De oorlog in Congo wordt gevoed door de vele rijkdommen van het land. De winning van het mineraal coltan heeft dramatische gevolgen voor de gewone Congolees en zijn natuur.

De gorilla Mishebere leidt een zorgeloos leven. Zijn familie is zo groot geworden dat hij zich zelfs niet meer verzet tegen de aanwezigheid van andere zilverruggen (volwassen mannen) in de buurt. En het is zo veilig in zijn heuvels van het Kahuzi-Biega Nationaal Park, in het uiterste oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC), dat hij probleemloos door de verwaarloosde en hoog opgeschoten theeplantages aan de rand van zijn woud kan struinen.

Maar Mishebere – genoemd naar de eerste pygmee die als pistier werd ingehuurd door Adrien Deschryver, de Belg die de drijvende kracht was achter de creatie van het park – is een uitzondering. ‘We hebben de controle verloren over 95 procent van het park’, geeft conservator Kasereka Bishikwabo toe. ‘Zogenaamde negatieve krachten drongen twee jaar geleden de laaglandzone binnen. Voor de oorlog leefden daar meer dan achtduizend gorilla’s en 3500 olifanten. We gaan ervan uit dat die allemaal dood zijn. Momenteel beschermen we nog slechts een honderdvijftigtal gorilla’s. Dat is dramatisch. De oorlog maakte van onze Grauers gorilla de meest bedreigde mensaap.’

De negatieve krachten ( forces négatives) waarvan sprake zijn ongeregelde bendes van vechters. Zoals Interahamwe, de Hutu-milities verantwoordelijk voor de Rwandese genocide, en Mayi-Mayi, Congolese strijders die zich met magie en roesmiddelen tegen elke buitenlandse macht in hun land verzetten.

Maar er is meer. Begin dit jaar exploreerden enkele parkwachters met gevaar voor eigen leven undercover de bezette zones van het park. Ze vonden er niet alleen negatieve krachten, maar ook Europese (vooral Scandinavische) zakenlui, Rwandese militairen en duizenden Congolese dorpelingen. De indringers hadden geen vee en geen gewassen mee. Om te overleven doodden ze dieren, in de eerste plaats olifanten en gorilla’s omdat die veel vlees opleveren. Nu vernietigen ze grote stukken van het park: ze graven de heuvels uit.

PLAYSTATION 2

‘Ze graven naar coltan’, zegt Guy Debonnet, een Belg die de voorbije zes jaar vanuit de stad Bukavu voor rekening van de Duitse ontwikkelingssamenwerking het park hielp beheren en programma’s opzette om de dorpen errond bij het beheer te betrekken. ‘De Grauers gorilla heeft het nadeel dat zijn leefgebied ongeveer met het voorkomen van coltan in Congo samenvalt. De wetteloosheid die met de oorlog gepaard gaat, heeft de parken vogelvrij gemaakt. Ze profiteren ervan om die te plunderen.’

Coltan is een natuurlijk amalgaam van columbiet en tantaliet: twee mineralen waarin de elementen tantalium en niobium voorkomen. Niobium is een sleutelelement in de supergeleiderindustrie, tantalium vindt gretig afzet in condensatoren en andere toepassingen voor onder meer gsm’s en computers. ‘Het op de markt brengen van PlayStation 2, waarop kinderen zo graag oorlogje spelen, zorgde voor een opstoot in de vraag naar coltan en een verheviging van de plundering van de Congolese oorlogsgebieden’, aldus Debonnet. ‘Of hoe kinderspelletjes tot het uitsterven van bedreigde diersoorten kunnen leiden.’

Congo is niet de belangrijkste speler op de coltanwereldmarkt – dat is Australië -, maar het zou wel de grootste voorraad coltan in zijn ondergrond hebben. De oorlog en de stijgende vraag raakten echter verstrengeld, zodat coltan nu een van de financieringsmechanismen voor de rebellen en hun bondgenoten vormt. ‘Rwanda zegt altijd dat het Congo binnenviel omdat het zijn grenzen tegen aanvallen van Interahamwe moest beveiligen’, zegt een diplomaat in de regio. ‘Maar het spant zich helemaal niet in om zijn grenzen te beschermen. Zijn beste troepen zitten op bijna duizend kilometer van de grens, in de buurt van de diamantstad Mbuyi-Mayi. In het grensgebied werken de Rwandezen op sommige plaatsen zelfs met hun vijanden samen. Het coltan dat de Interahamwe en de Mayi-Mayi opgraven, moet ook via Rwanda geëxporteerd worden.’

PEETVADERS

Het twee weken geleden verschenen rapport van de Verenigde Naties (VN) over de ‘illegale exploitatie van natuurlijke grondstoffen en andere vormen van rijkdom uit de Democratische Republiek Congo’ beschrijft hoe rebellenbewegingen en hun bondgenoten in eerste instantie opgeslagen stocks van mineralen plunderden en pas als die uitgeput waren zelf aan de slag gingen. Het rapport besloot dat het conflict in Congo nu vooral over de toegang tot natuurlijke rijkdommen gaat, zoals coltan, diamant en goud, en dat de presidenten Paul Kagame van Rwanda en Yoweri Museveni van Uganda ‘op het punt staan peetvaders te worden van de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen’.

Ook voor de rebellenbewegingen is die handel cruciaal. Het VN-rapport stelt dat zowel het Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD) als het Front pour la Libération du Congo (FLC) min of meer zelfbedruipend zijn als gevolg van de vraag naar hout en mineralen. Vooral coltan is belangrijk geworden. ‘Bij het begin van onze oorlog in augustus 1998 had bijna niemand van coltan gehoord’, zegt RCD-leider Adolphe Onusumba in het Congolese grensstadje Goma. ‘Maar momenteel verkopen we vijf keer meer coltan dan diamant, goed voor een maandomzet van 45 miljoen frank (1,1 miljoen euro). Dat geld gebruiken we voor ons leger en onze administratie.’

Het met Rwanda gelieerde RCD probeerde een tijdlang een monopolie op de coltanhandel te handhaven, maar de ‘persoonlijke initiatieven’ (van smokkelaars) werden zo talrijk dat die poging moest worden opgegeven. Nu zijn alle middelen goed om snel zoveel mogelijk coltan uit de grond te halen. Rwanda zet zelfs (Rwandese) gevangenen in om in de mijnen te werken. Helikopters en vliegtuigen landen op de meest onmogelijke plaatsen om het donkergrijze gruis op te laden en naar de Rwandese hoofdstad Kigali te vliegen. Dat daarbij het Kahuzi Biega Nationaal Park – een Werelderfgoedgebied – vernietigd dreigt te worden, is in het Rwandese concept misschien zelfs handig meegenomen: Rwanda vernietigde in eigen land het Akagera Nationaal Park door er op grote schaal runderen in te jagen.

Aan Ugandese kant is de handel minder systematisch georganiseerd. Daar zouden het vooral ‘individuen’ zijn die coltan, goud of hout Congo buiten smokkelen. Weliswaar in zo’n mate dat het VN-rapport besluit dat de handelsbalans van Uganda als gevolg van de oorlog veel gunstiger is dan ervoor. Zodat onder meer de Wereldbank weer bereid is om schuldherschikkingsprogramma’s in overweging te nemen. De leider van het met Uganda gelieerde FLC, Jean-Pierre Bemba, zegt dat het FLC zelf geen handel drijft, maar wel een systeem van controles op poten zet om tien procent belasting te kunnen heffen op alles wat er wordt in- en uitgevoerd, ook naar Uganda.

Bemba, die op veel meer steun van de bevolking kan rekenen dan het RCD, heeft ook meer oog voor internationale rechtsregels dan zijn zuidelijke tegenhangers. Zo organiseerde hij vergaderingen met lokale chefs om coltangravers uit het Okapi Fauna Reservaat terug te roepen – eveneens een Werelderfgoedgebied. Ook het Garamba Nationaal Park, in het noorden van het land, zou weer min of meer veilig zijn. In augustus 2000 werd de Ugandese kolonel Mugeni daar nog betrapt met bijna een ton olifantenslagtanden in zijn vrachtwagen. ‘Wij willen respect voor het Congolese patrimonium’, bevestigt Bemba in het Noord-Congolese stadje Bunia. ‘De internationale afspraken en akkoorden blijven gelden.’

BALKANSYNDROOM

Anderen maken zich zorgen over de gezondheidseffecten van het graven naar coltan. Dat is een ambachtelijke bezigheid: mannen staan dagenlang met schoppen in de heuvels te zoeken naar het gesteente, voor een habbekrats. ‘We stellen sinds kort een geheimzinnige kindersterfte vast’, beweert dokter Jean-Paul Mundama in het plaatsje Butembo. ‘En we registreren veel meer spontane abortussen dan vroeger. Dat doet me denken aan het Balkansyndroom en heeft volgens mij met de coltanhandel te maken. Nogal wat coltan wordt voor de smokkel in zakken rijst en bloem verstopt.’

Elk Oost-Congolees stadje heeft zijn coltanopkopers, die meestal met tussenpersonen werken om het goedje in de heuvels te gaan halen, want daar is het niet veilig genoeg. Op sommige plaatsen graven overdag gewone dorpelingen en ’s nachts leden van vechtersbenden. Hoeveel de gravers betaald krijgen, is onduidelijk – sommigen beweren niet meer dan 450 frank (11 euro) als ze genoeg gevonden hebben. De tussenhandelaars kregen vorige maand 3150 tot 3600 frank (78 tot 89 euro) voor een kilogram coltan met een tantalietgehalte van dertig procent. Dat was een halvering van de prijs tegenover het maximum van vorig jaar. Het aanbod steeg enorm, onder meer omdat de Amerikanen van de hoge prijs gebruikmaakten om een groot deel van hun strategische voorraad op de markt te gooien.

‘Ik stap eruit’, zegt coltanhandelaar Godefroy Bayoli, die zelfs een spectrometer bezit om de kwaliteit van de stof te bepalen. ‘Ik handelde twaalf jaar in coltan, maar nu wordt het me te veel, ondanks het feit dat de prijs vorig jaar vervijfvoudigde. De Rwandezen stalen in Goma een stock van 22 ton uit mijn loodsen – een zware financiële klap. En ondertussen zijn er zoveel smokkelaars actief dat de concurrentie te groot wordt. Zij kunnen heel scherpe prijzen stellen omdat ze geen belastingen moeten betalen zoals ik.’

Hetzelfde verhaal met de houthandel. Plaatselijke Congolese bedrijven zoals ENRA in Beni kunnen niet meer op tegen de parasitaire technieken van, bijvoorbeeld, het Ugandees-Thaïse woudconglomeraat DARA-Forest, dat op volstrekt illegale en onduurzame wijze hout hakt in Oost-Congo en naar onder meer ons land uitvoert. Het bedrijf zou zelfs pogingen ondernomen hebben om de herkomst van het hout voor zijn klanten te verbergen. Vooral rond Butembo, Beni en Mambassa wordt het woud op grote schaal vernietigd. Onder meer de Ugandese kolonel Burundi is bij die wanhandel betrokken.

Ook het wild uit het woud is het voorwerp van een lucratieve handel. In Bukavu leven verschillende chimpansees in gevangenschap, door militairen meegebracht uit steden als Kindu en Kisangani. In de Evenaarsprovincie zijn mensen bijna volledig afhankelijk van wat ze in het woud kunnen vinden. Er worden zelfs olifanten geslacht puur voor het vlees, zonder dat er inspanningen worden geleverd om het ivoor te verkopen. Op plaatsen met vooruitgeschoven militaire posities raken eerst de velden van de lokale bevolking en vervolgens de voorraden uit het woud zo uitgeput dat de dorpelingen moeten wegtrekken en de militairen van plaats moeten veranderen omdat er niets meer te eten valt.

PERVERSE EFFECTEN

In stadjes in de buurt van een frontlijn valt de vleeshandel zo goed als stil. Mensen die doen alsof ze iets weten, blijven volhouden dat vanuit plaatsjes als Basankusu nog altijd grote hoeveelheden broussevlees worden geëxporteerd. Maar wie effectief veldinformatie verzamelt, weet dat de meeste boten waarmee vlees en andere goederen vanuit Basankusu (in handen van het FLC maar vorige week overgedragen aan de VN) naar Mbandaka (onder controle van de Congolese regering) werden getransporteerd, naar meer zuidelijk gelegen rivieren zijn afgezakt. Daar is er immers minder kans dat hun lading wordt geconfisqueerd of gewoon gestolen.

‘Een oorlog heeft perverse ecologische effecten’, zegt Guy Debonnet. ‘De soldaten stelen het vee van de dorpelingen, zodat die in het woud moeten gaan jagen waar ze de olifanten en gorilla’s elimineren. Als gevolg daarvan krijgen lianen de vrije baan, zodat een eventuele herkolonisatie van het woud moeilijker zal worden. Wij proberen die spiraal te doorbreken, onder meer door de kweek van varkens en konijnen te stimuleren. De Rwandese soldaten moeten daar niet van weten – die eten alleen koeien en geiten. We hopen dat dit soort maatregelen zal bijdragen tot het verminderen van de druk op de omgeving.’

Maar de nadruk zal toch moeten liggen op de sensibilisatie van de internationale gemeenschap, op het uitoefenen van druk op belangrijke actoren in het systeem – coltanverwerkers, internationale organisaties, diplomaten en politici. Die moeten de machthebbers achter de schermen tot beterschap bewegen. Zoals de Rwandese president Kagame, die zich al verdedigde met de stelling dat ‘Congo al meer dan honderd jaar lang wordt leeggeplunderd’.

‘Ook België kan een rol spelen in het opvoeren van de druk’, benadrukt Debonnet. ‘Het is ondertussen duidelijk wat er in Congo gebeurt. Het wordt tijd dat daar een rem op wordt gezet. Dat kan alleen als de pressie groot genoeg is. In ieder geval dringt de tijd.’

Dirk Draulans Foto’s: Wim Van Cappellen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content