Jan Maniewski vindt dat Jan van Hattem in zijn Elsschotbiografie een verkeerd beeld ophangt van diens schoonzoon Georges Kelner.

In Knack van 6 oktober 2004 werd als voorpublicatie van het boek van Jan van Hattem Willem Elsschot. Mythes bij het Leven vooral aandacht geschonken aan het gedicht Borms en aan Georges Kelner, mijn adoptievader. Dit verwondert mij, te meer omdat Jan van Hattem persoonlijke interpretaties voorstelt die niet steeds juist zijn.

Waarom Willem Elsschot het gedicht Borms schreef, is voor velen, ook in de familie, een raadsel. Wel wordt het vaak misbruikt om hem in een bepaald daglicht te plaatsen. Naar mijn gevoel is het een complex probleem en dient men heel de voorgeschiedenis te kennen.

Op 8 januari 1944 schreef Willem Elsschot aan Peter van Steen: ‘Ik ben zeer benieuwd wat de intellectuele sterren van binnen- en buitenland te vertellen zullen hebben. Immers, het is even flauw als makkelijk om 100 % pro of contra te zijn. Maar de waarheid zit dieper. En ik voel er evenmin wat voor door Amerika gekoloniseerd te worden als ik verlangend ben deze onmogelijke toestand te zien bestendigen.’ Makkelijk om honderd procent pro of contra te zijn…

En in een andere brief van 9 juli 1947: ‘Het gedicht van Vondel op Oldenbarnevelt vind ik prachtig, maar ik weet absoluut niet of die man onschuldig was. Ik heb nu eenmaal de verwenschte manier om, als het ware automatisch en onbewust, aan de zijde van de slachtoffers te gaan staan, peu importe of het democraten of fascisten, Franschen of Duitsers zijn. Ik heb een instinctmatige afkeer voor de overwinnaars, wie of wat ze ook zijn mogen.’ Hij bewonderde de kwaliteiten van het gedicht van Vondel en vond zijn Bormsgedicht literair ook een sterk gedicht…

Als student in de middelbare school was hij erg begaan met de Nederlandse taal. In 1898 schreef hij aan Delen: ‘Toen ik zag hoe Vlamingen eigen schoon, eigen kunst en zeden en, o gruwel, eigen taal, glimlachend van zich stieten toen liet ik alle hoop varen’ en ‘niet een mijner makers weet hoe vurig ik mijne taal bemin’. Één jaar later schreef hij zijn zuster: ‘Ik dacht dat gij nog Vlaamschgezindheid genoeg in het lijf had om het kind met eenen flinken, frisschen Vlaamschen naam te dopen’… het kind werd Yvonne genoemd!

De vervlaamsing van het onderwijs in Vlaanderen kwam maar met moeite op gang. De eerste wetten voor de vervlaamsing van het middelbaar officieel onderwijs dateren van 1883 en 1898. De toepassing gebeurde echter heel traag en niet zonder strijd. Zijn dochter Adèle bijvoorbeeld liep school in het officiële middelbaar in 1924 te Antwerpen, in het Frans. Hijzelf studeerde aan het Hoger Handelsinstituut in het Frans, zijn broer studeerde geneeskunde eveneens in het Frans. Later gingen Adèle en haar broer Jan ook naar het Hoger Handelsinstituut, nog steeds in het Frans…

Als eerste Vlaamstalige universiteit kwam Gent in 1923 aan de beurt, de Katholieke Universiteit Leuven volgde pas in 1969. Wat het openbare leven en de administratie betreft, voltrok de vervlaamsing zich nog trager. Die strijd was voor Willem Elsschot essentieel. Wie aan die strijd had deelgenomen, zoals August Borms of Camiel Huysmans, kreeg zijn steun. Dit deel van onze geschiedenis wordt weinig in de scholen gegeven. De huidige generatie kan zich die situatie niet meer voorstellen.

Op 21 maart 1947 schreef hij aan Peter van Steen: ‘Ik sluit hierbij een gedicht in op Borms. Dat is iets heel anders dan Van der Lubbe. Maar zij zijn mij beiden even lief omdat ze beiden om hals gebracht zijn, de eene aan deze, de andere aan de overkant van den Rijn.’ Willem Elsschot was als humanist absoluut tegen de doodstraf. Hij was bovendien overtuigd dat indien Borms een Waal was geweest, hij niet de kogel gekregen zou hebben. Leon Degrelle stierf in zijn villa in Spanje… Voor de terechtstelling van Vlamingen was België vergeleken met de terechtstellingen in Nederland en Frankrijk koploper… Behalve het gedicht Van der Lubbe schreef hij ook De Banneling, dit voor een verzetsstrijder die na zijn arrestatie naar het concentratiekamp Sachsenhausen û Oranienburg overgebracht werd en daar overleed… Weet Jan van Hattem waarom het gedicht in kwestie ooit geschreven werd? Het wordt zelden vermeld. De gedichten De Baggerman, Tot Den Armen, De Bedelaar, het tweede gedicht Tot Den Arme, De Klacht Van Den Oude, DeBult Spreekt, Brief, worden eveneens zelden vermeld. Albert Westerling verklaarde nochtans dat men eerst de gedichten van Willem Elsschot zou moeten lezen, pas nadien zijn proza…

Willem Elsschot was een bewonderaar van Cervantes en Don Quichote de la Mancha, van Reinaert de Vos en de Bijbel. Was hij een mengeling van Don Quichote en Reinaert de Vos? De Vos die met zijn staart elk spoor uitwist…

Hij was zeker een humanist: ongebonden, hij leefde zonder dogma’s. Hij respecteerde de mening van anderen – ‘Je zult nooit iemand raken in zijn geloof of in zijn liefde’ heb ik hem herhaaldelijk horen zeggen. Hij was geïnteresseerd in de persóón: of hij of zij oudstrijder was van de Internationale Brigade uit de Spaanse burgeroorlog, zoals Ernst Busch, of van het Oostfront; of hij marxist of priester was, jood of moslim: dat was voor hem bijzaak.

Elk persoon die hem schreef, of die persoon vrij was of opgesloten wegens welke misdaad dan ook, kreeg een antwoord.

Die veelzijdigheid van Don Quichote, van Reinaert de Vos, van Willem Elsschot past niet in de beperkte visie van Jan van Hattem.

Wat Georges Kelner betreft: als ambtenaar bleef hij tijdens de Duitse bezetting in België, zoals alle ambtenaren die de regering niet naar Londen volgden. Wat hadden zij anders moeten doen? Dit heeft niets te maken met Hendrik De Man zoals Jan van Hattem schrijft. Georges Kelner was bovendien een goede onderhandelaar, reisde naar landbouwlanden zoals Roemenië en Hongarije om voedingswaren voor de bevolking aan te kopen. Ook reisde hij naar Rusland, maar wel vóór de inval door de Duitsers en niet erna zoals Jan van Hattem schrijft. Die onderhandelingen gebeurden met de vertegenwoordigers van de respectievelijke landen, wat na de inval in Rusland natuurlijk uitgesloten was. Die verplaatsingen waren enkel met de toestemming van de bezetters mogelijk. Dit heeft niets te maken met wat men collaboratie noemt.

Toen de Belgische regering uit Londen terugkeerde, werden nieuwe topambtenaren benoemd (geen politieke benoemingen natuurlijk) en Georges Kelner viel uit de boot. Na administratief onderzoek werd hij volledig vrijgesproken van mogelijke collaboratie, maar zijn functie op het ministerie was al lang ingenomen. Om hem een gelijkwaardige functie aan te bieden, werd hij landbouwattaché bij de Belgische ambassade te Bonn.

Georges Kelner was ook een bibliofiel: de liefde voor het mooie boek en de eerste drukken. Hij droomde om zelf bibliofiele boeken te drukken en uit te geven. Hij kocht een handpers, liet letters gieten, kocht handgeschept papier, volgde een cursus in zetwerk en drukken. Als eerste boek dacht hij aan de verzen van Willem Elsschot. Dit uit waardering voor zijn schoonvader en ook omdat het zetwerk van een gedicht veel eenvoudiger is dan het zetwerk van proza. Georges Kelner kende de Nederlandse taal perfect, kende de gedichten van Willem Elsschot uit het hoofd. Er ontstond tussen de drukker en de schrijver een lange discussie om te weten welke gedichten in aanmerking zouden komen . De Zee, Aan Mijn Moeder, ook het tweede gedicht Aan Mijn Moeder, Aan Fine en Borms kregen hier een eerste publicatie. Daarom heeft Willem Elsschot zijn gedicht Borms opnieuw ter hand genomen. Zo ontstond de briefwisseling betreffende het gedicht tussen Willem Elsschot en zijn schoonzoon. Het boek kwam pas enkele jaren later tot stand. U mag niet vergeten dat het drukwerk enkel tijdens ‘de vrije tijd’ kon gebeuren. Eerst het zetwerk (in spiegelbeeld), dan proefdrukken, het zetwerk uiteen nemen om de letters voor de volgende bladzijden te kunnen gebruiken… het heeft inderdaad lang geduurd, een monnikenwerk, Georges Kelner was geen beroepsdrukker. Door zijn overlijden kwamen geen andere boeken tot stand. De naam In de Vier Winden heeft niets met een café te maken, zoals Jan van Hattem suggereert. Cock was de drukker-uitgever van Bruegel de Oude, zijn zaak heette In de Vier Winden. Daar komt de naam vandaan. Waarom Jan van Hattem dit niet aanneemt is een raadsel, waarschijnlijk is het te eenvoudig en niet spectaculair, maar wel historisch juist.

In zijn boek introduceert Jan van Hattem op pagina 236 Tsjip. Hij presenteert de inhoud en schrijft dat Adèle zich tot Benneks geloof bekeerde. Zo bewijst hij dat hij Tsjip niet met de nodige aandacht gelezen heeft. Hoe legt hij de passage met de pastoor, het verhaal rond de ‘Ene god’, de Onbevlekte Ontvangenis, Leda en de zwaan uit? Bovendien was in Polen een huwelijk steeds kerkelijk of volgens het joods ritueel… Adèle is nadien nooit naar de kerk geweest. Op 14 december 1933 schreef Willem Elsschot aan Jan Greshoff: ‘Nooit was ik zoo blij als op ’t oogenblik, als ik denk aan het slot dat ik schrijven ga’ dus ‘langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij niet bukken mag voor ’t geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en grooten tot brij te vertrappen.’

Het boek van Jan van Hattem is het resultaat van drie jaar opzoekingen. Naast interessante vondsten is er spijtig genoeg vaak een eigenzinnige interpretatie van de feiten die niet met de realiteit strookt.

Jan Maniewski

De Vlaamse strijd was voor Willem Elsschot essentieel.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content