Het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten rapporteerde niet wat het had moeten weten.

Als De Morgen op 13 januari 1996 onthult dat hoofdcommissaris Johan Demol van Schaarbeek eind van de jaren zeventig lid was van het extreem-rechtse Front de la Jeunesse, vraagt minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) op 23 januari aan het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, het zogeheten Comité-P (inmiddels in ontbinding), uit te zoeken wat ervan aan is. En hoe de benoemingsprocedure, zeg maar de doorlichting van de kandidaat-politiechefs, kan worden verbeterd. Binnen het Comité-P wordt Valère De Cloet gelast met dit onderzoek.

Op 8 maart 1996 laten hij en Comité-voorzitter Freddy Troch aan Vande Lanotte weten dat Demols verleden wel enige sympathie voor extreem-rechtse groeperingen verraadt, maar dat “sa participation effective à ces mouvements n’a pas encore pu être établie.” En dat niets laat vermoeden dat de hoofdcommissaris nu nog in contact is met dat milieu. Vreemd genoeg vragen Troch en De Cloet tot slot aan de minister of hij hen de inlichtingen kan bezorgen waarover hij mogelijk beschikt.

Tien dagen voor Vande Lanotte het Comité-P inzette, beschikte hij al over verschillende rijkswachtrapporten die Demols betrokkenheid bij het Front de la Jeunesse eind van de jaren zeventig staafden.

Op 24 juni 1997 bevestigt het verslag van het Comité-P wat De Morgen en intussen ook Solidair, het weekblad van de PvdA, hadden uitgebracht over de aanwezigheden van toenmalig rijkswachter Johan Demol in 1979 in de Front-lokalen: in het gezelschap van enkele hoogst dubieuze extreem-rechtsen.

Zoals Knack op 2 juli 1997 schreef, gaat het Comité-P in zijn verslag niet in “op de manier waarop politie- en veiligheidsdiensten deze nochtans zeer verhelderende informatie gedurende al die jaren al dan niet benut hebben: als zij die aanwezigheidslijsten ten minste hadden”. In hun jaarverslag-1997 hebben trouwens twee van de vijf leden van het Comité-P daarover bedenkingen. “Het onderzoeksverslag heeft zich echter beperkt tot enkele elementen met betrekking tot het individueel gedrag van een politieambtenaar”, schrijven Geneviève Molle en Walter De Smedt, voordien respectievelijk parketmagistrate in Brussel en onderzoeksrechter in Antwerpen.

Hoe delicaat verder onderzoek ligt, wordt duidelijk als Troch midden december 1998 zijn beklag doet bij de parlementaire commissie, die verondersteld wordt het Comité-P te begeleiden. De voorzitter verwijt De Smedt dat hij, in opvolging van De Cloet, het onderzoek-Demol verderzet. Uit de uiteenzetting van De Smedt op 2 februari 1999 (achter gesloten deuren) in de parlementaire begeleidingscommissie blijkt immers dat De Cloet – met medeweten van voorzitter Troch – na het afsluiten van hun verslag eind juni 1997, een nieuw onderzoek startte naar elementen die niet in het afgesloten onderzoek aan bod kwamen.

Deze elementen hebben vandoen met de inbeslagnamen op 8 mei 1990 bij de vader van Francis Dossogne, de leider van het Front de la Jeunesse. Precies de bij hem in beslag genomen documenten bewijzen hoe actief Johan Demol in 1979 in het Front wel was. Troch wist sinds mei 1990 van de huiszoeking bij vader Dossogne. Hij was toen immers onderzoeksrechter in Dendermonde en als chef van de cel Delta betrokken bij het onderzoek naar de moorddadige Bende-overvallen, waaronder die op 9 november 1985 op Delhaize in Aalst. De cel Delta spitste zich toen vooral toe op de aanwezigheid van gendarmes, zoals Martial Lekeu (van de zogeheten Groep-G) binnen het Front de la Jeunesse en mogelijk binnen de Bende(n) van Nijvel.

De speurneuzen in Dendermonde waren op de hoogte van Demols Front-lidmaatschap. Maar te oordelen aan de houding van Troch had hij blijkbaar geen weet van de bewijzen die daarover bij pa Dossogne in beslag genomen werden. Zelfs niet nadat De Morgen op 15 januari 1996 een procesverbaal van 23 maart 1989 afdrukte waarin zoon Dossogne verklaart: “Buiten Lekeu ken ik nog wel Demol Johan (…) Zowel Demol als (…) waren lid van onze beweging wat niet wil zeggen dat zij militant waren.”

Ook daarover blijft iedereen dus in het ongewisse. En blijft het wachten op de resultaten van het gerechtelijk onderzoek van de cel Jumet (Charleroi). En op de houding van minister van Binnenlandse Zaken Luc Van den Bossche (SP) tegenover het lopende onderzoek van het Comité-P. Alweer wil de ironie van de geschiedenis dat uitgerekend Van den Bossche in april 1988 met een adembenemend scherpe en tot op heden nog steeds valabele analyse, aan de basis lag van het parlementair onderzoek naar de Bende van Nijvel en aanverwanten.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content