De angst voor het Vlaams Blok verlamt al jaren zowel het politieke als het maatschappelijke debat over wat er zoal fout loopt in de multiculturele samenleving. Zozeer dat het Antwerpse gemeentebestuur en de politietop een criminaliteitsstudie uit februari 2000 van de Universiteit Antwerpen liever drie jaar in de spreekwoordelijke lade lieten liggen.

Het gaat goed met de criminaliteit in Antwerpen. Tenminste met het indammen ervan. Gemeentebestuur en politie presenteerden vorige week de jongste criminaliteitscijfers. Vorig jaar is die geregistreerde criminaliteit met ‘maar’ 538 feiten of 0,9 procent gestegen ten opzichte van 2001, hetgeen vergeleken met de jaarlijkse forse stijging tussen 1992 en 2000 een succes heet.

Schepen voor Veiligheid Dirk Grootjans (VLD) zei dat ‘criminaliteitscijfers een slecht en beperkt instrument zijn’ om de werking van de politie te evalueren. Kan zijn, maar gekoppeld aan een goede analyse helpen ze de politie bepaalde fenomenen en patronen in kaart te brengen en daarop in te spelen. Die aanpak verklaart volgens korpschef Luc Lamine het relatieve succes in Antwerpen.

Volgens Lamine is met name de bestrijding van de jeugdcriminaliteit een van de succesnummers. Kort op de bal spelen, aanpakken van speerpunten, een goede samenwerking met het jeugdparket en voorkomen van recidivisme, zijn enkele troeven van de 36 man sterke cel Jeugdcriminaliteit die opereert vanuit hartje Borgerhout. ‘De tijd van toevalstreffers is voorbij’, zei Johan Nuyts, chef van deze cel, donderdag in De Standaard. Nuyts gaf aan dat het snel detecteren van tendensen erg belangrijk is: ‘Binnen de cel scannen drie agenten elke dag alle processen-verbaal die de vorige dag in Antwerpen zijn opgesteld. Zij halen er de pv’s uit die betrekking hebben op “onze misdrijven” en analyseren die.’

Zowel Nuyts als jeugdmagistrate Nicole Caluwé benadrukten in De Standaard dat het vroegtijdig oplossen van misdrijven, zonder dat jongeren pas ‘op heterdaad’ gepakt worden erg van belang is. Caluwé: ‘Vroeger betekende dat die jongere dan al tientallen feiten op zijn actief had, zonder dat hij gepakt was. En eigenlijk ben je die jongere dan al kwijt. Die heeft de smaak van de misdaad al te pakken.’ En zal dus vaker in herhaling vallen.

EEN MONSTERKLUS

Wat het stadsbestuur en de politie er vorige week niet bij vertelden, is dat de ‘succesvolle aanpak’ – het systematisch analyseren van processen-verbaal – al in 1999 in gang werd gezet in samenwerking met onderzoekers van de vakgroep sociologie van de Universiteit Antwerpen (UA), onder leiding van professor Erik Van Hove. Gedurende heel dat jaar zaten onderzoekers én politiemensen broederlijk bijeen op het hoofdkwartier De Oudaan en voerden ze de gegevens uit duizenden processen-verbaal in een computerdatabase in. Die pv’s mochten het pand immers niet zomaar verlaten.

Ze rangschikten ze naar verschillende delicten. Vervolgens werden aan elk pv ook verschillende gepersonaliseerde factoren gekoppeld (geen namen) zoals de opleidingsgraad van de verdachten. Daartoe werden behalve politiedata ook andere informatiebestanden, zoals de VDAB of het rijksregister erbij gehaald. Bedoeling was in kaart te brengen wie de daders waren bij twee soorten misdrijven: auto-inbraken (1997 en 1998) en groepsgeweld bij jongeren (1995-1998). De resultaten van deze monsterklus – waarvoor in verband met het gebruik van persoonsgegevens het college van procureurs-generaal vooraf toestemming had gegeven – moesten bijdragen aan het vormgeven van politiebeleid én het verhogen van de oplossingsgraad. Bovendien zou er een analysesysteem voor het verwerken van pv’s ontstaan, dat ook in de toekomst nuttig zou kunnen zijn.

Zo gezegd zo gedaan. Maar volgens verschillende bronnen schrokken de onderzoekers en opdrachtgevers toen bepaalde resultaten zichtbaar werden. Er werd immers ook naar nationaliteit gekeken. En in februari 2000 bleek uit het eindrapport – Algemene Daderprofielanalyse, onderzoeksrapport – dat bepaalde groepen allochtonen nogal fors ‘scoren’. Dit was gefundenes Fressen voor het Vlaams Blok dat dergelijk onderzoek zo vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen wat graag zou misbruiken voor een rondje electorale haatzaaierij.

Socioloog Dimitri Pepermans van de universiteit Antwerpen werkte destijds mee aan dit onderzoek: ‘In de stuurgroep waren ze het er destijds over eens dat dit onderzoek met zijn ruwe analyses zo vlak voor de verkiezingen politiek misbruikt zou kunnen worden. De storm rond het onderzoek dat Marion van San uitvoerde in opdracht van het ministerie van Justitie geeft aan dat ze misschien gelijk hadden om het niet naar buiten te brengen.’

Pepermans: ‘Zowel ik als de politie vonden het enorm spijtig dat er geen vervolgonderzoek kwam. We wilden de resultaten verder en diepgaand analyseren door ze bijvoorbeeld te koppelen aan informatie over de leefsituatie van de daders, via de data van het OCMW. Maar het geld en de tijd waren op. Er waren wel contacten tussen de politie en het ministerie van Binnenlandse Zaken dat een vervolgstudie zou financieren. Daar is de zaak tot de gemeenteraadsverkiezingen blijven aanslepen en nadien hebben we er niets meer van gehoord.’ Bij Binnenlandse zaken kregen we geen reactie.

Pepermans: ‘Maar achteraf met die heisa rond Van San, waren we blij dat onze studie niet openbaar was. Anders waren wij de schietschijf geweest.’ Pepermans zegt uit de persberichten over de jongste Antwerpse ‘crimi-cijfers’ van vorige week op te maken dat het operationele kader of instrumentarium van de database, een rechtstreeks gevolg van het UA-onderzoek, nog steeds gebruikt wordt: ‘Dat is toch positief.’

Pepermans zegt geen exemplaar van het rapport te kunnen overhandigen: ‘Wij waren en zijn als wetenschappers juridisch gebonden aan een contractuele geheimhoudingsplicht. Het is de opdrachtgever die bepaalt of onderzoeksresultaten openbaar worden. Als ik mij daar niet aan hou, verbrand ik als onderzoeker mijn bruggen voor eventueel toekomstig onderzoek.’

VERGIFTIGING VAN HET DEBAT

Wat blijkt er dan zoal voor explosiefs uit de nooit gepubliceerde Antwerpse studie? Eigenlijk valt het nogal mee. Dat men dit niet durfde te publiceren, is onbegrijpelijk. Maar het illustreert weer de verstikkende deken van politieke correctheid waarmee ‘democraten’ zich al ruim een decennium afdekken als illusoire bescherming tegen de polarisering en vergiftiging van het debat door het Vlaams Blok.

Wat betreft de categorie ‘groepsgeweld bij jongeren’ (vooral ‘diefstal met geweld’, ‘gewapende diefstal’ en ‘slagen en verwondingen’) bestaat de totale daderpopulatie volgens het UA-onderzoek voor ruim 86 procent uit drie nationaliteiten: 45,3 % Belgen, 34,4 % Marokkanen en 6,5 % Turken. Het aandeel van de twee allochtone groepen staat niet in verhouding tot hun aandeel van de totale bevolking. Het rapport stelt dat ‘de hier genoteerde percentages in belangrijke mate afwijken van de door de rijkswacht vastgestelde cijfers (Polis-databank, nvdr.), met name het aandeel van vreemdelingen ligt in dit onderzoek vele malen hoger’. De belangrijkste reden hiervoor is volgens hen ‘de grotere aanwezigheid van migranten in de steden en een grotere ‘gevoeligheid’ voor crimineel gedrag als gevolg van de zwakkere socio-economische situatie’.

Het rapport stelt dat men bij interpretatie van de cijfers eigenlijk naar etniciteit zou moeten kijken en niet nationaliteit vanwege de naturalisaties. ‘Over de onderzoeksperiode heen (’95-’98) zien we een stijging van het aantal Belgische daders en een duidelijke daling van het aantal Marokkanen en Turken. Of dit te wijten is aan naturalisaties, is niet op te maken.’ De gemiddelde dader heeft een leeftijd van 16 tot 18 jaar, woont in een kansarme buurt, is werkloos en heeft enkel de lagere school afgemaakt. Dat daarmee niet alles verklaard is, blijkt uit het feit dat ondanks de vergelijkbare socio-economische positie van Turkse en Marokkaanse migranten, er een verschil in hun criminaliteitsgraad is. Zo stelde men al meermaals vast dat Marokkaanse daders veel vaker tot de categorie ‘zware recidivisten’ behoren dan Belgische of Turkse daders. Hoe jonger men begint, hoe groter de kans dat men later tot deze categorie behoort. Turkse en Marokkaanse daders zijn volgens het onderzoek significant jonger dan Belgische daders.

Verder bleek ook dat het aantal misdrijven per Marokkaan en Turk iets hoger lag dan bij Belgen. Dat Belgische vrouwen meer geëmancipeerd zijn, blijkt ook uit de statistieken. Zij zijn in deze ‘delict-categorie’ met bijna 9 procent vertegenwoordigd, terwijl dit bij Marokkaanse en Turkse vrouwen praktisch nihil is. Het rapport stelt dat ‘hoewel andere nationaliteiten ver achterblijven op de drie ‘koplopers’, er ook verschuivingen zijn: ‘Zo evolueert de Afrikaanse daderpopulatie tussen 1995 en 1998 van twee naar bijna vijf procent. Ook daders uit de Balkan verdubbelen in aandeel op vier jaar tijd.’

Ook wat auto-inbraken betreft (VW Golf is vaakst slachtoffer) geeft de UA-studie een karrenvracht aan statistische gegevens over daders en hun reactie op de aanhouding, plaats en tijdsstip van misdrijf, buit, reactie van omstanders, enzovoorts. Ruim 87 procent van de auto-inbraken wordt gepleegd door de drie groepen: Belgen (45,7 pct.), Marokkanen (32,4 pct) en Turken (3,7 pct). Ook hier valt op dat de daders uit de twee laatste groepen gemiddeld veel jonger zijn. De onderzoekers stellen dat bij ‘Marokkaanse inbraken’ vaker omstanders aanwezig zijn omdat zij hun daad vaker overdag plegen dan Belgen en dus vaker opgemerkt en achternagezeten worden.

Uit het rapport van sociologe-criminologe Marion van San (‘ Criminaliteit en criminalisering. Allochtone jongeren in België‘) dat zij begin 2001 aan minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) leverde, blijkt dat Marokkaanse en Turkse jongeren een criminaliteitsgraad hebben die drie en twee keer zo hoog is dan die van Belgische jongeren. Uit de gebruikte rijkswacht-statistieken (’97-’99) bleek ook dat Oost-Europese jongeren in 1999 ruim tien keer meer verdacht waren.

INTERN WERKDOCUMENT

Fons Bastiaenssens, woordvoerder van de politie Antwerpen, minimaliseert het belang van het UA-rapport: ‘Wat die studie betreft, wil ik u duidelijk maken dat deze opdracht is gegeven in 1998, dus ruim voor de huidige korpschef Luc Lamine zijn voorganger (Tony Dyck, nvdr.) opvolgde. Deze studie is niet publiek gemaakt en wordt als intern werkdocument beschouwd.’ Vreemd. Volgens de perswoordvoerster van de universiteit Antwerpen blijkt uit de databank van de universiteitsbibliotheek dat er ‘slechts 1 dienstexemplaar bestaat, maar dat is nu wel uitgeleend’. Dat zou kunnen kloppen.

Bastiaenssens: ‘Ik moet u erop wijzen dat de resultaten en besluiten van die studie enigszins gedateerd en achterhaald zijn, temeer daar wij inmiddels een andere werkwijze voor analyses én interpretatie hanteren. Bovendien is de algemene werking van ons korps, vooral onder impuls van Luc Lamine, de laatste drie jaar zodanig geëvolueerd dat er van ‘gegrond en verantwoord’ vergelijkingsmateriaal, met de situatie zoals ze vandaag is, amper sprake kan zijn.’

Korpschef Luc Lamine verklaart dat de politie wel degelijk oog heeft voor specifieke daderprofielen, het project-Tirana uit 2001-2002 gericht op Albanese inbrekers was daar een voorbeeld van: ‘Ik sprak al in 1994 op een congres over het feit dat in bepaalde buurten, bepaalde criminaliteit door bepaalde groepen werd gepleegd. Ik werd daar voor racist uitgemaakt. Bob Cools zei dat ik het korps beter kon verlaten. Maar als ik u nu zeg dat 60 procent van de opgepakte inbrekers Albanezen zijn, dat vooral Bulgaren parkeermeters kraken met Belgen als organisatoren en dat Noord-Afrikaanse jongeren veel straatcriminaliteit plegen en dat 60 procent van die jongeren in buurten wonen waar veel stadscriminaliteit plaatsvindt, dan vraag ik u vervolgens “ja en dan?”. Wat mij interesseert, is wat de oorzaken en achtergronden zijn. Hoe komt het dat in de wijk Luchtbal bijna geen problemen zijn terwijl de bevolkingssamenstelling dezelfde is als in de wijken Centrum of Zuid? Dát vind ik interessant!’

De veelbesproken Marion van San, verbonden aan de universiteiten van Rotterdam en Leiden: ‘Dat Lamine geïnteresseerd is in de achtergronden van allochtone delinquentie, begrijp ik. Maar wil je de oorzaken van een probleem onderzoeken, dan zul je toch eerst het probleem juist in kaart moeten brengen.’

Ondanks alle heisa en debat die er sindsdien rond het onderzoek-van San ontstonden, blijkt het taboe rond het thema allochtonen en criminaliteit nog steeds te bestaan. Dat bleek bijvoorbeeld recent uit een besloten thema-avond, georganiseerd door het studiecentrum Antwerpen over Morgen van VLD-gemeenteraadslid Christian Leysen. Dat organiseerde op dinsdagavond 11 februari een lezing en debat met als titel ‘Wetenschappelijk onderzoek over criminaliteit bij allochtonen: politiek correct denken of werken aan oplossingen?’. Gezien het delicate karakter van de gespreksstof mochten alleen genodigden die avond het ’t Brantijser betreden. Wetenschappers, magistraten, advocaten maar ook ‘bekende koppen’ als chef van de Staatsveiligheid Koen Dassen en kamerlid Karel Pinxten (VLD) kregen een uitnodiging en de meesten kwámen ook (Dassen niet). Hoofdattractie was dan ook Marion van San zelve, die nog eens kwam vertellen over de problemen – lees manipulatie, laster, tegenwerking en intimidatie – die ze tijdens haar onderzoek voor Verwilghen heeft meegemaakt.

In de uitnodiging stond dat ‘vragen omtrent waardevrij onderzoek enerzijds en politiek correct denken anderzijds recent meer dan ooit aan de oppervlakte kwamen. Jongerencriminaliteit bij allochtonen bleek een probleem te zijn dat moeilijk in kaart te brengen is en waarover niet zonder meer gesproken kan worden’. Van San verklaarde die avond na haar ervaringen met het Verwilghen-rapport ‘nooit meer onderzoek in België te willen doen, al bieden ze me miljoenen. In België moet je je als onderzoeker bezighouden met diplomatie en politiek om aan informatie te geraken. Ik hoor dit ook van andere Belgische collega’s.’

Van San: ‘Voor de zoveelste keer blijkt nu dat de overheid niet weet om te gaan met dit soort van informatie, het maar onder tafel houdt en denkt dat het daarmee opgelost is. Ik ken trouwens wel meer studies die in België op dit terrein zijn gedaan, maar nooit boven water zijn gekomen. Nee, ik zeg niet welke.’

De sociologe vindt het jammer dat ze ten tijde van haar onderzoek voor Verwilghen niet van de Antwerpse studie wist, omdat dat relevante informatie was voor haar rapport: ‘Er moet structureel iets veranderen aan het contract-onderzoek in België. Universiteiten zouden moeten eisen dat in het contract tussen wetenschapper en opdrachtgever standaard wordt opgenomen dat de onderzoeker het recht krijgt om de onderzoeksresultaten na een bepaalde tijd te publiceren.’

INFORMATIEPLICHT

In Antwerpen heeft het Vlaams Blok een flinke vinger in de pap, maar in Nederland was men vijftien jaar geleden ook bang voor dergelijk onderzoek en is extreem-rechts nooit sterk geweest. Waar ligt die angst dan aan? ‘Dat heeft alles te maken met de Tweede Wereldoorlog, het aanduiden van groepen als zondebok. En daar kan je je ook iets bij voorstellen. Je moet je als onderzoeker dus genuanceerd uitlaten, een reden te meer om wetenschappers hun onderzoek te laten presenteren omdat een ‘lek’ via de media niet altijd een even genuanceerde uitleg geeft.’

VUB-socioloog Mark Elchardus is het in grote lijnen eens met Van San: ‘Ik spreek mij uiteraard niet uit over de grond van de zaak omdat ik die Antwerpse studie niet ken. Maar ik vind dat een openbaar bestuur dat een studie bestelt die ook openbaar moet maken. Het publiek maken van onderzoeksresultaten is een essentieel karakter van de wetenschap. De overheid heeft bovendien een informatieplicht naar de burgers toe. Natuurlijk heeft een overheid als opdrachtgever ook de taak om een stuurgroep in te stellen om het afgeleverde onderzoek op zijn kwaliteiten te beoordelen. Maar als die stuurgroep zegt dat de studie goed is uitgevoerd, dan moet dat openbaar worden.’

Elchardus zegt wel te begrijpen dat de Antwerpse gemeente enige angst had voor het vrijgeven van de onderzoeksresultaten vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen: ‘Enige discretie mag best. Men kon dus enkele maanden wachten tot na de verkiezingen. Een pre-electoraal klimaat is niet het meest geschikte moment voor de presentatie van dit soort onderzoek. Maar bij mijn weten zijn de gemeenteraadsverkiezingen al enige tijd achter de rug.’

Elchardus vindt ook dat wetenschappers die onderzoek doen in opdracht van een overheid, niet tot in de eeuwigheid aan een geheimhoudingsplicht gebonden zouden mogen worden: ‘Ik vraag me trouwens af of een overheid die halve waarheden verspreid of informatie achterhoudt het extremisme niet meer in de kaart speelt dan dit soort onderzoek op zich. Ook al gaat het om statistieken die verdere analyse kunnen gebruiken, toch kun je ook stellen dat statistieken die juist zijn zonder enige analyse ook relevante informatie vormen.’

Wat betreft de angst voor dit soort ‘politiek-incorrect onderzoek’ stelt Elchardus: ‘Ik ga akkoord met Van San dat men in België verkrampt reageert. Vanuit een sociologisch standpunt zou iemand mij eens moeten uitleggen hoe het zou kunnen dat een groep mensen die cultureel verplaatst is, die in de nieuwe samenleving niet helemaal aanvaard wordt, die gedeeltelijk wordt uitgesloten van de arbeidsmarkt, moeilijker toegang tot onderwijs heeft enzovoorts, níét sterker vertegenwoordigd zou zijn in bepaalde criminaliteitscategorieën. Dat zou een sociologisch wonder zijn!’

Hans van Scharen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content