Bloemlezing van Nobelprijswinnares Literatuur Wislawa Szymborska.

DE POLEN moeten niet klagen : na Sienkiewicz, Reymont en Milosz, zijn ze dit jaar met de dichteres Wislawa Szymborska (1923) aan hun vierde Nobelprijs Literatuur toe. Toen Czeslaw Milosz in 1980 werd bekroond, leek de Zweedse Academie het vermoeden van velen te bevestigen : een politieke bekroning. Polen was zich net volop aan het ontvoogden en Milosz stond bekend als een rabiaat tegenstander van het communistische regime. Zijn bundels werden onder de toonbank verkocht en in 1950 emigreerde hij naar de Verenigde Staten, waar hij professor werd aan de Berkeley University.

Toen hij na zijn huldiging naar Polen terugkeerde, werd Milosz er als een held binnengehaald. Hij was één van de intellectuelen die een radicale ommekeer verpersoonlijkte. Dat doet niets af van Milosz’ kwaliteiten als dichter. Hij vermengt een sterk maatschappelijk bewustzijn met een dwingende beeldtaal en een lyrische toon, die zijn gedichten vatbaar maar niet banaal maken.

De bekroning van Szymborska is van een andere orde. Ze heeft haar politieke visie nooit openlijk verkondigd. Ze schuwt interviews en leest in het buitenland slechts zelden voor uit haar werk : Poetry International is er nog niet in geslaagd haar op het programma te plaatsen. Ze hanteert bovendien een geraffineerde ironie, wat haar ook in Polen buiten het straatrumoer houdt. Daarom is ze, zowel in haar geboorteland als daarbuiten, alleen voor insiders een bekende figuur. Toch is de poëzie van Wislawa Szymborska die nabij Poznan werd geboren en in Krakau haar dagen vult met het zorgvuldig slijpen van haar gedichten geen onverwachte keuze.

BLAUW.

Haar eerste gedichten (1945) waren weliswaar nog ideologisch gekleurd, maar vanaf ?Roepen om Yeti? (1957) gaat ze zich meer en meer concentreren op de mens als individu en zijn plaats in de geschiedenis en het universum. Elementen die we ook bij andere laureaten als Derek Walcott, Joseph Brodsky en Seamus Heaney terugvinden. Zo’n situering van de existentie kan niets anders opleveren dan zelfrelativering en het ironische besef van de eeuwige terugkeer van hetzelfde. Dat uit zich, bijvoorbeeld, in de slotregels van het gedicht ?Folteringen?, dat samen met enkele andere gedichten eind vorig jaar in een vertaling van Jo Govaerts in het Nieuw Wereldtijdschrift verscheen :

?Niets is veranderd./ Misschien alleen manieren, ceremonieën, dansen./ De beweging van de handen om het hoofd te bedekken / bleef nochtans steeds dezelfde./ Een lichaam kronkelt, wringt zich, rukt zich los, / door de benen gegaan trekt het de knieën op, / wordt blauw, zwelt op, fluimt en bloedt.// Niets is veranderd./ Op de loop van rivieren na, / de grens van wouden, kusten, woestijnen en gletsjers./ In dat decor dommelt het zieltje, / verdwijnt, keert terug, komt dichterbij, gaat weg, / zichzelf onbekend, voor zichzelf onvatbaar, / nu weer zeker, dan onzeker van zijn eigen bestaan, / terwijl het lichaam is en is en is / en niet weet waar zich te verbergen.?

Die aandacht voor het existentiële, vaak gekoppeld aan de beschrijving van een detail met een anekdotisch karakter die het existentiële enerzijds relativeren en het anderzijds in een scherp analyserend perspectief plaatsen, blijkt ook sterk uit ?Verrukking en wanhoop?. In een gedicht als ?Water? smelten historisch besef en universaliteit samen tot een ontstellende lichtheid : ?Al wat ooit ergens ter wereld gebeurde, / is geschreven op het water van Babel.? Dat betekent niet dat uit Szymborska’s gedichten een harmonieuze visie op de mens opklinkt ; de vervreemding is evenzeer een centraal thema. Op zo’n momenten is de invloed van filosofen als Kant, Pascal en Leibniz merkbaar.

JOB.

Waar haar generatiegenoot Zbigniew Herbert via zijn alter ego Meneer Cogito eerder bezig is met culturele elementen, spelen bij Szymborska ook het fysieke en biologische een belangrijke rol. Zo laat ze in ?Twee apen van Bruegel? uit ?Roepen uit Yeti?, een exposé over de geschiedenis van de mensheid beantwoorden door ?licht gerinkel van een ketting?. En in ?Geboren? uit ?Honderd vertroostingen? (1967) omschrijft ze het ontstaan van de mens als een kortstondige onderbreking van de eeuwigheid.

Typisch voor Szymborska’s aanpak is ook hoe ze in ?Toespraak in het bureau van gevonden voorwerpen?, het banale verlies van een paraplu als uitgangspunt neemt voor haar door Darwin geïnspireerde fascinatie voor de evolutie van de mensheid. Niet alleen de mens als beschaafde diersoort, maar ook bijbelse figuren als Job en de vrouw van Lot worden van hun voetstuk gehaald om ze een kwetsbaar en dus eerlijker gezicht te geven. Wellicht omdat Szymborska beseft dat de opheffing van de maskerade slechts in de flits van het gedicht mogelijk is, voelt ze zich zo aangetrokken door het onbereikbare (zoals in ?Een niet ondernomen expeditie naar de Himalaya?) en het mysterieuze (zoals in ?Atlantis?), en relativeert ze het soortelijke gewicht van poëzie in gedichten als ?Lof van mijn zuster? en ?Plankenkoorts?.

Het Nobelprijscomité Szymborska omschreef haar zeer terecht als ?de Mozart van de poëzie?, omwille van de subtiele vermenging van diepgang en ironie in haar uitgebalanceerde gedichten waarin neologismen en betekenisgevend gebruik van ritme en rijm de maat aangeven. Maar Szymborska weet dat ze slechts een tussenstation is in ons intergalactisch stelsel van rationele ontoereikendheid.

Paul Demets

Wislawa Szymborska, ?Verrukking en wanhoop?, Poëziecentrum Gent, 88 blz., 498 fr.

Wislawa Szymborska : aandacht voor het existentiële.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content