De nieuwe crisis is die van té veel olie voor té lage prijzen. De productielanden geraken ontredderd. De oliereuzen fusioneren. En de politiek is nooit veraf.

Alles wordt altijd maar duurder, dat leert de economische volkswijsheid. Ze klopt niet. Voor de olie, bijvoorbeeld. Oliehandelaars rekenen in vaten van 159 liter en ze betaalden een paar jaar geleden voor zo’n barrel Brentolie uit de Noordzee – de gangbare prijsbarometer -, rond de twintig dollar. Daar had de wereldeconomie mee leren leven, zelfs zonder problemen eigenlijk. Zopas gebeurde het ongelooflijke: op de termijnmarkt van Londen rolde de barrel onder de tien dollar. De prijs herstelde zich enigszins, maar sedert het begin van het jaar is het zwarte goud 40 procent in prijs gedaald. Met zowat dertien dollar gemiddeld is de olie, rekening houdend met de muntontwaarding, dit jaar goedkoper dan voor de crisis van 1973.

Kroonprins Abdullah van Saudi-Arabië, het land dat de meeste olie uit zijn ondergrond pompt, zal het wel weten. Op een bijeenkomst van de Golfstaten kermde hij: “De gouden tijden zijn voorbij en ze zullen niet terugkeren. We doen er best aan de situatie op de markt te omschrijven met haar echte naam: crisis.”

Het is bon ton die crisis op rekening van de Opec te schrijven, de Organisatie van de olie-exporterende landen. Die zou er niet in slagen vraag en aanbod op de wereldmarkten in evenwicht te houden. Maar er is veel meer aan de hand. Vooreerst het klimaat. Verleden jaar was de winter zacht in de westerse industrielanden en ook dit jaar hebben de Verenigde Staten totnogtoe niet te kampen met krakend vriesweer. Dat scheelt enkele miljarden vaten stookolie op de factuur.

Verder trekt de economische crisis in de Aziatische Tijgerlanden en de recessie in Japan – en de algemene vertraging van de economische groei in de wereld die daar het gevolg van is -, een streep door de rekening van de olieproducenten. Verzwakkende economieën hebben minder brandstof van doen om zich draaiende te houden.

Nog meer onheil. Na de olieschokken van de jaren zeventig, toen Opec de wereldeconomie gijzelde met prijsstijgingen van 70 procent, is de industrie die kwestie beter gaan bekijken. Fabrieken springen nu zuiniger met energie om. Elektriciteitscentrales stoken met aardgas of draaien op kernenergie. Auto’s rijden in vergelijking met een paar decennia geleden een stuk profijtelijker. In de 29 industrielanden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) groeide het bruto binnenlands product tussen 1978 en 1996 met 42 procent, maar het olieverbruik ligt nog altijd op het niveau van 1978.

Bovendien ondersteunt de grotere gevoeligheid voor het milieu die trend naar rationeel energieverbruik en alternatieve energie.

POMPEN OF VERZUIPEN

Terwijl de vraag naar olie dus fel is gekrompen, blijft het aanbod stijgen. Het vergt niet eens economische kennis om te beseffen dat de prijzen daaronder lijden. De organisatie van de olie-exporterende landen, het kartel dat nog altijd de grootste producent ter wereld is, poogt sedert enkele jaren de prijs omhoog te duwen met vrijwillige productiebeperkingen. Dat wil niet lukken, zolang lidstaten als Iran, Indonesië en Venezuela hun productieplafonds stukpompen. Deze landen kunnen het schone oliegeld niet missen. Een nieuwe verlaging van de Opec-productie valt dan ook niet verwachten.

Zolang de Opec gulzig blijft produceren, houden andere grote producenten als het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Mexico hun handen van de open kraan. Rusland pompt wat het pompen kan, want in het financieel en economisch ingestorte land is olie (samen met gas) nog het enige exportproduct. Met als gevolg dat ruim 70 procent van de productietoename dit jaar op rekening staat van niet-leden van de Opec, vooral van de voormalige Sovjet-Unie. Ook de nieuwelingen dragen daar fel toe bij. Elf Afrikaanse landen ten zuiden van Sahara, van Nigeria over Angola tot Zuid-Afrika, produceren naar hartelust. De rijkdom in de ondergrond, ook al is dat niet langer het dure zware goud van weleer, leidt er tot grimmige grensconflicten en burgeroorlogen. Het Westen en vooral de Verenigde Staten hoeden er zich echter voor om de dictaturen ginds met de vinger te wijzen. Het zijn hun grote olieconcerns die financieren en pompen, nog steeds met het al een kwarteeuw oude argument “uit de greep van Opec geraken”.

Hetzelfde doet zich voor in de voormalige sovjetstaat Azerbeidzjan, dat onder de voet is gelopen door de westerse oliebaronnen en nu verlekkerd aankondigt zijn bescheiden oliewinning in de Kaspische Zee tegen 2005 te verzesvoudigen. Een explosieve aankondiging, Azerbeidzjan heeft namelijk geen toegang tot de open zee. Over de pijplijnen is een kleine internationale oorlog in voorbereiding: door Turkije naar de Middellandse Zee zoals het Westen het wenst, of naar Iran wat de Amerikanen veroordelen, of door Rusland zoals het altijd is geweest en Moskou het wil houden? De Kaukasus is al een potentiële brandhaard, de olie zal die zeker niet blussen.

IN 2040 IS DE OLIE OP

Dat nu op zoveel verscheidene plaatsen naar olie wordt geboord, heeft met de moderne technologie te maken. Olie vinden en bovenpompen is lang niet meer zo moeilijk en duur als een decennium geleden – in zee hoeven zelfs geen boortorens meer te komen. Landen als Columbia en Birma winnen nu ook al olie. Tegelijkertijd blijken minder rijke velden weer exploiteerbaar. Dat draagt bij tot de huidige overproductie. Op de koop toe ramen deskundigen dat de nieuwe technologie goed is voor een prijsverlaging van twee dollar per barrel. Over die structurele prijsverlaging praten de grote oliemaatschappijen niet graag.

Intussen maakt blijkbaar niemand zich nog zorgen over de oliereserves in de wereld. Nochtans leert een recent rapport van British Petroleum dat tegen 2040 de olie op is. Althans, indien geen nieuwe vondsten worden gedaan. Van al die reserves aan olie ligt 65 procent in het Midden-Oosten en driekwart bij de Opec-landen. Niet mis als geopolitieke factor.

De wereld van de olie verwacht in 1999 geen “beterschap”. Het Internationaal Energiebureau verlaagde zelfs zijn ramingen voor het olieverbruik: plus een kleine twee procent. Amerikaanse deskundigen rekenen met een verdere verlaging van de olieprijs. Dertien dollar, misschien twaalf dollar, maar zeker niet meer dan veertien. Pas tegen 2007 kan het vroegere prijspeil van twintig dollar per vat zijn hersteld.

Nu, niet iedereen zit op die “beterschap” te wachten. Er zijn immers winners en verliezers. De industrie doet zijn voordeel aan de lage olieprijzen. De loonkosten mogen dan al stijgen, de rekening voor de energie krimpt. Dat de luchtvaartmaatschappijen opnieuw in de zwarte cijfers vliegen, heeft veel te maken met de voor hen gunstige evolutie van de brandstofprijzen. De hele economie profiteert van de toestand, want de lage kost van de grondstof olie remt de inflatie. En inflatie, dat is bekend, maakt de aandelenbeurzen en de internationale financiële markten onrustig en kan economische paniek veroorzaken.

Ook de gewone consumenten doen er hun voordeel aan, met lagere benzine- en dielselprijzen voor hun wagen en goedkope stookolie voor hun centrale verwarming. De Belgische huisbrandolie tikt 6,38 frank per liter aan voor leveringen boven de 2000 liter. Dat is slechts enkele centiemen boven het laagterecord van augustus 1986. (Dat voordeel geldt evenzeer voor de stokers met elektriciteit en aardgas, waarvan de tarieven op de olieprijzen zijn afgestemd.) En dan profiteert de Belgische consument nog niet eens ten volle van de oliecrisis. Op de brandstofprijzen wegen zware belastingen en accijnzen. Het programmacontract tussen de regering en de oliemaatschappijen houdt bovendien de prijzen uit de vrije markt en koppelt ze automatisch aan die van de afgewerkte producten in Rotterdam en aan de koers van de dollar. Bij hoge olieprijzen was dat een bescherming; met het huidige prijsniveau valt het programmacontract tegen.

MEER VERLEDEN DAN TOEKOMST

De verliezers in de oliecrisis verkopen uiteraard veel lawaai. Dat gaat in de eerste plaats om de organisatie van de olie-exporterende landen. Het oppermachtige kartel van de jaren zeventig, dat in het Westen meer naar geld lonkende vleiers dan bondgenoten kent, is tot een besluiteloos clubje hervallen. De beslissingen van hun conclaven in Wenen hebben nog weinig concrete gevolgen, de lidstaten koesteren liever hun eigenbelang. Indonesië, zwaar getroffen door de Azië-crisis, dreigt ermee de Opec te verlaten als de organisatie er niet in slaagt de olieprijs naar omhoog te krijgen. Saudi-Arabië denkt eraan een nieuwsoortig kartel te vormen, met alleen de grote producenten. Zoals de centrale banken met interventies op de geldmarkten de waarde van de munten beschermen, zouden de zware olielanden met hun reserves beter het evenwicht tussen vraag en aanbod kunnen waarborgen. Het lijkt steeds duidelijker: Opec heeft meer verleden dan toekomst.

De elf Opec-landen moeten intussen zware noten kraken. Dit jaar derven ze door de prijscrisis 50 miljard dollar aan exportinkomsten. Het onaantastbaar gewaande Saudi-Arabië moest in de zomer al op de internationale financiële markten om miljarden dollars bedelen en gaat nu, om zijn oplopend begrotingstekort te financieren, nog eens vijf miljard dollar lenen bij de Verenigde Arabische Emiraten – dat er beter aan toe is, omdat het naast de olie ook over gasreserves beschikt en een meer gediversifieerde economie kent. Erger nog dan dit gezichtsverlies voor’s werelds topproducent, zijn de geopolitieke risico’s. De Saudi’s kunnen zich niet langer serieus bewapenen tegen hun roerige buren als het Irak van Saddam Hoessein en Iran.

Iran was eraan gewoon geraakt om uit de olie probleemloos de helft van zijn staatsinkomsten te krijgen. Dat is nu nog slechts goed twintig procent. Het land staat op de rand van het bankroet. De minister van Financiën werkt met een crisisbegroting. De ene na de andere ambassade in het buitenland sluit uit besparingsoverwegingen. Dat heeft politieke gevolgen tot buiten het land van de ayatollahs: de olie-inkomsten zijn essentieel voor het voortbestaan van de reformistische president Mohamed Khatami.

Koeweit verkeert evenzeer in begrotingsnood en jaagt zijn bevolking op stang met de vermindering van de subsidies voor water en elektriciteit en de verhoging van de brandstofprijs met liefst 40 procent. Algerije, Nigeria, Venezuela, Indonesië, overal missen ze deze onuitputtelijk geachte inkomsten. Zelfs Oman en het kleine Bahrein hebben het moeilijk. Bij olieproducent Rusland is de toestand gewoon catastrofaal – met een groeiende politieke onstabiliteit als premie erbovenop.

EEN CONCERN ZO GROOT ALS BELGIE

Voor de oliemaatschappijen geeft een prijs van tien dollar per barrel in plaats van twintig een klap van margeverschil in de verkoop van afgewerkte producten. Sommige winningsgebieden zijn niet langer rendabel. Investeringen in raffinage en petrochemie betalen zich moeilijk terug en de geldverslindende zoektocht naar verse reserves gaat zwaar doorwegen op de resultaten.

Onder de internationale olieconcerns heerst dan ook een ware fusie- en samenwerkingskoorts. Nooit eerder viel er zoveel over zulke reusachtige kostenbesparingen te horen. Schaalvergroting is nu het eerste managementobjectief, om zo op ontwikkelings- en productiekosten te besparen. Daartoe schuiven miljardenfortuinen heen en weer.

Exxon en Mobil realiseerden de grootste fusie ooit. British Petroleum en Amoco gaan samen. Zelfs het Belgische Petrofina, ’s lands grootste industriële groep, is aan het Franse Total verkocht. Wellicht zal straks blijken dat het nieuwe Total Fina tussen de gewichtige concurrenten nog een maatje te klein uitvalt en springt het eveneens Franse Elf Aquitaine op de kar. Tussen twee haakjes, dat zou het zekere einde betekenen van de verankering van de Petrofina-activiteiten in ons land, doodgewoon wegens een teveel aan raffinaderijen.

Intussen stijgt de schrik in menig politiek cenakel. De olieconcerns worden té groot, té machtig en onaantastbaar. De gedachte dat de fusies niet eens hoeven, maar voortspruiten uit de luxe-ego’s van de topmanagers – the biggest – is niet verboden. De fusiegroep Exxon Mobil zet per jaar goed 7000 miljard frank om, evenveel als het hele bruto binnenlands product van België. Reuzen van dat kaliber doen hun eigenzinnige wil in ’s wereld brandhaarden aan de Perzische Golf, de Kaukasus of aan de westkust van Afrika. Niemand – ook niet de politiek – kan hun koers naar geldgewin corrigeren, laat staan hun macht breken. Het is opnieuw zoals met Standard Oil uit de Rockfeller-tijd. Waarvoor de Amerikaanse overheid zich repte om de reus te ontmantelen – in het belang van de vrije markt.

De pessimistische voorspellers krijgen gelijk. Een onzekere olieprijs werkt economisch en politiek destabiliserend. Dat kan zelfs een lange harde winter niet meer oplossen.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content