyisten omzwermde medespeler op de Europese scène. Alleen de kiezer wil dat, ondanks de vele dure imago- en pr-campagnes, niet begrijpen. Wellicht ook omdat die veeleer de beelden onthoudt van Jean-Luc Dehaene, die voor een leeg parlement zijn verslag over het Verdrag van Lissabon voorleest.

Grootschalige peilingen voorspellen opnieuw een dieptepunt in de opkomst voor de komende Europese verkiezingen. Voor de hele Unie wordt de opkomst op nog geen 40 procent geraamd. Bij de vorige verkiezing werd al een historisch dieptepunt van 45,5 procent gemeten – in 1979 was dat nog 62 procent.

In Vlaanderen krijgt de Europese stembusslag aandacht in de media vanwege het tweegevecht tussen de voormalige premiers Guy Verhofstadt en Jean-Luc Dehaene – hoewel geen van beiden echt zin heeft in die confrontatie. Bezuiden de taalgrens veroorzaakt de Europese verkiezing zelfs geen rimpeling.

Dat de Europese kiezers sinds dertig jaar steeds minder belangstelling voor het Europees Parlement tonen, terwijl de formele macht van de instelling in die periode sterk toenam, is een paradox waar de Nederlandse publicist en Knack-columnist Luuk van Middelaar zich in zijn jongste, briljante boek De passage naar Europa over boog.

De machtstoename van het Europees Parlement speelt zich af buiten het blikveld van de kiezer. Voor een meerderheid van die kiezers is heel de EU een operatieveld voor meertalige, goedverdienende hoogopgeleiden.

Bovendien is er geen duidelijke competentieverdeling tussen het Europees Parlement en de parlementen van de lid-staten, die steeds vaker dienstdoen als doorgeefluik voor de Europese regel- en wetgeving.

De nationale parlementen kunnen dan wel, zoals in België, onderzoekscommissies organiseren naar de oorzaken en de schuldigen van de bankencrisis. Terwijl het net het Europees Parlement was dat, volgens Karel Lannoo van het gezaghebbende Centre for European Policy Studies, in de kaart speelde van de grote bankenlobby’s.

In het Europees Parlement geeft het ook geen pas vragen te stellen bij het Europese project. Want wie dat doet, zo schreef EU-verslaggever Bernard Bulcke in De Standaard, is een euroscepticus en die gaat meteen in de ban: ‘De debatten worden alleen gevoerd onder partijen en groepen die het Europese systeem aanvaarden. De anti-Europeanen mogen met de vlag zwaaien en krijgen spreektijd. Maar niemand houdt met hen rekening. Een Europees cordon sanitaire bestaat officieel niet, maar is wel realiteit.’ Wat de sceptici zeggen, maakt niks uit, concludeert Bulcke, want ze zijn toch in de minderheid.

Dat laatste is maar de vraag. Als een belangrijk deel van de bevolking in het parlementaire debat niet langer haar onvrede kwijt kan, zelfs niet over marginale kwesties, dan blijft haar geen andere keuze dan de breuk met die parlementaire orde.

Voor 60 procent van de Europese kiezers is wegblijven van de stembus het ultieme middel om hun betrokkenheid te laten blijken.

door Rik Van Cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content