Er rijzen steeds meer vragen omtrent de deontologie van de advocaat. Ook bij de Orde van Vlaamse Balies en haar voorzitter Geneviève Boliau.

De Belgische Nationale Orde van Advocaten werd eind 1997 door Vlaamse balies uit de kantoren aan de Guldenvlieslaan verdreven. Eerst richtten de veertien Vlaamse balies een vereniging op en sinds 1 juni 2002 is er de Orde van Vlaamse Balies, gevestigd aan de Brusselse Koningsstraat. De algemene vergadering komt op 16 oktober bijeen om de eerste beleidsverklaring van de Orde van Vlaamse Balies goed te keuren.

Vreemd genoeg was het de Dutroux-affaire die ook het einde van de Nationale Orde heeft bespoedigd, zegt Geneviève Boliau, voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies.

GENEVIèVE BOLIAU: De advocatuur had minstens duidelijk moeten maken dat de rechten van de verdediging na het uitbarsten van de zaak-Dutroux waren geschonden. De parlementaire onderzoekscommissie maakte het nog erger. Sommigen ontpopten zich daar tot inquisiteurs. Die rekening zal de rechtstaat tijdens het assisenproces zeker voorgelegd krijgen. Door de vele meningen die over deze zaak zijn geventileerd, betwijfel ik of Dutroux en de zijnen nog een fair proces kunnen krijgen.

Intussen zette de politieke wereld zichzelf uit de wind door het proces te maken van gerecht en politie. De advocatuur kent hun tekorten allang, maar stelt vast dat het er niet op verbetert. De publieke opinie beseft niet dat een lichtvaardige, emotionele en partijdige behandeling van het dossier-Dutroux de rechtstaat verder ondergraaft. Een advocaat moet dat zeggen. Vele confraters in het parlement vergeten dat al eens.

Wat vinden we daarvan terug in de eerste beleidsverklaring van de Orde van Vlaamse balies op 16 oktober?

BOLIAU: Een van de hoofdthema’s is het tuchtrecht van de advocaat, dat wij willen herzien. Centraal staat de manier waarop inbreuken op de deontologie bij de balie kunnen worden aangeklaagd. Nu is dat zowel voor de buitenstaander als voor de advocaat vrij ondoorzichtig. Of een klacht al dan niet voor de tuchtraad komt, hangt nu af van de discretionaire bevoegdheid van de stafhouder van de betrokken balie. Daartegen bestaat geen verhaal. Daarom willen wij nog een andere weg openen. Het aantal tuchtcolleges zou beter beperkt blijven en weggetrokken worden uit de lokale sfeer. Dat zal de onpartijdige behandeling van de zaken ten goede komen. Nu zijn er veertien tuchtcolleges. Wij denken aan één tuchtcollege per hof van beroep, dus drie in Vlaanderen en Brussel, en aan een beperkt aantal leden per college. Dit zou de beslissing in tuchtzaken sneller en homogener moeten maken en de rechtszekerheid bevorderen.

In de tuchtraad in beroep zetelt nu een beroepsmagistraat. Het schrijven van vonnissen vergt bepaalde vaardigheden die lang niet alle advocaten in huis hebben. Daarom heb ik persoonlijk geen bezwaar tegen de aanwezigheid van een beroepsmagistraat in de tuchtraad in eerste aanleg.

Met of zonder magistraat blijft zo’n tuchtraad toch een onderonsje.

BOLIAU: Wij kunnen geen externen toelaten omdat dit onze onafhankelijkheid en de eerbiediging van het beroepsgeheim in het gedrang dreigt te brengen.

Geldt dat beroepsgeheim dan niet ten overstaan van confraters?

BOLIAU: Ja, maar wij worden verondersteld te weten waaraan ons te houden. Als veel confraters gekant zijn tegen de aanwezigheid van een magistraat in onze tuchtraden, dan is het omdat de advocaat de natuurlijke tegenstander is van het gezag. Wij kunnen ons in tuchtzaken toch moeilijk verantwoorden ten overstaan van een magistraat bij wie wij ’s anderendaags misschien moeten pleiten. Precies dit onderscheidt ons van andere beroepsorden.

In de publieke opinie bestaat het beeld van de advocaat die optreedt als raadgever van het misdaadmilieu.

BOLIAU: Voor de stafhouders is het niet altijd even makkelijk te weten wat op het terrein gebeurt. Meestal moet er al iets uitlekken voor een stafhouder kan reageren. Bepaalde advocatenkantoren doen er overigens alles aan om te vermijden dat zij in opspraak komen. Sommige hebben zelfs een bemiddelaar in eigen rangen om mogelijke klachten van cliënten op te vangen en die in de beslotenheid van het kantoor af te handelen. Zo redden grote kantoren dikwijls hun imago en dan lijkt het alsof alleen kleine kantoren over de schreef gaan.

Vergeet ook niet dat de stafhouder zelf niet over de onderzoeksmiddelen beschikt om inbreuken op te sporen. Hij kan slechts rekenen op de loyaliteitsplicht van de advocaat, die zijn stafhouder de waarheid verschuldigd is. U kunt zich voorstellen hoe sommige haaien in ons beroep die plicht naleven. Ook aan de onderzoeksmogelijkheden moet worden gesleuteld.

Denkt u aan een deontologische code voor alle Vlaamse balies die het Gerechtelijk Wetboek (artikel 444) aanvult waar het zegt dat een advocaat ‘het recht en de waarheid moet dienen’?

BOLIAU: De deontologie is geen landelijk probleem meer. Het is een mondiaal probleem geworden. Onze deontologie steunt op drie pijlers: de onafhankelijkheid, het verbod belangen te vermengen en het beroepsgeheim. Bij de internationalisering van ons beroep stellen wij vast dat niet iedereen dezelfde inhoud aan deze woorden geeft. Voor ons is het beroepsgeheim absoluut. In Angelsaksische landen kan de cliënt zijn advocaat van dat beroepsgeheim ontheffen. Belangenvermenging is voor ons taboe, want wie het voor een cliënt opneemt, kan nadien toch niet tégen die cliënt optreden. De Angelsaksische en de Duitse advocaten beschouwen zich daarentegen als dienstverleners en zijn op dat vlak veel minder strikt. Het is de vraag welke regels zullen doorwegen, als wij zien hoe dominant de Angelsaksers in deze materie zijn. Komen wij tot een eenvormige deontologische code, dan moeten wij ons vooral laten leiden door het belang van de rechtzoekende.

Artikel 444 zegt dat een advocaat niet alleen het recht, maar ook de waarheid moet dienen. Hoe valt dit te rijmen met partijdigheid? En als de advocaat partijdig moet zijn, waarom haalt u dan in het tijdschrift van de Orde uit naar advocaten die de media voor hun kar spannen ter verdediging van hun cliënt?

BOLIAU: Sommige media gedragen zich al tijdens het gerechtelijk onderzoek als betrokken partij. Soms is dit verschrikkelijk. Zeker als de kijkers, luisteraars of lezers halve waarheden voorgeschoteld krijgen, waardoor de advocaat van de andere partij gedwongen wordt ook in de mediadans te springen. Maar hoe ver kan een advocaat gaan om zaken recht te zetten zonder zichzelf te mediatiseren? Bij de behandeling van de moord op veearts Van Noppen zijn de zaken uit de hand gelopen: zowel aan de kant van de betichten als in de rangen van de burgerlijke partij en het hof.

In het vooruitzicht van andere opzienbarende processen moeten wij dit thema dringend bespreken met de advocatuur, de magistratuur en de media. Geïndividualiseerde gerechtelijke informatie leidt te dikwijls tot sensatie en die keert zich bijna altijd tegen de beklaagden. De media mogen niet de schandpalen van deze tijd zijn.

De Orde van Vlaamse balies heeft ook fundamentele kritiek op een aantal justitiehervormingen die bedoeld zijn om het beeld van de balie en de magistratuur te verbeteren. Denk aan de pogingen om de gerechtelijke achterstand weg te werken.

BOLIAU: Sinds ik dertig jaar geleden advocaat werd, wordt er gezeurd over de gerechtelijke achterstand. Nochtans hebben de advocaten in het parlement daar geruime tijd nooit hun prioriteit van gemaakt. En de magistratuur blijft beweren dat zij te weinig mensen en middelen heeft, maar liet nooit haar werklast onderzoeken. Laat staan dat de werkprocessen doorgelicht en verbeterd werden. Onlangs is men her en der met werklastmetingen begonnen, maar de resultaten zullen slechts over enkele jaren bekend zijn.

Intussen verzon de politiek allerlei lapmiddelen, als toegevoegde rechters en het vergemakkelijken van het taalexamen. Men wil ons nu ook bedenken met de ‘actieve rechter’ die de gerechtelijke achterstand moet wegwerken. Het grootste deel van de achterstand is te situeren in burgerlijke zaken die in de hoven van beroep op verdere afhandeling wachten. Gerechtelijke achterstand is de wachttijd die de partijen moeten doorstaan eens hun zaak in gereedheid is om gepleit te worden, maar zij te horen krijgen dat zij ten vroegste over enkele jaren aan de beurt komen.

Maar wat stelt justitieminister Marc Verwilghen (VLD) nu voor? Hij wil de advocaten ertoe verplichten binnen de kortste keren conclusies te maken, desnoods tegen de belangen van hun cliënten in. De minister vergist zich als hij denkt dat dit de rechtsgang zal versnellen. De invoering van de ‘actieve rechter’ zal de toegangswegen tot de snelweg dermate verbreden dat precies daardoor de file op die snelweg – de gerechtelijke achterstand – nog zal toenemen. Dat er ook termijnen moeten worden bepaald waarbinnen een zaak voor een rechtbank moet kunnen komen en waarbinnen moet kunnen worden gevonnist, daarvan is geen spoor terug te vinden in de teksten. Laat iedereen bij de inleiding van een zaak de data vastleggen en als dit niet mogelijk blijkt, zorg dat er maar één weg is om een zaak opnieuw voor de rechter te brengen.

Anderzijds mogen de korpschefs hun toezicht op het werk van de magistraten eens verscherpen en de lijntrekkers onder hen wat strenger aanpakken. En de advocaten moeten afleren het schrijven van conclusies te verwarren met het schrijven van verhalen. Sinds de invoering van de computer worden in de conclusies zowaar hele boekdelen ingelast. Ook daar is niemand mee gediend.

Een ander trendy idee van de politieke wereld is ‘de mediatierechter’, een contradictio in terminis. Bemiddeling is een mode die overwaait uit Nieuw-Zeeland en Canada. Maar lang niet alles komt in aanmerking voor bemiddeling, zeker niet in onze cultuur. Rechters zijn er niet om te bemiddelen maar om vonnissen en arresten te maken, liefst binnen de wettelijke termijn.

Frank De Moor

‘Ik betwijfel of Dutroux nog een fair proces kan krijgen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content