Hubert van Humbeeck

We schrijven Jeruzalem, eind jaren tachtig. Een jaar of twaalf geleden – de precieze datum is niet zo belangrijk. Wel dat het verhaal speelt vóór Israëli’s en Palestijnen in 1993 in Oslo een akkoord ondertekenden, waarin ze er zich toe verbonden om naar vrede te streven. Maar ná het begin van de Intifada, de eerste Intifada, de stenenoorlog van de Palestijnen tegen de Israëli’s. Stenen, maar ook bommen die in drukke winkelstraten of bij busstations tot ontploffing worden gebracht. Terreur. En het antwoord daarop van de andere kant onder de vorm van bulldozers, granaten, aanvalshelikopters, gericht vuur met scherpe munitie. Geen van beide partijen is bijzonder kieskeurig als het gaat om het leven van vrouwen of kinderen.

Zulke toestanden doen de zaken geen goed. Zeker voor de toeristische industrie is het een catastrofe. Toen zoals nu draagt de televisie beelden van bloed en dood de wereld rond. De Israëlische overheid inviteerde daarom onder meer enkele Nederlandse en Vlaamse journalisten om ter plaatse vast te stellen dat niet het hele land een brandhaard was. Het groepje werd begeleid door een wat oudere man, een stille vijftiger met droeve ogen die zich dagenlang met droge joodse humor in het gezelschap staande hield. Hij was van oorsprong Zuid-Afrikaan, sprak Afrikaans en dus eigenlijk bijna Nederlands. Vandaar.

Op een avond zat hij na de maaltijd een beetje buiten de kring, aan een hoek van de tafel naar een geanimeerd gesprek te luisteren van journalisten onder elkaar. Die hebben, zoals bekend, vaak uitgesproken meningen. Er waren onder de Nederlandse collega’s enkele veteranen van de Israëlverslaggeving, die ten tijde van de Jom Kippoeroorlog nog met Ariel Sharon het Suezkanaal waren overgestoken en de Golanhoogte hadden bestormd. Of althans, dat zeiden ze.

Hoe het ook zij, plotseling viel de man in z’n hoek uit zijn rol. Voor wie zin had om te luisteren, begon hij haperend te vertellen over hoe het is om te leven met de voortdurende angst om bommen die op elk moment kunnen ontploffen. Over wat die terreur doet met het dagelijkse leven van mensen die tegen wil en dank in de frontlijn van de politiek staan.

De spanning, de bijna onmenselijke stress, dreef zijn gezin uit elkaar. Ze waren nog maar sinds enkele jaren in Israël, maar zijn vrouw wou alweer weg – dit keer naar Canada. Zijn oudste zoon had zich bij een fanatieke religieuze groep aangesloten en kwam niet meer thuis. Zijn jongste was een hardnekkig soldaat geworden en had zich als het ware opgesloten in het leger. Zijn flat in Oost-Jeruzalem lag in een omstreden verkaveling. Zelf wou hij eigenlijk niets meer. Tenzij datgene wat toen in Israël niet te krijgen was: rust.

Hij sprak zacht, met de ogen neergeslagen. Terwijl zijn verhaal vorderde, vielen de andere gesprekken rond de tafel stil. Hij vertelde, bijvoorbeeld, hoe er toen meer mensen uit Israël vertrokken dan er het land binnen kwamen. Wie kon, maakte dat hij wegkwam. Er was gewoon geen ruimte voor een normaal leven met gewone verzuchtingen. De man was misschien bitter, maar hij voorspelde dat die ontwikkeling onvermijdelijk gevolgen zou hebben voor de samenstelling van de Israëlische bevolking, die radicaler zou worden en religieuzer, onverzoenbaarder. Het mag daarom niet verbazen dat de oude havik Sharon enkele maanden geleden tot eerste minister werd verkozen. Terwijl net hij met zijn bezoek aan de Tempelberg een jaar geleden het vuur aan de lont stak van een nieuwe Palestijnse opstand.

Het trieste verhaal van de Zuid-Afrikaan heeft al die jaren later helaas weinig aan actualiteit ingeboet. Er zijn ondertussen nochtans handen geschud, akkoorden getekend en afspraken gemaakt. Voor de fanatici en voor hen door wie ze gestuurd worden doet dat blijkbaar allemaal weinig terzake. Zij leven in een wereld waarin voor gewone mensen geen plaats is. Israëli’s en Palestijnen zitten opnieuw opgesloten in een cirkel van geweld, agressie en woede.

Het doet er allang niet meer toe wie dit keer verantwoordelijk is, of wie ooit is begonnen. Wat was er eerst: de kip of het ei? De Arabieren weten dat de staat Israël nooit meer zal verdwijnen, terwijl Israël ook wel snapt dat het niet nog een keer een heel volk op de vlucht kan jagen. Ze zijn zodoende gedoemd om te praten. Om vroeg of laat samen te werken, handel te drijven, om respect te tonen voor elkaars geloof, tempels en moskeeën.

Het is schrijnend dat dit uitgerekend zo moeilijk lukt, daar waar drie van de belangrijkste spirituele stromingen – het jodendom, het christendom en de islam – samenvloeien en weer uiteen gaan. In Jeruzalem, op een plek die niet alleen zindert van de haat, maar waar elke steen ook de geschiedenis van de mensheid ademt.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content