We kennen allemaal de verhalen over de schepping en de zondvloed. Maar weinigen onder ons geloven echt dat de wereld in zeven dagen geschapen is of dat Noach met een hele dierentuin zijn ark inkroop. De Duitse geoloog Burkhard Flemming beweert nu dat er wel degelijk een zondvloed is geweest: in de Bosporus, zo’n 7500 jaar geleden. Recente archeologische vondsten lijken hem gelijk te geven.

‘Noach was een Turk’ meldde de Turkse pers in september, en ‘Ark van Noach gevonden’. Tja, dat dacht de Britse archeoloog sir Leonard Woolley in 1929 ook al, maar toen bleek het vals alarm. Nu was er wel een begin van wetenschappelijk bewijs. De Amerikaanse duiker Ron Ballard – de man die het wrak van de Titanic terugvond – had op de bodem van de Zwarte Zee restanten van een woud gevonden en sporen van een nederzetting die duidelijk door een enorme overstroming was vernietigd. Hoewel wetenschappelijk onderzoek uitwees dat het opgehaalde hout maar tweehonderd jaar oud was, geloofden veel wetenschappers dat het hier om een enorme ontdekking ging. Goed voor Ballard trouwens, de National Geographic Society was nu bereid om de verdere zoektocht te financieren. Maar het bericht dat de zondvloed, dat prachtige oudtestamentische verhaal, geschiedenis was en geen mythe, was even voorbarig als verbijsterend.

Zondvloed, de klank alleen al heeft veel mensen aan het dromen gezet. Ovidius had het over ’teugelloze rivieren’, in de Middeleeuwen werd het neutrale woord Sintflut (grote overstroming) door de verbinding met de straf vervormd tot ‘zondevloed’.

Want om een straf ging het. Tenminste, zo vertelt ons het boek Genesis. ‘Toen de mensen talrijker werden’ hoereerden ze er maar op los en Jahweh zag dat met lede ogen aan. En dus besloot hij de mens te verdelgen, behalve Noach. Dat was een ‘rechtschapen man’ en niet omdat hij zeshonderd jaar oud was, maar omdat hij alles deed wat Jahweh vroeg. Zoals een boot bouwen, drie verdiepingen hoog, ‘driehonderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog’. En op de aangegeven dag stapte hij met zijn vrouw, drie zonen en drie schoondochters de ark in. Nadat hij van elke diersoort minstens één koppeltje had meegenomen, kwestie van de aarde opnieuw te bevolken. En natuurlijk ook leeftocht, want het zou lang duren.

En lang duurde het: veertig dagen en nachten regen, honderd vijftig dagen waarin ‘de wateren de aarde bedekt hielden’, nog eens zo lang voor ze zonder natte voeten de ark konden verlaten. Voedsel voor een klein jaar dus.

VIER OLIFANTEN

Dat verhaal geloofden zelfs de Romeinen niet. In de tweede eeuw schreef de Romeinse filosoof Apelles dat ‘vier olifanten het maximum was’ wat een boot kon dragen, terwijl het verhaal het had over zeven paar. En in de vijfde eeuw wilde Theodoretus, bisschop van Kyros, wel eens weten waar al dat water naartoe was gelopen. Maar de kerkvaders wisten alles beter: de bijbel was waar, woord voor woord. Nog in de negentiende eeuw werd daarover hevig gediscussieerd, maar alle vragen over het gebrek aan ruimte in de ark werden weggewuifd met het antwoord dat Noach natuurlijk zo slim was om enkel eieren, poppen, larven en babydiertjes aan boord te nemen. Waardoor het probleem van veevoeder ook in één klap was opgelost. De roomse kerk kreeg trouwens hulp van de prille natuurwetenschap: hoe anders dan door de zondvloed konden fossiele vissen in de Alpentoppen terechtgekomen zijn?

En het klinkt belachelijk, maar ook vandaag nog geloven duizenden mensen dat de aarde in zeven dagen is geschapen. De Weense geoloog Ernst Tollmann houdt star en stijf vol dat die zondvloed veroorzaakt werd door een enorme meteoreninslag. Hij kan die zelfs dateren: 23 februari, nu 9545 jaar geleden.

Wij weten beter: bijbelvorsers zijn het er nu over eens dat de verhalen uit het Oude Testament zo’n vierhonderd jaar voor de geboorte van Christus werden neergeschreven, ook al was de orale traditie ouder. En het verhaal van de zondvloed is zeker ouder: in het Gilgamesj-epos uit Soemerië komt dat verhaal al voor. Daarin bouwt de held Uta-Napitsjtim ook zo’n schip, want de lichtgeraakte goden willen de aarde vernietigen omdat de mensen te veel lawaai maakten. Dat verhaal in spijkerschrift is teruggevonden op tabletten uit 2650 voor Christus (VC).

Is die zondvloed dan een feit? Is er echt zo’n enorme overstroming geweest? Wat Ballard gevonden heeft, klopt alleszins met andere, los van elkaar bestaande, bewijzen. In 1993 vond het Russische onderzoeksschip Aquanaut op honderd meter diepte voor de kust van de Krim plantenwortels en fossiele slakken en mosselschelpen. Het ging telkens om zoetwatersoorten en dus lag het voor de hand: de Zwarte Zee was ooit een zoetwatermeer geweest. Beter nog: de oudste zoutwaterdieren zijn volgens de Russische wetenschappers zo’n 7510 jaar oud. Dat komt overeen met de bevindingen van een Franse expeditie die de Donau-delta onderzocht.

Vandaar dat de Duitse geoloog Burkhard Flemming met grote zekerheid stelt dat zo’n 7500 jaar geleden enorme watermassa’s vanuit de Egeïsche Zee via de Zee van Marmara naar de Zwarte Zee stroomden. Tot dat moment was de Zwarte Zee dus nog een zoetwatermeer.

TWINTIG NIAGARA’S

Maar waar kwam al dat water vandaan? Daar hebben de wetenschappers een verklaring voor. Er zijn vier grote ijstijden geweest, waarin grote delen van land en zee bedekt waren met ijs. Zo’n vijftienduizend jaar geleden veranderde het klimaat nog maar eens. De aarde begon op te warmen. De gletsjers smolten, de ijskappen die half Europa bedekten verdwenen en het smeltwater liep naar de oceanen. De zeespiegel begon te stijgen, ook in de Middellandse Zee. Uiteindelijk brak de gezwollen watermassa door de Dardanellen en de Bosporus en stortte 120 meter diep in de Zwarte Zee. Het moet een enorme verwoesting zijn geweest. Het water moet door de enge ruimte van de Bosporus gespoten hebben met de kracht van twintig Niagara-watervallen. Bijna een jaar lang kolkte en bruiste dat water dat horen en zien verging. Wanneer het gebulder eindelijk ophield, was een oppervlakte van zo’n honderdduizend vierkante kilometer overstroomd.

Het klinkt ongelooflijk, maar de geologen kunnen het bewijzen. Met de nieuwe ontdekking van Ballard wordt nu overal aangedrongen op een internationaal en breedvoerig onderzee-onderzoek. Alleen serieus wetenschappelijk onderzoek kan steun geven aan de nieuwe hypothese dat de zondvloed zich echt heeft voorgedaan.

Voor veel archeologen is dat allemaal te simpel en ligt het verband tussen mythe en wetenschap niet zo voor de hand. Toch bleek al vaker dat een mythe een kern van waarheid bevat, je moet alleen de ‘verpakking’ weghalen. De toren van Babel is echt gebouwd, negentig meter hoog voor de boel in elkaar zakte. De Koningin van Sheba heeft echt geleefd, in Jemen. Voor veel mooie verhalen als Atlantis en de mensenetende stier Minotaurus kunnen nu verklaringen worden voorgelegd.

Een kern van waarheid dus: taalkundigen en historici weten al jaren dat elk volk ter wereld zo’n verhaal over een grote overstroming kent. Toeval? Dat zulke verhalen in het Nabije Oosten al lang geleden werden verteld, staat vast. In het tweestromengebied Tigris en Eufraat moeten er wel overstromingen zijn geweest. We weten dat de joodse versie niet de oudste is. Assyriërs en Babyloniërs hadden hun eigen versie. Ook in de Hettietenhoofdstad Hattusa werd zo’n zondvloedtekst gevonden, op 160 kilometer van de Zwarte Zee. En de beroemdste komt natuurlijk van de culturele magiërs die de Soemeriërs waren. Ze woonden aan de Eufraat, kenden rond 3000 v.Chr. het schrift, wiskunde en hadden wagens. Daar vond Woolley bij opgravingen trouwens een twee meter dikke sliblaag die op een enorme overstroming wees, voor hem reden genoeg om te denken dat hij de zondvloed had gevonden.

Dat Soemerische Gilgamesj-epos – het oudste heldenschrift ter wereld – kan worden gedateerd. Gilgamesj was een koning die rond 2650 v.Chr. heerste. Toen stond er nergens in Egypte een piramide. Maar als de zondvloed rond 7500 v.Chr. heeft plaatsgehad, moet het Gilgamesj-verhaal meer dan drieduizend jaar lang voortverteld zijn geweest. Dat kan, zeggen wetenschappers. Zeker als mensen hebben meegemaakt hoe heel de hun bekende wereld onder de golven en het slijk verdween. Toch uitkijken, stellen historici, dergelijke goddelijke rampen zijn niet noodzakelijk gebaseerd op een echte kern. Maar ook andere takken van de wetenschap brengen elementen aan die de nieuwe hypothese over de zondvloed steunen.

NEOLITHISCHE REVOLUTIE

De maritieme specialisten zien de verklaring in de grote klimatologische veranderingen na de laatste ijstijd. Achttienduizend jaar geleden – op het hoogtepunt van de laatste ijstijd – was vrijwel heel Europa onder een ijskap bedolven. De streek rond de Middellandse Zee was onbewoonbaar. De homo sapiens verdween vrijwel van het toneel. Dan begon het te dooien. De Kaspische Zee werd vier keer groter dan ze nu is. De Sahara kwam tot bloei. Maar toen werd het weer koud, koud en droog. Duizend jaar lang. De Zwarte Zee droogde half op, de woestijn veroverde het Nabije Oosten. Mensen en dieren stierven in groten getale.

En uitgerekend op dat allerslechtste moment maakte de mens zijn allergrootste cultuursprong: hij werd sedentair.

Twee miljoen jaar lang had de mens geleefd als verzamelaar. Hij at wat hij in zijn omgeving vond. Hij had een graafstok om in de grond te woelen en een speer om wild te jagen en hij droeg zijn hele bezit met zich mee. De Australische archeoloog Gordon Childe betitelde hem als ‘parasiet’.

En dan ineens lijkt het erop dat de homo sapiens de eeuwige klimaatrampen beu was. Hij begon zelf zijn voedsel te produceren. Op het moment dat het klimaat warmer werd. Het ging snel: de eerste leemhutten rond 9000 v.Chr., gebakken aarden kommen (8000 v.Chr.) en het eerste graan (7600 v.Chr.) en de domesticatie van dieren (7000 v.Chr.). De huizen, tot dan krom en kreupel, kregen rechte hoeken. ‘De neolithische revolutie’ noemde Childe deze evolutie – die uitliep op wolkenkrabbers en gentechnologie. Dankzij de archeologen weten we zelfs waar het epicentrum van de revolutie lag: ten zuiden van de Zwarte Zee.

De mensen die tot dan door de bossen gelopen hadden, begonnen dus met sikkels, schoppen en bijlen hun eigen paradijsje te creëren: de graanschuur van het Nabije Oosten. Gemakkelijk ging dat allemaal niet: tussen zaaien en brood eten liggen zo’n veertig verschillende handelingen. En geen ervan is leuk. Maar de nieuwe vorm van voedselvoorziening bleef bestaan omdat er zoveel voordelen aan verbonden waren. Met granen konden veel mensen op een kleine oppervlakte gevoed worden. Dat was dan ook het geval: er was sprake van een ware bevolkingsexplosie.

Dat was tot voor kort de theorie, of beter het dogma: geen huizen zonder graan. Alleen het calorierijke koren maakte het de mens mogelijk om op één plek te blijven wonen, zonder te verhongeren.

STEENTIJD-PUEBLO

Maar dat lijkt dus niet meer op te gaan. Recente en minder recente ontdekkingen in het Nabije Oosten hebben bewezen dat juist verzamelaars en jagers de eerste monumentale gebouwen ter wereld hebben opgericht.

De Duitse archeoloog Klaus Schmidt onderzocht een heuvel in Göbekli Tepe in het zuiden van Turkije. In die heuvel is een elfduizend jaar oud heiligdom te voorschijn gekomen. Daarin enorme vogelhoofden, versierde T-kop-pilaren en een veertig centimeter lang beeldje met een penis in erectie. Een van die gebouwen heeft muren van anderhalve meter dik. In een nabijgelegen steengroeve ligt een half afgewerkte monoliet van vijftig ton. Alles wijst erop dat hier een cultuurvolk heeft geleefd. Maar nergens is ook maar een spoor van georganiseerde landbouw te vinden.

Dergelijke ontdekkingen zetten de these dat enkel graanverbouwers huizen en tempels konden bouwen, op losse schroeven. De mensen die in Göbekli de tempels bouwden, hadden geen gebakken aardewerk, geen vee en aten geen brood. Ze woonden zelfs niet op de heuvel: er is geen bron, er zijn geen begraafplaatsen, geen haarden, slaapplaatsen en huizen gevonden.

Ook een tweede vindplaats stelde iedereen voor raadsels. Catal Hüyük ligt in Midden-Turkije en is letterlijk een Steentijd-pueblo, waar zo’n tweeduizend families (tienduizend mensen!) hebben gewoond. De huizen liggen vlak bij elkaar, er zijn geen straten. De mensen gebruikten een ladder en liepen dan over elkaars dak tot ze hun eigen huis bereikten. Door een gat in het dak gingen ze naar binnen. Je mag je niet voorstellen hoe het daar gestonken heeft: excrementen, resten van eten en afvalwater konden alleen op de vloer worden gegooid. Lijken werden buiten het dorp gebracht, waar ze door gieren werden opgevreten. De skeletten werden onder de slaapplaatsen begraven. Uit analyse van de plantenresten bleek dat in de omgeving wel wild graan groeide, maar maalstenen en bakovens werden niet teruggevonden.

Hoe konden zoveel mensen zonder graan overleven in die donkere catacomben?

De prehistorici hebben daar een verklaring voor verzonnen. De vroegere grootnederzettingen – tussen de 10.000 en 7000 jaar geleden – kenden een zeer gespecialiseerde vorm van jagen. Door samen te werken, konden ze hele kuddes opdrijven tussen nauwe V-vormige muren. Daar werden de gazellen afgemaakt, gerookt en in beschermde huizen bewaard. Schmidt gelooft zelfs dat het heiligdom in de heuvel zo’n voorraadplaats was. Een tempel in het centrum, daar rond de vleeshuizen.

En hij gelooft ook dat die ‘conservensteden’ de basis hebben gelegd voor de vooruitgang. Want nu de ‘angst voor het lege bord’ enigszins bezworen was, kon geëxperimenteerd worden met graanbouw. Nieuwe dateringen tonen dat ook aan. De oudste nuttige planten – gerst, kikkererwten en linzen – werden inderdaad in de kernregio van Zuidoost-Turkije en Noord-Syrië verbouwd. Onder meer vlakbij de vleespaleizen van Göbekli Tepe.

Maar met genoeg voedsel ligt het voor de hand dat de bevolking explosief groeit. En dus moeten die mensen – lang voor de zondvloed – hun economisch gebied hebben uitgebreid. Rond 7000 v.Chr. kwam een eerste aarzelende volksverhuizing op gang. De Bosporus was dan nog droog en zo rukten de Aziatische sikkelzwaaiers richting Noord-Europa.

Dat was letterlijk een revolutie in Europa. De landbouwers – sikkel, schop en zaaigoed op de rug – trokken naar Centraal-Europa. Dat was toen overdekt met bossen waarin primitieve verzamelaars en jagers leefden. Lang duurde dat niet: met hun stenen bijlen hakten de nieuwkomers de hoge bomen om, ze vingen wilde zwijnen die ze eikels en beukennootjes voerden. Met hun hakken en graafstokken woelden ze de vruchtbare bosbodem om en verbouwden ze graan en koren.

IN HET ZWEET UWS AANSCHIJNS

De mesolithische oerbevolking moet die indringers wel erg vreemd hebben gevonden. Altijd maar wroeten, nooit ’s luieren. Maar net als in Amerika verdreven de landbouwers de verzamelaars. Binnen 200 jaar hadden de graaneters het hele continent in handen. Dat weten we door de vondsten van de Bandkeramiek-cultuur die rond die tijd in heel Europa opduiken. Archeologen hebben daar nog steeds veel vragen bij. Waar kwamen al die graaneters vandaan? En waarom greep hun cultuur zo snel om zich heen?

De Amerikaanse geologen Walter Pitman en William Ryan geloven dat de zondvloed hen op de vlucht joeg. De slachtoffers van de overstroming veroverden Europa. De zondvloed als motor van de vooruitgang? Niet iedereen is het daarmee eens, maar het beeld is wel aantrekkelijk: wegvluchtend van het woedende water, met wat nat gerief in een bundeltje op de rug zwermen de mensen weg van de plaats van het onheil. En die grote ramp is zo’n traumatische ervaring dat ze van generatie tot generatie wordt voortverteld: tot het verhaal wordt opgeschreven en stolt. Met als jongste versie, het verhaal van Noach, een mengeling van oerlegende, vernietiging en straf.

Alweer te simpel volgens wetenschappers. Een dergelijke revolutionaire sprong heeft meer oorzaken dan een enorme overstroming. Maar knoop de theorieën en de geschriften aan elkaar en veel wordt verklaarbaar.

Hooggespecialiseerde jagers in Centraal-Turkije beginnen ook aan akkerbouw te doen. De daaropvolgende bevolkingsexplosie doet hen uitzien naar ander en nieuwer land. Dus komt een volksverhuizing op gang waarbij de jagers en verzamelaars onder de voet worden gelopen. Zo staat het ook in het Oude Testament. Eerst het paradijs, waar alles groeit en bloeit en je niets hoeft te doen. Dan wordt Adam verjaagd en voortaan moet hij in het ‘zweet zijns aanschijns’ de grond bewerken. In het volgende hoofdstuk botsen twee prototypes van de eerste sedentairen op elkaar: Kaïn, de boer, verslaat uit jaloezie Abel, de veehouder. Dan pas komt de geschiedenis van Noach. Kan ook dat verhaal dan geen sprookjesachtige toevoeging zijn gebaseerd op een echte natuurramp? De ark komt tenslotte aan op de berg Ararat: in Klein-Azië, waar we weten dat de eerste beschavingen bloeiden.

TWEE MENSEN

Maar dat verklaart niet wat er juist aan de oevers van de Zwarte Zee is gebeurd. Om dat te achterhalen, zal veel onderzoek nodig zijn. Westerse archeologen werden in het gebied jarenlang geweerd, door oorlogen of ideologische geschillen. Dat verandert langzaam. In Turkije werd onlangs een nederzetting gereconstrueerd die op een moderne groot-bakkerij lijkt. In Bulgarije werd een dorp van voor de zondvloed blootgelegd. De boeren kenden verschillende soorten graan, hielden runderen, schapen en geiten en leefden in rechthoekige leemhutten die zorgvuldig onderhouden waren.

Alles wijst erop dat de oevers van de Zwarte Zee dichtbewoond waren. Schattingen wijzen uit dat er in die tijd zo’n twee mensen per vierkante kilometer woonden. Dat lijkt weinig maar ter vergelijking: verzamelaars kenden een bevolkingsdichtheid van 0,1 mens per vierkante kilometer. Twintig keer meer mensen op dezelfde oppervlakte is overbevolking. Of werd toch zo aangevoeld. Tenslotte wilden de Soemerische goden de mensen verdelgen omdat ze te veel lawaai maakten.

Anders gezegd: als de zondvloed er kwam, werden zo’n tweehonderdduizend mensen thuisloos gemaakt. Die moesten toch ergens naartoe? En zo kwam een tweede volksverhuizing op gang, nu naar West-Europa, tot in onze lage landen.

Die theorie kan de oplossing bieden voor een bijzonder irritant raadsel. Rond 6000 v.Chr. duikt in de buurt van de Karpaten plotseling een nieuwe cultuur uit het niets op: de Bandkeramiek-cultuur, zo genoemd naar de versieringen op het aardewerk. Niemand weet waar die kunstenaars ineens vandaan komen. Hooggespecialiseerde landbouwers waren het: ze bouwden veertig meter lange hoeven en hadden een hoogstaande cultuur. Aangenomen werd altijd dat zin voor avontuur en een zoektocht naar eten hen naar onze streken bracht. Nu wordt rekening gehouden met een bijkomende factor: het woedende water.

En dat zou dan weer een ander raadsel verklaren. In hun graven vonden archeologen versieringen en sieraden van een bepaalde mosselschelp – de Spondylusmossel – die enkel in de Middellandse Zee voorkomt. Daaruit werd afgeleid dat die bandkeramiek-mensen handel kenden: wellicht via het Donaubekken en de Zwarte Zee naar de Middellandse Zee. Maar hoe kenden ze die wegen tenzij ze daar vandaan kwamen? Wat dan weer klopt met het feit dat de grafgiften met schelpen enkel in de vroegste fase voorkomen, na 5300 is er geen schelp meer te vinden. Waren de bandkeramiekmensen dus vluchtelingen die nog een paar generaties contact hielden met het moederland?

Hoe meer we vinden, hoe gecompliceerder de geschiedenis van de mensheid zal worden. Maar de gaten in onze kennis blijven opvullen met verzonnen verhalen, is wellicht niet de beste manier om die geschiedenis te schrijven. Tenslotte, archeologische sites kun je zien. De verhalen errond moet je geloven. Ballard zal dat worst wezen. Met de bijbel in de hand zoekt hij naar het beroemdste wrak ter wereld: de ark van Noach. De Titanic van de neolithische mens.

Copyright Knack/Der Spiegel

Bewerking: Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content