Minister van Sport Bert Anciaux investeert gretig in de toekomst. Maar wanneer zullen de Vlaamse sporters weer aansluiting vinden bij de wereldtop? ‘Op de Spelen van 2016 zou de oogst optimaal moeten zijn’, zegt topsportmanager Ivo Van Aken.

Een van de eerste beleidsdaden van Vlaams minister van Sport Bert Anciaux (Vl.Pro) was de aanstelling van Ivo Van Aken als topsportmanager. De troeven van Van Aken lagen voor de hand. Hij is de voormalig technisch directeur van de Vlaamse Tennisvereniging (VTV), wellicht een van de meest succesvolle sportbonden van het land. Bovendien staat de VTV bijzonder ver in het opsporen en begeleiden van jonge talenten. Net dat moet de komende jaren het geheime wapen van het Vlaamse topsportbeleid worden. ‘Vroeger werd talentendetectie in Vlaanderen veel te veel aan het toeval overgelaten’, stelt Van Aken. ‘Terwijl het in wezen niet toevallig is dat het ene kind later een topper wordt en het andere niet. Alleen moet je dan wel naar een methode die bepaalt: dit is een talent, en dit eigenlijk niet. En dat is een erg moeilijke oefening.’

Wie worden de Belgische topatleten voor de Spelen van 2012? Weet u dat nu al?

IVO VAN AKEN: Voor sommige vroege specialisatiesporten kan ik al met vrij grote nauwkeurigheid de lijst van 2012 geven, ja. In een sport als gymnastiek bestaan er bijvoorbeeld geen verrassingen. Je moet heel jong heel goed zijn of je bent verloren; wie op zijn veertiende aan gymnastiek begint, mag nog zoveel talent hebben, voor een olympische medaille is het dan te laat. Maar wie in de jeugdjaren presteert, breekt daarom nog niet altijd door. Al is het omgekeerde nog minder waar: wie van nergens komt, maakt erg weinig kans om nog bij te benen. De federaties zijn nu bezig om elk voor hun sport de ideale ontwikkelingslijnen te schetsen. Daarin bepaalt men wat een atleet op een bepaalde leeftijd moet kunnen en wat hij nodig heeft om later door te groeien tot de internationale top.

Uw beleid staat dus pas in 2012 voor het grote examen?

VAN AKEN: Nee, want ook nu moeten er al resultaten komen. Daarvoor hebben we onder meer de budgetten voor sportwetenschappelijke begeleiding opgetrokken. En dat geld zal ongetwijfeld renderen. Alleen: voor de Spelen van Peking werken we nog met de namen die we erven uit het vorige sporttijdperk. 2012 zou de overgang moeten betekenen. Dan moeten de Vlamingen hun stempel gaan zetten op de topjeugdcompetities, gekoppeld aan een eerste, lichte verbetering op de Olympische Spelen. Pas op de Spelen van 2016 zou de oogst optimaal moeten zijn.

Toch kan het blijkbaar soms bijzonder snel gaan. Naar de vorige Spelen stuurde België niet één zwemmer. In 2005 trok de zwembond toptrainer Stefaan Obreno aan en nu staat daar plots een delegatie van zeven jonge zwemmers. Is het echt zo makkelijk?

VAN AKEN: Het is deels geluk omdat er zich een talentvolle generatie aandient. Maar deels is zo’n succes wel maakbaar, ja. De juiste begeleiders op de juiste plaats zetten is al het halve werk. Het zwemmen beschikt bovendien over één enorme troef en die heet Roland Gaastra. Hij biedt in Antwerpen een kwalitatief hoogstaand alternatief aan voor het officiële traject via de topsportschool. En die concurrentie maakt alle partijen sterker. De zwakke plek van het Vlaamse sportbeleid is dat het initiatief van Gaastra een uitzondering is: bijna alles gaat hier via de officiële kanalen. Maar wat dan met een talentvolle jonge atleet die niet naar de topsportschool kan of wil? Die staat nu te vaak in de kou.

Zitten er niet veel te veel leerlingen op de topsportscholen?

VAN AKEN: Voor sommige sporten vind ik dat de selectie vroeger inderdaad niet al te doordacht is gebeurd. Bij sporten waar je op 13-, 14-jarige leeftijd hoegenaamd niet kunt zeggen of een atleet naar de top kan, heb ik de grootste twijfels of we die jongens en meisjes wel naar de topsportschool moeten sturen. Want je legt ook een enorme hypotheek op de toekomst van die kinderen. Wie naar een topschool trekt, kan bijvoorbeeld geen Latijn volgen en krijgt minder wiskunde. Als daar een topsportcarrière tegenover staat, is dat uiteraard een keuze die je maakt. Maar als je dat niet met een vrij grote zekerheid kunt weten, moet je dat kind dan wel selecteren? Begrijp me niet verkeerd, ik ben een grote fan van de topsportscholen, zolang men er de juiste kinderen naartoe stuurt, en liefst ook op het juiste moment in hun ontwikkeling. Ik verzet mij tegen topsportscholen die brede, middelmatige lichtingen afleveren. Dan moet je de middelen spreiden en kun je de allerbesten niet meer geven wat ze nodig hebben.

Wat gebeurt er met uw sportbeleid op lange termijn, als Anciaux volgend jaar minister af is en u mogelijk wordt vervangen?

VAN AKEN: Dat ik in dat geval mijn stoel kwijt ben, is niet mijn grootste vrees. Maar ik hoop dat wat de federaties hebben opgebouwd dan niet verloren gaat. Alles begint met geld. Vandaar dat minister Anciaux nu probeert om fondsen decretaal te verankeren. Stel dat een volgende regering de middelen voor sport terugschroeft, dan dreigt alles wat we nu opstarten niet te renderen. Dat kun je de federaties en de topsport in Vlaanderen niet aandoen.

Het nieuwe decreet voorziet bovendien in de oprichting van een Huis van de Topsport. Een groot probleem van de Vlaamse topsport is dat wij atleten en coaches moeten vergoeden volgens hun diploma. Iemand met een gouden medaille maar een laag diploma verdient daardoor weinig, terwijl een sportieve meeloper die gestudeerd heeft, een riant loon opstrijkt. Dat is toch niet correct? Om zulke wantoestanden te vermijden, heb je een entiteit van privaat recht nodig, een Huis van de Topsport dus. Dat moet ook verhinderen dat we toptrainers als Wim Vandeven en Rudi Diels (de coaches van Tia Hellebaut en Kim Gevaert, nvdr) aan het buitenland verliezen. Wie zo goed is, moet je nu eenmaal een beetje meer kunnen betalen.

Wat doet u met de kritiek dat Vlaamse sporters te veel gepamperd worden en dat talenten daarom niet de stap naar de echte top zetten?

VAN AKEN: Zeg dat nooit tegen de atleten zelf, want ze zouden je doodbliksemen. Onze atleten geven alles voor hun sport en worden zeker niet verwend. Als ik naar het buitenland ga, zie ik trouwens dat ook daar alles goed geregeld is voor de mensen die op profniveau aan sport doen.

Even terugkoppelen naar topsportdeskundige Veerle De Bosscher van de Vrije Universiteit Brussel. Samen met haar collega Paul De Knop en Maarten van Bottenburg van de Universiteit Utrecht stelde zij een internationale vergelijking op van het topsportbeleid van enkele qua potentieel soortgelijke landen. Binnen de tien pijlers die de onderzoekers onderscheiden, scoort Vlaanderen op vijf zwak of zelfs zeer zwak. Slechts één regio doet het nog slechter dan Vlaanderen. En dat is Wallonië.

De Bosscher weet dus waar de pijnpunten liggen. Ziet zij verbetering voor 2012, of uiterlijk voor 2016? ‘Daar durf ik geen uitspraken over te doen’, zegt de onderzoekster voorzichtig. ‘Er zijn een aantal veelbelovende projecten in gang gezet. Maar de concurrentie loopt nog zoveel harder. Ik vrees dat onze achterstand tegenover een innoverend land als Nederland nog groeit.’

Het meest acute probleem is volgens De Bosscher de opleiding van de toptrainers, wat op zich weer een ander manco blootlegt: de trage beslissingsprocedures. ‘We hebben dringend talentendetectie voor trainers nodig, zoals de Nederlanders nu al doen’, meent de sportexperte. ‘Maar door de versnippering tussen BOIC, Bloso en het departement Sport dreigt het weer vijf jaar te gaan duren voor dat er komt. En tegen die tijd staan we wel weer geweldig achter op een ander vlak. Het Huis van de Topsport vind ik persoonlijk een goed idee, op voorwaarde dat het gerund wordt als een bedrijf en men er afstapt van de ambtenarenmentaliteit.’

Over mentaliteit gesproken: een sporter heeft een zekere over-mijn-lijk-instelling nodig. Er wordt weleens gezegd dat de Belgen dat missen. Dat het de Nederlanders bijvoorbeeld meer in het bloed zit. ‘Er bestaan studies die dat bevestigen’, weet De Bosscher. ‘Toch geloof ik dat zelfs een mentaliteit tot op een bepaald niveau maakbaar is. De Nederlanders willen nu de Spelen van 2028 binnenhalen. Ik geloof nooit dat het ze lukt, maar heel de Nederlandse sportwereld staat nu al in beroering: ze moeten tegen 2016 een topsportland worden om enigszins een kans te maken. Een ambitieus beleid kan iets losmaken.’

DOOR JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content