Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Manneken Pis op ArtBrussels. De neus van Peter De Cupere en andere ervaringen Over the Edge. De spoken van Elke Boon.

Onder een andere naam portretteert hij zeven jaar lang badgasten in Oostende. Hij komt ermee aan de kost, en kan onbezorgd zijn echte werk voortzetten. Peter De Cupere onderzoekt welke rol het reukzintuig in een kunstwerk kan spelen. In 1998 legt hij in een schuur in Watou een verschrikkelijk stinkend pad aan. Het staat in alle kranten, hij is onmiddellijk bekend. Nu moet hij als geurenkunstenaar door het leven gaan. Hij wil dat niet, maar kan het ook niet laten om zijn neus te gebruiken. Zo ook in de ruimte van de vriendenvereniging van het SMAK, die hij bij de opening van het museum in 1999 in een volière verandert. Honderden vogeltjes vliegen en fluiten, een beetje high van de verrukkelijke bloemenparfums.

Op ArtBrussels, de beurs van actuele kunst (31/3-4/4), hing een kijkkastje van hem aan de wand. Het ruikt helemaal nergens naar. Het is zijn ontwerp voor een verdwijnend Manneken Pis. Het beeldje is gemaakt uit het half doorschijnend scheikundig product dat wc-potten ontsmet. Op dit Model for Disappearing Art/Manneken Pis heeft de kunstenaar de architecturale achtergrond in zwart krijt getekend. De hand is even vaardig als bij de beste beeldontwerpen voor kerk- of stadsmeubilair uit de zeventiende en achttiende eeuw. Maar daar hecht De Cupere minder waarde aan: een model is geen kunstwerk, zegt hij.

Een etmaal later is hij op het terrein van Over the Edges in Gent. In het holst van de nacht monteert hij hoog op de hoek van het stadhuissteegje een sokkeltje. Hij zet er een dertien-in-een-dozijn Onzelievevrouwbeeldje op, uit dezelfde stof als zijn Manneken Pis. Bij vochtige lucht verdampt het en geeft een vage geur van wc-ontsmetter af. Het staat een gelijkaardig lot te wachten als de Maria van Griet Dobbels. Zij maakte haar madonna met frituurvet en vogelzaad voor Beelden Buiten in een Tielts parkje (1998). Zou het al helemaal opgegeten zijn?

Vlak voor de opening van Over the Edges op het Sint-Baafsplein doet Peter De Cupere me zijn neus cadeau. Hij voelt hard aan, onder de rubberen handschoen waarin hij verpakt zit. En hij geurt een beetje. Je mag er rustig op pissen, zegt hij. Telkens als ik de rits van m’n aktetas opentrek, ruikt het naar het toilet. Daar belandt de gehandschoende neus ten slotte ook. In minder dan geen tijd zal hij opgelost zijn. Ware dit maar het geval voor de lelijke dingen. Die blijken door stadsbestuur of middenstand zelf neergepoot. Een reuzenbloempot op het Emile Braunplein, opgehangen onder een militaire constructie zo groot als het plein zelf. Hopelijk verdwijnt de pot na de Floraliën, waar hij tamtam voor maakt. Het stationsplein is voor onbeperkte duur opgebroken. Dit als gevolg van een verschrikkelijke sculptuurgroep. Opgetrokken in steen en metaal, zal het strijdbeeld met varkenskop moeilijk door te spoelen zijn.

DOOR DE DUIVEL MEEGEZOGEN

Dat is niet het geval voor de 57 kunstwerken in Over the Edges. Tegen Euro 2000 zullen ze uit het stadsbeeld weg zijn. Als er nu eentje voor wat herrie zorgt, wordt het met de glimlach opgenomen. Ja zelfs in dank aanvaard, proclameren de redenaars tijdens de opening unisono. Ze staan voor het gapende zwarte gat van Thierry Decordiers Chantoir, maar zijn niet bevreesd om er door de duivel in meegezogen te worden als ze zich verspreken. Wanneer de scherpe hoeken afgerond zijn, is iedereen voor controverse. De hamplakken van Jan Fabre rond de kolommen aan de universiteitsaula gaan niet stinken. Er zit nu plastic folie rond. Het beeld dat de weg van alle vlees uitstalt, is onschadelijk gemaakt. Het doet nu velen denken aan kunst. ‘Net marmer’, die kolommen van ham.

Hongerlijders rukken er niet meer aan, want er is permanente politiebewaking. Vreedzame krakers, dierenbevrijders van Poezenboot Caprice en sociale werkers uiten schouder aan schouder hun protest. Hun strijd, tegen de vleesindustrie, tegen de verspilling van openbaar geld, is nobel. Ze hebben zich van doelwit vergist. De volksopruiers en cameralui die naast hen staan, niet. Fabre zet het mes in de wonde. Ondraaglijk voor goede mensen, koren op de molen van wie er een slaatje uit wil slaan. Weinigen kijken om de hoek, waar een hekken de toegang tot een schooltje afsluit. Op de graatlijn tussen twee muren van de speelplaats hangt een wervelkolom. Ontvleesd, de rug van een mens in brons. De bijdrage van Jan Fabre voor Over the Edges is een Vanitasdiptiek met een monumentale, dramatische voorkant en een beloken achterkant.

De exhibitie van gerookt vlees legt een onverwacht groot taboe bloot. Het verwekt pijn en verontwaardiging. Niemand toont zich gekwetst door het glasraam van Wim Delvoye in de leegstaande Norbertijnenkapel. In plaats van een religieus passietafereel, wentelen ontwrichte lijven tijdens het liefdesspel. Gelovigen zijn verdraagzaam geworden. Of ze verwerken de heiligschennis in stilte. Of doen ze gewoon hun ogen dicht?

Zoals altijd heeft de kunstenaar een beroep kunnen doen op uitstekende handwerksgezellen. Transparante tinten, varkensroze en lichtblauw, gloeien in de aardedonkere kapel. Een rij knekels kroont de ineengrijpende naakten. Tijdens de daad werden ze met het röntgenapparaat gefotografeerd. Ook dit is een Vanitastafereel, een denken aan de dood in het midden van ons leven. Toch niet zo blasfemisch, deze Trans Parity. ‘Ik speel een thuiswedstrijd’, wimpelt Wim Delvoye een van de talloze complimentjes af. Hij straalt weer, na het ongelukje van de vorige dag. Toen raakte hij op radio en in de krant verstrikt in een ongelukkige polemiek over de geestelijke eigendom van de hamzuilen.

LIEVE JONGENS

Vreemd genoeg heeft hij geen oog voor een beeld van levend vlees, op tien meter hoogte buiten aan een flatgebouw op de hoek Koestraat-Kortedagsteeg. Het beeld in het glazen bad begint rustig Lieve Jongens van Gerard Reve te lezen. Ligt ze niet gemakkelijk, koelt het water te snel af, of volgt ze strikt de aanwijzingen van de Chinese kunstenaar Cai Quo Qiang? Alleszins begint de naakte meid algauw te trappelen, te wentelen en te keren. In haar hooggelegen bad, op zaterdagmiddag, op één der drukste kruispunten van de Gentse kuip. Sky Bath, de totale uitstalling van de verboden vrucht, pop en surrealisme à l’ état pur. Een beetje benauwend ook: zo ver van het aards paradijs, in zo’n kleine bak, ongemakkelijk, achter glas, als opgebaarde kunst. (De naakte modellen die Peter Greenaway in glazen kasten opsloot in museum Boijmans Van Beuningen maakten een veel morbidere indruk.) Als Cai’s verlokkelijke vrouw plaatsmaakt voor vissen, zal het trieste de bovenhand halen. Het poëtische zal blijven.

Hoog in een boom in het Citadelpark omhelst een pop met een alpinopet zijn kolossale stam. Dat doet de Branch Man van Maurizio Cattelan niet ongestraft. In volle natuurbeleving wordt hij gespietst door een tak van wel twee armen dik. De blik op zijn gezicht blijft er idioot verheerlijkt bij. Hij is mijlenver over de rand. Kan hij blijven of moet hij uit zijn dwaze lijden worden verlost? Niemand van Poezenboot Caprice te bekennen. Kunstenaars zijn outsiders, waar Cattelan nog eens buiten wil staan. Maar dat willen de meeste van z’n collega’s ook.

Lang niet allemaal verbinden ze de idee achter Over the Edges met de hoekhuizen van Gent waar Jan Hoet al zo lang van sprak. Het leeuwendeel van de artistieke ingrepen verbaast, spreekt tot de verbeelding. Er is een apart klimaat ontstaan, een poëtisering van de stedelijke biotoop. Heel wat ingrepen laten in het stadsweefsel iets gebeuren wat er altijd geweest kon zijn maar – bij gebrek aan fantasie – niet was. Ze maken een opening in de grijze vanzelfsprekendheid waarmee het leven in de stad zijn gangetje gaat. Ze staan niet naast dat leven, naast de dingen (stadsmeubilair en dergelijke) maar enten er zich op, vermengen er zich mee, en laten er een moment van schoonheid en verbazing uit ontstaan.

De som van al die ogenblikken, beleefd tijdens een of meer lange wandelingen in de kuip, doet verlangen dat de stad er altijd mee getooid zou zijn. De droom en het perspectief van zo’n kroon is het mooiste geschenk dat afscheidnemend museumdirecteur Jan Hoet aan Gent nalaat. Vaarwel, tot weerziens in Herford, in dat museum dat natuurlijk nog gebouwd moet worden.

‘Ben je weer in de war?’ vraagt hij me aan de meetingpoint. Met het SMAK zelf moet zijn opvolger korte metten maken. Het is een mega-vergaarbak van smeulende dromen, die er met een aureool van eeuwigheid staan te pronken. Elk werk dat er staat, heeft ooit beantwoord aan een urgente noodzaak om getoond te worden, om zich te reveleren als iets wat direct ingrijpt in de denk- en ervaringswereld van de burgers. Ik denk aan de Wirtschaftswerte van Joseph Beuys waar nu georganiseerde groepen onder begeleiding van een gids zich aan vergapen als aan de Mona Lisa.

De geest van armoede, toeval en vergankelijkheid – het eigenlijke legaat van Jan Hoet – verandert in zijn tegendeel. De opvolger moet de draak doden en zijn bloed drinken om de energie te verwerven die een nieuwe Chambres d’Amis, een nieuwe Aeromodeller, Kunst in Europa na ’68, een Rode Poort, een nieuw Over the Edges mogelijk maken. Klein, sterk en bescheiden zal hij zijn, beweeglijk, een vat vol beeldende poëzie. Hij zal voor iedereen verstaanbaar zijn, zonder noodzakelijk Nederlands te spreken. Hij mag Giacinto Pietrantonio heten, zich in Watou al wat geoefend hebben, en nu samen met Hoet voor een onvergetelijk Over the Edges zorgen.

SCENE DE MENAGE

Voor een hoekhuis langs de Korenlei stopt een bestelwagen. De chauffeur haalt een kartonnen doos met witte borden naar buiten. Een tengere jongen die geen Nederlands verstaat, beduidt dat de borden in een kleine kring voor de deur neergelegd moeten worden. ‘Ik wil de ruimte afbakenen,’ zegt hij in het Frans. Het moet Patrick Lebret zijn, die het idee had om uit het open raam van het huis een nooit eindigende echtelijke twist te laten weerklinken. De ruzie moet borden tegen de straatstenen doen kletteren.

Het regent dat het giet. Voor het brugje tussen de Korenlei en de Graslei staat een kristallen bolletje in de lucht. Kwajongens hebben het in de gaten. De knikker hangt aan een draadje dat aan de wolken bevestigd is. Wanneer ze eraan trekken schiet hij omhoog en laat zich daarna tussen de voegen van de straatstenen verankeren. Op een afstandje houdt Honoré d’O het schouwspel in de gaten. Met z’n gele oliejekker en gebreide muts ziet hij er als een visser uit. Hij vertelt dat de elastische nylondraad van 0,35 millimeter een uitstekende vislijn is. De regen wist de inkt van mijn notities uit. Toch begrijp ik dat de simpelheid van zijn systeem omgekeerd evenredig is met de technische uitvoerbaarheid ervan. De Gentse Brandweer moet prachtwerk geleverd hebben.

Naar de kroeg, om de zaak filosofisch te bekijken. Zo’n simpel bolletje-aan-de-wolken is d’O’s manier om aan de wetten van de zwaartekracht te tornen. Dan moet het wel te vergelijken zijn met de zwarte gaten in de kosmos, die alle energie opzuigen.

De bol werkt als een lens. Wanneer je erdoorheen kijkt zie je het stadsbeeld omgekeerd en in de rondte. Alle hoeken zijn weggevlakt! Zoals vissers aas uitzetten, hing d’0 op verschillende plaatsen bolletjes op en bestudeert op z’n gemak de reacties van de mensen die ze ontdekken. Een vonk van verbazing die energie in de hersenen vrijmaakt, en de ervaring onmiddellijk overdraagbaar zou moeten maken, ware het niet dat de snelheid van de tijd-ruimte de mogelijkheid van een gedachte die een seconde lang gedeeld wordt quasi onmogelijk maakt. ‘Terwijl jij spreekt, ben je al met heel iets anders bezig,’ zegt hij. Wat waar is. Ook voor hem, want een stamgast wijst hem erop dat de bereden politie daarbuiten zijn fout geparkeerde wagen staat op te schrijven.

Ze gebruiken zware motoren en geen paarden meer. Voetgangers die van de ene kant van de brug aan de Sint-Michielshelling naar de andere willen, weten niet of ze mogen oversteken. De oranje, rode en groene icoontjes beelden het silhouet van een lopend of staand paard af. Een bevel van de kunstenaar Belu-Simion Fainaru.

HET OOG VAN EEN POLITIEHOSTESS

Hij is de enige niet die zich politionele bevoegdheden aanmeet. Op het bureau van politie in de Belfortstraat, waar Kosovaren met gemengde gevoelens komen, gedroeg de Kosovaarse kunstenaar Sisley Xhafa zich als een binnenhuisdecorateur. Als wou hij de continuïteit van de perestrojka bij de Gentse ordehandhaving garanderen, veranderde hij de wat onpersoonlijke wachtzaal in een klassiek stijlsalon.

Wie daar nu de aanwezigheid van geleidehonden zonder blinde, of nachtlawaai met Tarzankreten aangeeft, (niet wetend dat het kunstwerken van Tony Matelli en Emilio Lopez-Menchero zijn) wacht zijn beurt af in chique stoelen en fauteuils, terwijl zijn blik behaaglijk langs de ruggen van oude boeken en gravures dwaalt. Hij luistert naar feestelijke walsmuziek, schenkt zich fijn een glaasje wijn of champagne in, of neemt fruit uit een rijk gevulde schaal. Dan stapt hij welgezind buiten, vergetend waarom hij gekomen was. Hij had alleen wat warmte nodig, en het veilige oog van een politiehostess.

Aan de Poel, op de brede stoep waar Hoogstraat en Oude Houtlei elkaar kruisen, schroeft Jimmie Durham oranje, rode en witte reflectoren in het obstakel dat de hele breedte van de stoep inneemt. Voor wie vanuit de Hoogstraat nadert, beduiden zwarte letters op het grijze hok: ‘U heeft nog een kans’. Ik benut de draaideur, maar beland meteen weer op de stoep. De deur neemt de nauwe ruimte in beslag. ‘Nu heb ik geen kans meer,’ zeg ik. ‘You have always another chance’ zegt Jimmie, wijzend naar de deur die alweer aan het draaien is.

De teneur aan de andere kant is dwingender, de boodschap in fellere kleuren: ‘Ga terug. Heroverweeg’. Als een bericht van de politie. Een oproep tot heroriëntering, wellicht alleen door verstokte twijfelaars ter harte genomen. Mis. Uit het niets duikt plots een vrouw op die woest kijkt. Denkend dat ik van stadswege sta te noteren, bijt ze : ‘Weet ge hoeveel moeders met kinderwagens, hoeveel rolstoelpatiënten hier omvergereden kunnen worden? Van de stad, een schande!’

Het voorlaatste huis voor de hoek tussen Hoogpoort en Zandberg is een prentenantiquariaat. Een exotische vogel, gravures van Gent sieren de etalage. In het woonhuis vlak ernaast, kopiëren Juan Muñoz en zijn ploeg het uitstalraam van de antiquair. Hun mise-en-scène is aangrijpend. Een ivoren knipmes op een sokkel. Een oude gravure met de voorstelling van een ketterverbranding in Valladolid. Een tweede, achttiende-eeuwse prent met een fantastische tempelconstructie boven een stad. Architectuur van Boullé? ‘Veel krankzinniger,’ vindt Muñoz.

Voor het smalle deel van het uitstalraam, de hoek makend met de Zandberg, heeft hij een wassen beeldje gemaakt. Een Arabier die een vlek van benauwde adem uitwasemt tegen het raam. ‘Ik heb het winkeltje gemaakt dat ik altijd al had willen tegenkomen op een regenachtige dag in Gent,’ zegt de kunstenaar. Aan de overkant staat een betonnen schildpad van Huang Yong Ping een verkeersbord op z’n rug te torsen. Een tweede loopt ergens anders. Achter de eerste aan, traag en verloren, op een stoep. And never the twain shall meet.

STIL ALS EEN VLINDER

Het pad van de wandelaar blijft bezaaid met kleine wonderen. Hij hoeft niet met een plattegrond achter alles aan te gaan. Hij loopt vanzelf over een brede gazonstrook temidden van een winkelwandelstraat (Olafur Eliasson) of over de spiraal van een houten steigertje in het water achter het Gravensteen (Kcho). Hij schuilt onder een oranje markiesje op het Veerleplein (Rita McBride) en ontwaart in Klein Turkije een bronzen boekje dat stil als een vlinder op een zonbeschenen muur zit (Michael Ross). In een pand op de Korte Meer draait hij, kamer in kamer uit, vele hoeken om, achter de vluchtige beeldopname van een net gepasseerde bezoekster aan. (Een video-installatie van Gert Robijns). In zijn hoofd klinkt een heldere, Gentse kinderstem: ‘Op de hoek van nummer 5, kan je poepen met een wijf. ’t Is niet duur, ’t Is niet duur. ’t Is maar voor een half uur’.

Als het licht in de lantarens op de Vrijdagmarkt kort aanfloepen, is een nieuw kind in Gent geboren. Dat registreert Alberto Garutti. Voort, voort, naar een plek ver van alle andere. In het voorbijgaan m’n schoen gemeten met de zachte, reusachtige, blote voet van de cycloop. Rozige tenen op een bedje van wit stof (Marco Boggio Sella). Afgedaald in een ondergrondse parking om in twee tegenoverliggende hoeken naar de video’s van Pipilotti Rist te kijken zonder omvergereden te worden. Een naakte man loopt over de autoweg naar zijn evenbeeld dat van de andere kant nadert. Op de binnenhoek waar hij met hem samenvalt, wijken hun wegen. In de tweede video naderen de dubbelbeelden elkaar op de buitenhoek en wijken weer uiteen: een gesplitst flatgebouw, een gespleten Pipilotti Rist.

De laatste tocht gaat naar de Papegaaistraat, naar de muur der wensen van Alicia Framis. Het is de zijmuur van een woning, ooit palend aan een huisje op de hoek dat weg is. De afbraak gebeurde bijzonder rudimentair, want een stuk van de bakstenen gevelmuur is overeind gebleven, in een brokkelige schuine lijn van boven tot beneden. Op de plek waar het huis gestaan heeft, groeien struiken en gras. Twee kleine bomen staan in prille roze bloei. Een late zon dringt door de wolken. Aan een stalletje wijst een helpster de pen, het papier en de onzichtbare inkt aan. Twee jongens dringen rode wijn uit plastic bekers. De vale muur is van onder tot boven doorboord met ronde gaatjes. In sommige zitten papiertjes gedraaid. Ik schrijf de vurigste wens van mijn leven op, rol het papier mooi op en stop het in een gaatje, schuin boven een lage struik. Straks komt er een nieuwe pleisterlaag op de muur. De verzuchtingen zullen er voor altijd deel van uitmaken. Alicia Framis filmt.

NAAR DE OPENINGSNACHT

Naar de openingsnacht gaat iedereen die de onvergetelijke ervaring Over the Edges wil vasthouden en met anderen delen. Het is een ordinaire megadancingparty met een aanhoudend dove dreun. Geldklopperij. Buiten op de grond zit Elke Boon, naar adem happend. Bij het mooiste in Over the Edges vindt ze het werk van Dirk Braeckman aan de lange zijgevel van de Academie voor Schone Kunsten. De hoge, grijze muur, waar de verf overal van afbladdert, kreeg een transparant vernis. Zo zou hij er altijd kunnen uitzien, na een lichte regen. Of als een silver printfoto in de ruimte. Strijkend langs zijn grijs glanzend oppervlak, geeft het grijze licht hem het aanschijn van de troost van oude mensen, de dingen die voorbijgaan. Het dreunt de hele nacht door.

’s Zondags is de nieuwe galerie van Richard Foncke aan de Spijkstraat ook open. Nu voor de tentoonstelling Spoken van Elke Boon (tot 24.4). De ruimte is verduisterd, want anders komen ze niet. Het zwartwitte videospook van Elke Boon is groot en van het lijzige soort, een halve meter boven het wegdek van een nachtelijke autostrade wapperend in wijde, prachtige kleren. Ze komt uit het niets, en als ze gaat, doven de lichten gelijk met haar. Op een kleine monitor defileren de witte strook, de grijze randen en de monotone benummering van een autoweg snel voorbij, de kijker beheksend als de autochauffeur in Lost Highway van David Lynch. In haar foto’s aan de muur zoekt Elke Boon de tussentonen op, de schaduwen, lijnen en vormen langs de wegen, wanneer het licht zo goed als uit is.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content