Rik Coolsaet is hoogleraar internationale politiek aan de Universiteit Gent.

Drie weken geleden werd het eerste schot van de Pax Americana gelost. Vandaag is de droom in rook opgegaan. Maar haar herauten weten het toch niet.

De oorlog in Irak heeft niets uit te staan met elf september. De voorbereidingen gingen een decennium geleden van start, toen een groepje neoconservatieven ten aanval trok tegen president Clinton. Zij vonden zijn beleid, gestoeld op multilateralisme, samenwerking en diplomatie, maar niks in een chaotische wereld, bevolkt door schurkenstaten, terroristen en massavernietigingswapens. Als enig overgebleven grootmacht hadden de Verenigde Staten in hun ogen de morele verantwoordelijkheid om orde in de anarchie te brengen.

Irak zou de eerste stap zijn in wat aanvankelijk nog zedig omschreven werd als welwillende hegemonie, maar wat in werkelijkheid een revolutionaire poging was om de wereld op zijn kop te zetten. Daaruit zou een nieuwe wereldorde geboren worden, met de Verenigde Staten als haar hoeder. Uitgerekend het land dat zelf geboren was uit reactie op een arrogant imperialisme en waarvan de inwoners een diepe hekel hebben aan al wat ruikt naar inmenging in het dagelijks leven, uitgerekend dat land ging nu zelf, onder de inspirerende leiding van de neoconservatieven, volken en landen het pad dicteren dat zij dienden te bewandelen.

Het Irak van Saddam bood daarbij werkelijk alles om tot symbool van het Kwaad uitgeroepen te worden en dus tot eerste doelwit. Militair was het bovendien geen tegenpartij. Jarenlange sancties hadden het Iraakse leger immers tot een schim gemaakt van wat het ooit was. Na Irak zouden dan de andere schurkenstaten volgen. Onder economische en militaire pressie zouden ze vallen als domino’s. Iran, Noord-Korea, Pakistan, Libië, Syrië, zelfs Saudi-Arabië – geen enkele staat zou weerstand kunnen bieden eenmaal de Verenigde Staten met Bagdad hadden afgerekend. ‘Iedereen die ons nationaal karakter heeft bestudeerd, is tot de conclusie gekomen dat wij een krijgshaftig volk zijn en dat wij van oorlog houden.’ Aldus sprak Michael A. Ledeen, een van de neoconservatieve herauten.

De oorlog tegen Irak had een makkie moeten zijn. Maar een en ander liep fout.

Washington schatte, vooreerst, Irak verkeerd in. Het was ten oorlog getrokken op basis van overdreven optimistische verwachtingen, geïnspireerd door de Iraakse oppositie in ballingschap. Amerikaanse troepen werden niet onthaald als bevrijders. Het regime stuikte niet meteen in elkaar en het leger gaf zich niet zomaar gewonnen. Saddam slaagde er zelfs redelijk goed in om zich in eigen land en in de Arabische wereld aan te dienen als de vader des vaderlands.

Washington liet, ten tweede, een diplomatiek debacle achter. Tot op het einde hebben de Verenigde Staten geloofd dat Parijs eieren voor zijn geld zou kiezen. Tot op het einde zijn ze blijven geloven dat Turkije, mits er voldoende druk op uitgeoefend werd, zou plooien. Tot op het einde waren ze zeker van een meerderheid in de Veiligheidsraad.

Washington opteerde, ten derde, voor een risicovolle nieuwe militaire strategie, gebaseerd op een combinatie van Special Forces, precisiewapens, superieure informatieverwerving en -trans- missie en extreme wendbaarheid. Alles wat in de krijgsscholen wordt onderwezen, werd terzijde geschoven.

Hoelang of hoe kort de oorlog in Irak ook moge duren, al die tegenslagen zullen een onverwacht slachtoffer eisen, precies omdat ze onverwachts kwamen. De Amerikaanse publieke opinie was ervan overtuigd dat de oorlog in Irak snel afgelopen zou zijn. De onverwachte tegenvallers en de mogelijke omschakeling op een horizon van maanden in plaats van weken zal de huidige ambivalentie van het Amerikaanse publiek ten aanzien van deze oorlog omzetten in een diep verankerd scepticisme ten aanzien van nieuwe avonturen. Simpel gezegd: de Amerikaanse bevolking zal niet geneigd zijn om, na een overwinning in Irak, snel opnieuw geloof te hechten aan plannen om vervolgens andere ‘schurkenstaten’ op een soortgelijke manier aan te pakken.

Amerika zal op de rem gaan staan en de messianistische, neoconservatieve visie op Amerika’s rol in de wereld zal steeds meer gaan lijken op een fantasiewereld, die los staat van de realiteit, zoals ervaren door de Amerikaanse bevolking. Er is in de Amerikaanse samenleving nu eenmaal geen draagvlak voor een imperiale politiek.

De imperiale agenda heeft dus opeens lood in de vleugels gekregen. Er is zelfs meer aan de hand dan alleen de publieke opinie of de militaire kritiek op Rumsfelds Nintendo-oorlogsvoering. Er is ook sprake van verdeeldheid in de conservatieve rangen zelf.

De conservatieven zijn het onderling oneens over de duur van de Amerikaanse aanwezigheid in Irak. Daarachter loert echter, als echte inzet, Amerika’s missie in de wereld. De enen – laten we hen omschrijven als het establishment – willen zo snel mogelijk af van elke verantwoordelijkheid voor de wederopbouw van Irak. Voor hen geen langdurige nation building, geen ambitieuze gunboat diplomacy. De anderen – de neoconservatieven – willen een langdurige controle over Irak, want zij hebben dat land altijd beschouwd als een uitvalsbasis voor de Pax Americana. Zij zijn moralistische activisten. Geliefd zijn door de rest van de wereld is goed, gevreesd zijn is beter, is hun devies.

Toen de oorlog begon, waren de Verenigde Staten al uitgeput door de maandenlange interne discussies over de militaire planning en de moeizame diplomatieke palavers. Nu de oorlog zich dreigt voort te slepen, zullen de neoconservatieven opnieuw worden wat zij bijna altijd geweest zijn: een marginale minderheid. Het bizarre, maar kortstondige neoconservatieve interludium in het Amerikaanse buitenlandse beleid is dus bijna voorbij, nog voor het goed en wel was begonnen. Inch’Allah.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content