Het straatarme Cuba vangt nog altijd de kinderen van Tsjernobyl op.

De Cubaanse Ester Martines Pelayo is net terug uit Oekraïne. Zij regelde er een chartervlucht voor een kleine honderd Tsjernobyl-kinderen. Dat is een deel van haar job, want Ester Martines Pelayo runt in Tarara, zo’n twintig kilometer buiten Havanna, als vice-directrice een uniek medisch opvangcentrum. De apotheek, het ziekenhuisje, bungalows en medische voorzieningen vormen met keurige laantjes, groen, bomen en een zee zo blauw als blauw kan zijn een deel van een vakantiekolonie.

De reguliere Cubaanse zonnekloppers kijken er niet meer op van kale jongetjes, meisjes in rolstoelen of op krukken. Twaalf jaar lang al kent het centrum een komen en gaan van Russische Tsjernobyl-kinderen. Pelayo: ‘In 1989, drie jaar na de ramp met de reactor, riep de overheid van wat toen nog de Sovjet-Unie heette buitenlandse, medische hulp in. Zij wist gewoon geen raad met de slachtoffers van Tsjernobyl. Wij verrichten in Cuba veel studiewerk over straling, chromosomen, kankers, de behandeling van bestraalde slachtoffers. Hier zitten – ondanks de Amerikaanse boycot waardoor wij niet alle medicamenten of apparatuur hebben – schitterende specialisten. Dus hebben wij een programma opgezet voor de behandeling van die kinderen.’

PURE HORROR

Een Cubaanse equipe van vijf artsen, een vertaler en een coördinator installeerde zich eind 1989 in Kiev, de hoofdstad van Oekraïne waar Tsjernobyl ligt. Het team viel er van de ene verbazing in de andere verbijstering. Kinderen met zware misvormingen belandden in een dermatologisch centrum, kregen er een soort balsem en de lokale artsen verbaasden er zich over dat die kwakzalverij niet werkte.

De Cubanen in Kiev pakten het beter aan. Zij leverden een eerste diagnose af, groepeerden de kinderen en hun begeleiders en stuurden hen met vliegtuigen vol naar Tarara. Het vakantiekamp werd gedeeltelijk voor de opvang ontruimd, er streek een team Cubaanse specialisten, psychologen, vertalers, verplegend personeel en zelfs Russische leraars neer. ‘De eerste kinderen kwamen hier aan in maart 1990’, herinnert de directrice zich. ‘Fidel Castro stond hen op te wachten. Je vroeg je van sommigen af: hoe hebben zij de vlucht alleen al overleefd? Het was pure horror.’

Het merkwaardige project draait nog altijd. De 250 kinderen die nu in Tarara verblijven, deelt Pelayo netjes in vier categorieën in. ‘Je hebt de zwaarste gevallen – zo’n 3 procent – met neurologische, orthopedische, oncologische en hematologische problemen of – meestal – een mix daarvan. Zij verblijven hier zes maanden tot één jaar, gaan terug naar huis, worden daar door onze artsen gevolgd en komen terug als ze klaar zijn voor een eventuele volgende ingreep.’

‘De tweede groep – 17 procent – bestaat uit minder erge gevallen die toch hospitalisering vragen. De duur van hun verblijf hangt af van hun pathologie. Groep nummer drie – 60 procent – komt voor ambulante verzorging en deze patiëntjes blijven gemiddeld drie maanden. Kinderen uit deze groepen komen met een begeleider, meestal een van de ouders of grootouders. Waarom? Omdat ze het psychologisch nodig hebben en omdat de ouders hier voor hun kinderen leren zorgen. Bijvoorbeeld al hoe ze speciale diëten moeten klaarmaken. Dan is er nog een kleine, vierde groep, zo’n 10 procent, met patiënten die volgens ons genezen zijn en die hun check-up aan een vakantie koppelen.’

HAAR LAND DEUGT NIET

Een paradijs en vakantie, zo noemt Luvina het ook, deze oase van 11 vierkante kilometer en 850 meter strand. Zij ligt met haar 11-jarige dochter onder een parasol. Moeder met een cursus Engels, dochter met een stripverhaal in het Spaans. Het kind heeft in Cuba drie zware operaties aan de ruggenwervels en -graat ondergaan. Ze wonen met hun tweetjes nog altijd in zone 4, zo’n 60 kilometer van Tsjernobyl, een gebied dat nooit ontruimd is.

Haar baan als lerares gaf Luvina op om haar dochter naar Havanna te vergezellen. ‘Erg? De gezondheid van mijn kind is op dit ogenblik het belangrijkste in mijn leven. Wij hebben hier een dak boven ons hoofd, eten, krijgen zelfs een kleine toelage om kleinigheden te kopen en mijn baan, och, misschien krijg ik die terug als mijn dochter beter is.’

In een bungalow 50 meter achter het idyllische strand heeft Lydia tijdelijk een onderkomen gevonden met haar kleinkinderen Vladimir (5) en Dima (6). Een proper huisje met Mickey Mouse tegen de muur. Voor Vladimir is het zijn vierde verblijf in Tarara en meteen zijn vierde zware operatie in Cuba. Hij heeft er nog één te gaan. ‘Vladimir was héél klein een héél groot probleem’, zegt zijn oma. ‘Meteen na zijn geboorte bleek van alles misgroeid aan zijn blaas, urinewegen. Wat juist? In Kiev werd dat nooit heel duidelijk. Toen Vladimir anderhalve maand was, wilde hij niet meer groeien. Zijn haar viel uit. Hij had zelfs geen wenkbrauwen meer. Hij ging dood. De dokters wisten geen raad, mijn dochter en haar man werden er gek van. Zij kregen toevallig een print van een artikel van het internet onder ogen over de behandelingen in Tarara. Zo belandden wij bij de Cubanen.’

Dima schiet de bungalow in en komt meteen weer naar buiten. Ze moet naar de les Russisch. Vladimir zit stil op de schoot van zijn oma. Tot haar grote trots staat er weer wat dons op zijn hoofd. ‘Kijk, dat wordt echt haar. Niet te geloven. Wat ze hier allemaal kunnen… Operaties met ballonnen… met vloeibaar nitrogeen, een normale mens kan dat allemaal niet begrijpen.’

Wat ze wel begrepen heeft, is dat het in haar land niet deugt. ‘Wij zijn daar belogen en bedrogen. Wij woonden in zone 1, vlakbij de centrale van Tsjernobyl. De dag van de ontploffing leek er niks aan de hand. Ja, er was een ongeval gebeurd en dan? Pas dagen later hoorden wij er voor het eerst iets over op de radio: sluit deuren en ramen, kom beter niet op straat. Dat gaat toch niet? Je moet gaan winkelen, werken, kinderen hebben hun school… Pas na twee, drie weken werden mensen met hele straten tegelijk geëvacueerd. We wisten nog altijd niet echt wat en hoe, maar beseften wel: dit is héél erg.’

Lydia zoekt vergeefs in haar bloemetjesjurk. Ze vindt haar zakdoek niet. Als de tranen weg zijn, recht ze haar rug, ze wil nog iets zeggen. ‘Ik moet in naam van alle ouders en grootouders de Cubaanse dokters, de regering, de mensen bedanken. Cuba geeft ons weer hoop. Weet u wat het betekent als uw eigen mensen, uw dokters zeggen: Ga naar huis, wij kunnen niks voor u doen? Dan denk je: waarom ben ik hier geboren?’

HONDERD SOORTEN KANKERS

Twaalf jaar na het opstarten van dit project zijn er bijna 20.000 bestraalde Vladimirs en Dima’s in Tarara gepasseerd. Ester Martines Pelayo is er best trots op. Zij somt nuchter alle behandelde ziektes op. Het klinkt als de lectuur van een medische encyclopedie met lymfeaandoeningen, hypertrofieën, honderd soorten kankers, osteoporose, gastro-enteritis, het Tsjernobyl-syndroom, een plejade dermatologische aandoeningen, degeneratieve verschijnselen, psychosomatische stoornissen, depressies…

De directrice is niet uit haar lood te slaan. Zij verbaast zich maar over één vraag: Hoe groot is haar budget? Wie betaalt, in dit land dat niet direct tot de G7 behoort, de factuur van lange opvang, transporten, dure ingrepen zoals chemokuren, beenmerg- en niertransplantaties? ‘Hoezo betalen en budget? Wij hebben helemaal geen budget. Het ministerie van Volksgezondheid zorgt voor alles en een lokale ngo springt financieel af en toe bij. Je kunt die kinderen toch niet laten creperen? Soms zie ik nog wel eens een van de 129 meisjes of jongens van de allereerste vlucht in 1990. Dat waren levende lijkjes. Als je hen nu ziet rondlopen op het strand, ja, daar doe je het voor. Daar zou iedereen het toch voor doen?’

Jos Grobben

Mensen die vlakbij de centrale woonden, werden pas na twee, drie weken geëvacueerd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content