Heikruis, een dorp van 700 zielen in het Pajottenland. ‘Niemand kent ons, behalve van de slechte dingen.’ Enkele dagen voor Kerstmis werd er het koppel begraven dat half december vermoord werd door een 24-jarige jongeman die jaren geleden seksueel misbruikt zou zijn door de man van het echtpaar. ‘De brandmoord’, zeggen ze in het dorp. En iedereen denkt terug aan die andere moord, 17 jaar geleden.

Lèneke, noemen ze haar. Lèneke is 87 en woont met haar twee ongetrouwde zoons Michel (54) en Etienne (52) in het enige café dat Heikruis nog rijk is. Soms schuifelt ze door het lege café, langs de zes kaarttafels naar het raam. Dan staart ze van tussen de vrouwentongen op haar vensterbank naar de overkant, naar het oude kerkhof. ‘Ja, ja’, zegt ze. Maar vaker nog zegt ze niks. Ze steekt haar handen in de zakken van haar katoenen bloemetjesschort en zucht.

Vroeger kende ze iedereen in Heikruis. Ze had met haar man het café, ernaast de winkel, ze gingen melk ophalen bij de boeren en verkochten veevoeders en meststoffen. Ze wist alles van alleman. Ze was zoals de rest van het dorp. ‘De ene kende de andere, tot zelfs zijn portemonnee.’

Maar de tijden zijn veranderd. Er komen steeds meer inwijkelingen naar het dorp. Geen boeren, maar mensen die overdag in Brussel op een kantoor werken. Het zijn mensen waar niemand iets over weet. ‘Het zijn mensen die tegen u enkel “goedendag” en “goedenavond” zeggen.’ Lèneke kijkt nog wel dikwijls in De Streekkrant om te zien hoe hoog de bouwgronden gaan. ‘Er zijn hier pas zes bouwgronden verkocht. Elk aan vijf á zes miljoen. Er is er nog maar één niet verkocht.’ Ze moet tegenwoordig veel kranten lezen om iets te weten te komen.

En vroeger was iedere koffietafel na iedere begrafenis altijd bij Lèneke, maar sinds het cultureel centrum er is, gaan de mensen naar daar. ‘Het is er veel moderner.’

Michel, de zoon van Lèneke zegt: ‘Het mooiste aan Heikruis is dat een mens er nog eens ontspannen kan wandelen. Het is er wel niet meer als in de jaren vijftig, maar het is er toch kalm. Maar de mensen kennen elkaar niet goed meer. Die van het Pajottenland zoeken nog wel contact. Maar bij de nieuwkomers zit veel stadsvolk, het zijn mensen die zich gemakkelijker terugtrekken.’

‘Niet iedereen’, zegt Lèneke.

‘Neen’, zegt Michel. ‘Morgen wordt er hier een engelenmis opgedragen voor een kind van 3 maanden oud.’ Hij toont de begrafenisaankondiging die ze in de brievenbus zijn komen steken. ‘De ouders van dat kind hielden al eens een arrêt als ze buitenkwamen.’

‘Er zijn misschien ook niet zo veel mogelijkheden meer om hier in Heikruis contact te leggen met elkaar.’

In het café wordt alleen nog in het weekend getapt en gekaart. Michel zegt: ‘Nu kan je er niemand ontvangen. Het is er te koud. Het is te zot om een kachel een hele dag te laten doordraaien zonder ene man te zien.’ En Lèneke zegt: ‘Kom maar naar achter en zet u hier.’ En Michel vraagt: ‘Een tas koffie?’

Ze hoort de voordeur opengaan. Een man steekt zijn hoofd langs de deur. ‘Ha’, zegt Michel en hij doet een oude koekendoos open waarin hij pakjes Belga bewaart. Er wordt afgerekend op de gang. ‘Ik doe alleen in de voormiddag open’, zegt Michel. ’s Namiddags gaat hij slapen. Hij rijdt ’s nachts met de vrachtwagen voor Colruyt. Op de schouw staat een miniatuurvrachtwagen.

De wijzers van de klok naderen het middaguur. ‘De prinsessen zijn gaar’, zegt Lèneke. Het gebraad pruttelt in het vet en de aardappelen koken in het water op de kachel.

”t Zijn droeve tijden’, zegt Lèneke. Ze doet haar ogen dicht.

‘Het is maar een gedicht’, zegt ze.

’t Zijn droeve tijden

‘Ik ken het niet meer helegans.’

‘Denk eens na, moeder. Gij kent zoveel uit uw hoofd.’

En Lèneke zegt dat ze het opeens weer weet. ‘Wacht’, zegt ze.

”t Zijn droeve tijden

Als menschen men slacht lijk dieren;

Als menschenbloed bij beken vloeit,

Als vrede en liefde liggen geboeid;

Als haat

En kwaad

Als nood

En dood

Grijnzen en vloeken en tieren.

….

‘En zo gaat dat gedicht voort.’ Ze heeft dat stuk poëzie uit 1874 van Gentil Theodoor Antheunis al lang geleden uit haar hoofd geleerd. ‘Het is er nooit meer uitgegaan.’

Maar waar ze nu mee in haar kop zit, laat haar niet los. Het laat niemand los in Heikruis. Ze spreken over ‘de brandmoord’. Het hele dorp ruikt nog naar verbrand. ‘Wat er hier allemaal gaande is geweest, dat snapt niemand.’

Dat zoiets in Heikruis kon gebeuren, het dorp van de rustige boeren en de gesloten gordijnen, dat had niemand kunnen denken.

‘Die kadee heeft dat koppel uit de korte bocht eerst met een mes en een strijkijzer vermoord en heeft dan hun huis in brand gestoken. Hij moest ervoor helemaal uit Antwerpen naar hier komen, gelijk de kranten schrijven.’

Ze kende de slachtoffers, die zo’n tien jaar geleden naar Heikruis kwamen niet. ‘Ze spraken Frans.’

En Michel zegt: ‘Ze spraken niet eens met hun buren.’

En Lèneke zegt: ‘Ze lieten hun buren gerust, Michel.’

En hoe die moord precies gebeurd is en waarom, weet ze alleen van horen zeggen. ‘Daarvoor moet ik de krant weer lezen. Er is al zoveel van “zogezegd”.’ Ze vouwt een uitgescheurde krantenpagina open en leest hardop:

‘Pedoslachtoffer bekent moord op gepensioneerd echtpaar. Misbruikt pleegkind zint jarenlang op wraak.’ Ze laat haar vingers glijden langs de vet gedrukte regels uit HetLaatste Nieuws van donderdag 16 december 2004.

*

‘Heikruis/ Antwerpen. Het mysterie rond de dubbele moord van het voorbije weekend in het Vlaams-Brabantse Heikruis is opgelost. David B. (24) uit Antwerpen, een van de vroegere pleegkinderen van Andrée Vanden Bossche (61) en Christian Malot (59), heeft toegegeven dat hij het echtpaar zaterdagnacht afranselde, doodstak en de dubbele moord probeerde te maskeren door het huis in brand te steken. Het gerecht kwam David, tevens petekind van Malot, snel op het spoor omdat hij eind jaren negentig klacht had ingediend tegen de man wegens seksueel misbruik. De man werd echter nooit veroordeeld omdat de feiten al verjaard waren. David nam wraak voor zijn ongelukkige kinderjaren.’

*

De dokter heeft het vorige week nog gezegd: ‘Als wij, uit Heikruis, in het nieuws komen, is het altijd met slecht nieuws.’ En Michel zegt: ‘Het is zo moeilijk om er een opinie over te hebben. Die kadee heeft iets uitgestoken, maar toch… de reden waarom hij dat gedaan heeft. Tja. Het valt niet goed te praten. Hier zeggen we: “Ze kunnen een mens toch kluten. “‘

‘Het is geen moord gelijk een ander’, zegt Lèneke.

En ze kent nog een gedicht:

‘De rozen vallen op den grond;

De doornen blijven t’ allen stond.’

En weer kijkt ze naar buiten.

*

Op het nieuwe kerkhof om de hoek zijn twee grafdelvers aan het werk. Ze gooien zware klompen gele aarde op een hoop. ‘Waar dat koppel ligt?’, vragen ze en ze wijzen naar de kuil die ze aan het graven zijn. Een derde graf op rij. ‘We zijn ermee bezig. Morgen brengen ze haar.’ De ene draagt een pet van Atlas Copco. ‘ Portable Energy‘, staat op zijn hoofd geschreven. De andere wrijft het zweet uit zijn gezicht. ‘Ze moeten ergens liggen’, zegt hij. ‘Maar de mensen van Heikruis vinden het geen doen om deze doden tussen hun dierbare gestorvenen te leggen. Komt in de schaduw van deze graven maar eens uw vader bezoeken. Iedereen weet wat deze mensen misdaan hebben. Het heeft in alle kranten gestaan.

‘Het eerste vers gedolven graf in de rij is nog wel dat van hun buurman uit de lange bocht’, zegt de ene grafdelver. De kransen liggen nog voor de opgehoopte aarde. ‘Aan onze lieve papa en opa.’ Het houten kruis van de pas gestorvene staat omgekeerd tegen de heg. ‘Jan Van Laethem’, staat erop geschreven. De grafdelvers moeten het nog in de grond steken. ‘Maar hij’, zegt de andere grafdelver. ‘Hij die vermoord is, en wie weet wat allemaal met jonge kinderen heeft uitgestoken, en wie weet met hoeveel, heeft niet eens een kruis gekregen. Het parket heeft hem hier vorige week afgeleverd in een doos. Zes planken en niet meer dan dat. Niet eens een kist. We hebben hem in de grond gestoken en de aarde er terug op gelegd. In de gietende regen. Geen kat die naar hem is komen kijken.’

Terwijl ze voort praten, graven ze naast de hoop verse aarde verder aan de kuil voor het graf van de vrouw van de vermoorde Christian Malot. ‘Zij zal ook geen begrafenisdienst krijgen. Naar ’t schijnt heeft ze ergens nog familie.’ Ook haar zullen ze zwijgend begraven. ‘Het is te hopen dat het niet te fel regent.’ Zij heeft wel een kruisje gekregen. ‘Andrée staat erop.’

‘Ik begrijp niet dat mensen tot zoiets in staat zijn’, zegt de ene grafdelver tegen de andere. ‘Wie weet wat hebben ze allemaal op hun kerfstok, deze doden.’

En de ene klomp zware aarde valt op de andere klomp.

‘Mijn dochter is eens tegengehouden door een man die in de auto zat met zijn spel bloot. Jongen, ik ben erachter gereden. Ik ben nog nooit zo kwaad geweest. Had ik hem gevonden, hij had…’

‘Het is wreed’, zegt de andere.

‘Het schijnt dat ze de feiten niet in Heikruis, maar ergens anders hebben gepleegd. Ze verhuisden elke keer om niet gepakt te worden.’

En de kuil wordt almaar dieper.

‘Een meter tachtig diep, moet het zijn. We graven ze twee meter in.’

‘Dat ze nooit meer naar boven komen.’

‘Waarom moeten die mensen nu in Heikruis blijven? Waarom kunnen ze ze niet gewoon verassen?’, vraagt de ene aan de andere. ‘Dan zijn ze toch voorgoed weg.’

‘Het mag niet van het parket. Wie weet hebben ze ze nog ooit nodig voor iets.’

*

‘We hadden nog gedacht: we gaan allemaal naar de begrafenis van dat koppel dat omgekomen is in de brand, ook al kennen we ze niet goed’, zegt Marie-Rose van de elektrowinkel. ‘Maar toen we hoorden wat er precies gebeurd was, is niemand gegaan. En ik heb ook maar van horen zeggen dat de enigen die achter de kist liepen, die van het parket en de begrafenisondernemer waren. Hooguit vijf man.’ Marie-Rose, van de elektro- en huishoudwinkel, de laatste winkel uit het dorp, houdt uitverkoop. ‘Tien jaar geleden ging de voorlaatste winkel dicht op het dorpsplein.’ In de etalage staan de porseleinen garnituurbeeldjes tegen halve prijs. ‘Vroeger was dat een mooi cadeau. Die biscuits verkochten goed in de tijd dat er nog geen enveloppe of een spaarvarken op de huwelijksuitnodigingen stond.’ De zaken draaiden goed in de tijd dat er nog geen inwijkelingen waren die hun inkopen na het werk in Brussel deden.

‘Al die inwijkelingen doen ons dorp geen goed’, zegt Roger, haar man. ‘Dat is nu een waarheid en geen leugen: de nieuwelingen die hier komen wonen, maken hier de meeste wetten. Als er nu ’s nachts een boer met zijn pikdorser op het veld aan het werk gaat omdat het de volgende dag zal regenen, zijn het alleen de nieuwelingen die klagen over het lawaai.’

‘En veel weten we niet over hen.’

Marie-Rose had op het kerstfeestmaal van het KVLV van Heikruis gezeten, pas haar paprika-bloemkoolsoep met mascarpone op gelepeld, toen alle verhalen los waren gekomen. ‘Iedereen zei: weet gij wat er gebeurd is in dat huis van Pee Dries. Ook al woont die familie er al lang niet meer in. Toch zeggen wij: “Het is bij Pee Dries dat het gebrand heeft. ” Het was vroeger een café.’

Roger: ‘Ze hebben naar ’t schijnt de as van die mensen met emmers naar beneden gehaald. Iemand van de civiele bescherming heeft naar ’t schijnt gezegd dat ze bij het zeven van het afval nog een voet gevonden hebben.’

De moeder van Marie-Rose, die tegenover het koppel woonde, had het koppel een beetje gekend. ‘Ze had die vermoorde vrouw altijd een sukkel gevonden. Als ’s zaterdags de bakker met zijn auto vol patisserie langskwam, kocht mijn moeder ook altijd een taart voor haar. Ze had tegen mijn moeder geklaagd dat haar man alcoholicus was. Hun boven was helemaal in orde, maar de beneden, daar kwam maar geen schot in. Het waren mensen die geen werk konden afmaken. Nochtans was die vrouw als ze passeerde, altijd vriendelijk.’

Roger: ‘Ze hadden eigenlijk alleen maar contact met die andere Franstalige familie. Als ze met verlof gingen, gaven die de katten eten.’

Marie-Rose: ‘Zij werkte in Brussel. Wat ze deed, weten we niet. Ze kwam altijd thuis om 7.00 uur ’s avonds.’

Roger: ‘Op het platteland gebeuren dingen waarvan geen mens denkt dat het op de buiten kan voorvallen. Een paar maanden geleden hebben ze hier nog ingebroken. Opeens stonden er drie mannen naast ons bed. De veldwachter heeft nog gezegd: “Het deugt hier niet. “

Marie-Rose: ‘En iedereen denkt nu terug aan de moord van zeventien jaar geleden. De moord op Edgar Decrem en zijn familie. Hij was hier ’s morgens nog in de winkel geweest. ’s Namiddags was hij dood. Op de begrafenis van de slachtoffers van die moord, zag het zwart van het volk.’

Roger: ‘Ik had bij Decrem nog een mooie eiken keuken geplaatst. De keukendeuren zaten vol kogelgaten.’

Marie-Rose: ‘Er gebeurt hier meer dan men denkt.’

*

Etienne, de zoon van Lèneke heeft in zijn computer een heel bestand over de moord van 12 mei 1987 bewaard.

Lèneke zegt: ‘Het waren de Stevenisten.’

Michel zegt: ‘Edgar was zowat de leider van de Stevenisten.’

Etienne zegt: ‘De Stevenisten waren we gewoon. Ze mochten vroeger een half uur later op school komen omdat ze geen godsdienstles moesten volgen. Voor hun was Lichtmis een zondag. En op woensdag en vrijdag aten ze alleen maar vis. Maar ook de Stevenisten zijn uitgestorven. In Heikruis is er nog maar een, en die is niet eens zo streng meer. In Bogaarden zitten er nog een paar.’

De Stevenisten zijn een groep strak gelovigen die zich begin negentiende eeuw hebben afgescheurd van de katholieke kerk en waarvan men er nog enkele terugvindt in de streek. Ze leven in de grote vierkantshoeven. Gesloten en behouden, niemand van hen wil nog over de moord spreken.

Hoewel de ‘brandmoord’ niets met de moord in 1987 te maken heeft, beginnen de dorpelingen nu weer opnieuw over dat ‘onbegrijpelijke bloedbad uit 1987’.

De moord deed zich voor in Bogaarden, twee kilometer verder, de geboortestreek van Lèneke, de moeder van Michel en Etienne en van Roger van de elektrowinkel. ‘Die vermoorde mensen hadden nauwe betrekkingen met Heikruis. Ze waren er zeer goed bekend en de kinderen zaten hier op school.’

Er zijn toen zeven mensen vermoord en niemand weet waarom. ‘De verantwoordelijke voor het bloedbad, Michel Van Wijnendaele, zal het ons niet meer vertellen. Hij heeft het moordwapen tegen zichzelf gekeerd: de achtste dode.’ Sommige mensen hebben horen vertellen dat Van Wijnendaele zelfmoord pleegde, anderen zeggen dat hij in een vuurgevecht met de politie is omgekomen. ‘Ook hij had niet de eigenschappen van een echte misdadiger. Hij had een goede plaats als bediende bij de Nationale Bank.’ Maar sommigen zeggen dat hij op zijn dertigste nog per se wielrenner wilde worden en “dat er misschien iets in zijn kop geslagen was”.’

Etienne maakt een print van zijn computerbestand en legt hem op de keukentafel van zijn moeder Lèneke.

’12 Mei 1987. Het was een gewone koude meidag in het Pajottenland. De akkers lagen er zompig bij onder de zwaar bewolkte hemel. Wie het land op moest, zakte met zijn laarzen diep weg in de vette modder.’

De moordenaar bezocht met zijn Opel Kadett twee nabijgelegen hoeves. Eerst was hij naar de boerderij van de Derijckes gereden. Daar schoot hij de vrouw des huizes, Marie-Thérèse Walraevens (37), en het jongste 3-jarige kind, Ludovic, neer. Honderd meter verder stond de hoeve van de 53-jarige Edgar Decrem. De moordenaar doodde eerst de grootouders, die bij de kachel in de keuken zaten, daarna de vrouw van Edgar, Liliane Nechelput, en hun jongste 20-jarige zoon, Christian.

Guy, hun andere zoon die nog studeerde, zou normaal gezien niet thuis zijn geweest maar omdat hij naar de tandarts moest, had hij een dagje vrij genomen. Guy bevond zich in de slaapkamer toen de moordenaar arriveerde. De jongen was zich aan het omkleden toen hij plots een aantal vuurschoten hoorde. Hij leunde door het kamervenster en speurde op het erf naar de schutter. Hij zag alleen een van de drie honden dood liggen. De hond was het eerste slachtoffer geweest van de doder. Guy besefte dadelijk dat er zich iets heel ergs voltrok en stormde naar beneden. Hij vond er de lijken…

In de kranten van donderdag 14 mei, vinden we meer duidelijkheid over deze moorden: ‘De moordenaar was volgens het parket gewapend met een long rifle .22 en met een Italiaanse karabijn met cilinderlader. De long rifle had hij reeds toen hij acht jaar geleden huwde. “Het wapen lag steeds onder ons bed”, zei zijn vrouw achteraf aan de rijkswacht.’

Een spoor van de moordenaar werd niet onmiddellijk gevonden. Een tijd lang is gedacht dat de zeven moorden verband hielden met een dievenbende die meer dan een jaar voordien haar vluchtauto achterliet naast de mestvaalt achter de hoeve van Decrem. De boer had de auto gevonden en de rijkswacht geroepen. Die vond in de auto een grote partij ontvreemde gouden juwelen en diamanten. De teruggevonden auto was een tijdje voordien gestolen in Wallonië. Roger denkt dat er staven goud in de auto lagen. Michel, de broer van Etienne, meent zich ook iets met verboden wapens te herinneren.

Over de motieven van de moord wordt nu in Heikruis nog altijd getwist. Sommigen denken dat er een liefdesaffaire aan de grondslag lag. ‘Edgar zou te koppig zijn geweest.’

Marie-Rose zucht: ‘De echte waarheid komt zelden boven.’

Lèneke zegt: ‘Wat in een mensenkop leeft, komt ge nooit te weten.’

Ze kent nog een gedicht. Van een kat die uit een dakgoot valt, ‘morsdood op straat’ omdat ze een vlieg wil vangen die haar stoort.

‘Dit is het lot van allen

Die soms iets doet uit trots en wraak

Men ziet ze om een geringe zaak

In een afgrond vallen.’

Door Anna Luyten

‘Er gebeurt hier meer dan men denkt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content