“Verlost van vleselijke verlangens” van Nathan Englander. Verhalen over de bizarre werkelijkheid, gezien door de ogen van een tot het secularisme bekeerde orthodoxe jood.

In zijn debuut “Verlost van vleselijke verlangens” voert de Amerikaans-Israëlische auteur Nathan Englander een aantal radicaal handelende orthodoxe joden ten tonele. In drie van de tien verhalen bevinden die personages zich in extreme politieke situaties. In “Buitelaars” stappen Poolse joden per ongeluk in de verkeerde trein. Ze worden niet naar Auschwitz gebracht, maar aangezien voor een groep acrobaten die voor Duitse hoogwaardigheidsbekleders dienen op te treden. In “De zevenentwintigste man” worden zesentwintig Jiddische auteurs op bevel van Stalin opgepakt. In de nacht vóór hun executie discussiëren ze en vertellen elkaar verhalen. In “Dit is onze wijsheid” overleeft een joodse bewoner van Jeruzalem voor de tweede maal in zijn leven een bomaanslag door Palestijnse terroristen, en nog wel op dezelfde manier. De granaatscherven die zijn hoofd hadden moeten verbrijzelen, blijven steken in het dikke boek dat hij stond te lezen.

In de overige zeven verhalen maken de personages extreme keuzes. In een taxi “beseft” een beursmakelaar plots dat hij joods is. Een pruikenmaakster geeft al haar spaargeld aan een jongeman in ruil voor diens weelderige haardos, in de hoop dat de pruik die ze daarvan zal maken haar de schoonheid van haar verloren jeugd kan terugbezorgen. In de drie historische verhalen staat een gevoel van extreme vervreemding centraal, terwijl het Englander in de zeven overige verhalen om de reactie van de omgeving op het excentrieke gedrag van de hoofdpersonen gaat. Daarbij toont hij op overtuigende wijze aan dat de grens tussen wat nog sociaal acceptabel is en wat net niet door de beugel kan erg vaag en vooral willekeurig is. De bizarre werkelijkheid, gezien door de ogen van een tot het secularisme bekeerde orthodoxe jood.

Het is waarschijnlijk geen toeval dat de zeven verhalen die zich in New York en Jeruzalem afspelen, omkaderd worden door drie verhalen die drie vormen van jodenvervolging als onderwerp hebben. “De zevenentwintigste man” en “Buitelaars” spelen zich af in respectievelijk 1952 en 1942. In zijn laatste levensjaren voerde Stalin een almaar duidelijker antisemitische politiek, culminerend in de zaak van het zogenaamde “dokterscomplot”, kort voor zijn dood in maart 1953. De wederwaardigheden van de joodse acrobaten situeren zich tijdens de holocaust, terwijl “Dit is onze wijsheid” de bedreiging waaraan Israëlische burgers thans bloot staan tot onderwerp heeft. Dit verhaal is tevens het enige dat in de ik-vorm is geschreven en dat autobiografische trekken vertoont. In dit verhaal ligt de auteur Nathan Englander in bed en ondergaat hij op plaatsvervangende wijze de doodsangst die de reizigers bij de bushalte moeten hebben gevoeld.

Nathan Englander: Die plaatsvervangende doodsangst is wellicht ook de wens om te kunnen navoelen wat de vele slachtoffers van het antisemitisme in de loop der eeuwen hebben gevoeld. Ik ben in 1970 in New York geboren en behoor tot de vierde generatie van Amerikaanse joden. Noch mijn vader, noch mijn moeder hebben familieleden verloren als gevolg van de holocaust. De vreselijke tragedie die het Europese jodendom is overkomen, kennen wij dus slechts van horen zeggen, uit boeken en films. Weliswaar is een van mijn grootvaders tijdens de Tweede Wereldoorlog als soldaat gesneuveld, hij ligt begraven op een kerkhof voor Amerikaanse soldaten in Nederland. Ik ben me er goed van bewust dat wij, Amerikaanse joden, enorm geboft hebben. De ellendige gebeurtenissen hebben letterlijk duizenden mijlen ver van ons bed plaatsgevonden.

Dat gevoel van opluchting gaat echter gepaard met een gevoel van schuld. Ik denk dat je het een beetje kunt vergelijken met de gevoelens die de televisiebeelden van de ellende in Rwanda of Kosovo de afgelopen jaren en maanden hebben opgeroepen. Je keek ernaar, je voelde medelijden met die duizenden mensen op de vlucht en tegelijk was je blij dat je er zelf niet tussen liep.

“De zevenentwintigste man” en “Buitelaars” zijn tragikomische verhalen. Heeft u zich voor het idee geïnspireerd op historische voorvallen?

Englander: Voor het eerste verhaal wel. Stalin heeft inderdaad persoonlijk de opdracht gegeven om zesentwintig Jiddische auteurs op te pakken, op grond van een verzonnen aanklacht, om ze kort daarop standrechtelijk te laten executeren. Zijn vervolging van de “kosmopolitische joden” nam vanaf 1948 almaar ernstiger vormen aan en niemand weet tot welke gruwelijke maatregelen hij nog in staat zou zijn geweest als hij in maart 1953 niet aan de gevolgen van een hersenbloeding was overleden. Wat mij echter zo fascineerde, was het feit dat hier zesentwintig auteurs – de zevenentwintigste man is een schrijver die nog niets heeft gepubliceerd en die werd opgepakt als gevolg van een administratieve vergissing, maar niettemin ook werd geëxecuteerd – samen werden opgesloten. Ik heb me afgevraagd wat ze elkaar zoal te vertellen hadden en of ze de typisch joodse humor en wijsheid hebben gebruikt om zich mentaal overeind te houden. Dat gedeelte van het verhaal is natuurlijk fictief, maar wat de rest betreft, ben ik zeer gedetailleerd en waarheidsgetrouw te werk gegaan. Dat geldt ook voor “Buitelaars”. Ik heb me er bijvoorbeeld van vergewist dat er in die tijd nog acrobatengroepen en circussen waren die per trein door het land reisden en optraden, en ook of er in die treinen inderdaad een restauratiewagen was, zoals ik die beschrijf. Het moest een verhaal worden dat zich zo had kunnen afspelen en zich misschien ook zo heeft afgespeeld.

In “De dibbek van Park Avenue” komt een beursmakelaar plots tot het besef dat hij joods is. Hij gaat vervolgens als een vrome jood leven, wat hem door zijn omgeving niet in dank wordt afgenomen. In dat opzicht vertoont dit verhaal overeenkomst met “Hereniging”, dat gaat over een man die volmaakt gelukkig is sinds hij met zijn overleden moeder kan spreken. Stelt u een bekering gelijk met waanzin?

Englander: Het probleem van de beursmakelaar is niet zozeer dat hij plots beseft – of denkt – dat hij joods is, maar dat hij in de verkeerde buurt woont. Vrome joden moeten aan tal van religieuze voorschriften voldoen. Op vrijdagavond mogen ze bijvoorbeeld niets doen. Dat stelt je als jood voor veel praktische problemen. Hoe geraak je, bijvoorbeeld, in je woning als je op de tiende verdieping woont? In een gebouw waar veel joden wonen, is dat geen probleem. De niet-joden kennen die gebruiken en helpen je. Er zijn in Brooklyn, waar ik vandaan kom, bijvoorbeeld liften die automatisch op elke verdieping stoppen. De beursmakelaar woont als enige jood in een appartementencomplex. Hij moet dus altijd maar in en uit de lift stappen, net zolang tot een andere bewoner toevallig ook op zijn verdieping moet zijn, want hij mag ook niemand om een gunst vragen.

Dergelijk gedrag wekt natuurlijk bevreemding. Zijn vrouw wordt er razend om, want zij heeft jarenlang moeite gedaan om juist in dat flatgebouw een appartement te krijgen. Uit wraak draait ze het lichtknopje om als hij op het toilet zit. Door dit soort incidenten komt zijn huwelijk natuurlijk in het gedrang. Ik weet niet of wat de beursmakelaar in die taxi overkomt als een echte bekering kan worden gezien. Hij wordt vroom omdat hij meent dat vroomheid inherent is aan het jodendom en omdat de rabbi die hij raadpleegt hem dat adviseert. Het is gewoon een vast onderdeel van zijn nieuwe identiteit. De rabbi kan het trouwens weten, want hij is zelf iemand die jaren geleden een niet-jood was. Had de beursmakelaar in Brooklyn gewoond, dan zou zijn gedrag als vanzelfsprekend worden geaccepteerd. Nu overkomt hem inderdaad hetzelfde als de joodse man in “Hereniging”, die dolgelukkig is dat hij met zijn overleden moeder kan praten. Zijn omgeving ziet deze monoloog natuurlijk als een teken van waanzin en als een reden om hem te laten opsluiten.

De personages in uw andere verhalen zijn van huis uit joods en leven in een volstrekt joodse omgeving. Heeft u zelf ook zo’n honderd procent joodse achtergrond?

Englander: Ja, ik ben geboren en getogen in een orthodox joods gezin. Ik zat op een school met alleen maar joodse leerlingen, had uitsluitend joodse vriendjes en zat zelfs op een joodse sportclub. Ik heb veel baseball gespeeld in mijn jeugd, maar zowel de leden van mijn team als onze tegenstanders droegen altijd keppeltjes. De weinige keren dat we tegenover een team stonden waarvan de leden geen keppeltje droegen, besloot onze coach de wedstrijd niet te laten doorgaan. Ik leefde bovendien geheel volgens de regels van de godsdienst, maar toen ik op mijn achttiende een jaar naar Israël ging, ben ik mijn geloof in één klap kwijtgeraakt. Sindsdien heb ik me niet meer aan al die regels gehouden en ben ik ook niet langer uitsluitend met joden omgegaan.

Dat klinkt als een merkwaardige paradox: een orthodoxe jood keert terug naar het beloofde land en verliest prompt zijn geloof. Of is dat juist typisch joods?

Englander: Het verlies van mijn geloof was geen persoonlijk drama, eerder een rationele beslissing. Ik denk dat religie voor mij veeleer een automatisme was dan een diep doorleefd gevoel. Het feit dat ik een lange periode uit mijn vertrouwde joodse omgeving was, heeft de stap vergemakkelijkt. Dat het uitgerekend in Israël gebeurde, is eigenlijk toeval, al besef ik wel dat dit wat merkwaardig overkomt. Israël maakte overigens een geweldige indruk op me. Daar besefte ik dat ik schrijver wilde worden en het liefst permanent in Israël zou willen wonen. Ik ben echter teruggegaan om in New York fotografie te studeren en financieel op eigen benen te staan. In de tussentijd heb ik ook leren schrijven, jarenlang altijd maar weer geschaafd aan een aantal korte verhalen en die keer op keer herschreven. Die verhalen vormden uiteindelijk mijn debuutbundel. Het succes in de Verenigde Staten en daarbuiten is zo groot dat ik me nu inderdaad kan veroorloven om als fulltime auteur in Jeruzalem te wonen.

Het werk van andere Amerikaanse auteurs, als Philip Roth en Allen Ginsberg, getuigt soms van een stevige worsteling met hun joodse verleden, terwijl zij uit een minder streng milieu kwamen dan u. In uw verhalen is daar niets van te bespeuren. Hoe verklaart u dat?

Englander: Door het generatieverschil. Roth, Malamud, Bellow, Ginsberg en hun generatiegenoten stonden veel dichter bij hun Europese wortels dan de auteurs uit mijn generatie. Vaak waren hun ouders nog in Rusland of Polen geboren en opgegroeid, en op latere leeftijd nog niet geheel aangepast aan de Amerikaanse samenleving. Ik mag dan zijn opgegroeid in een orthodoxer milieu dan zij, dat milieu maakte wel integraal deel uit van de Amerikaanse maatschappij. In tegenstelling tot Philip Roth heb ik nooit een conflict gevoeld tussen de joodse en de Amerikaanse “way of life”. Wanneer je het vroege werk van Roth leest, merk je toch heel sterk dat de auteur zo graag een moderne Amerikaan wil zijn en dat hij dat in zijn visie pas kan worden door zich af te zetten tegen zijn milieu. Ik heb die behoefte nooit gevoeld, omdat ik naar mijn mening zowel een orthodoxe jood als een moderne Amerikaan was.

Ik ben overigens nog altijd gefascineerd door de joodse orthodoxie, maar nu misschien meer als buitenstaander. Ik heb ook geen conflict met mijn ouders gehad nadat ik mijn geloof heb verloren. Ze hebben dat eenvoudig geaccepteerd, zoals ik heb aanvaard dat zij nog altijd gelovig zijn.

Een kwestie van tolerantie. In gesprekken wordt het onderwerp religie omzeild en verder blijft alles bij het oude.

Englander: Het onderwerp religie wordt inderdaad zelden te berde gebracht, maar niet uit tolerantie. Tolerantie is niet zo’n positieve eigenschap als men wel denkt. Ze impliceert meestal misprijzen en geen begrip voor het standpunt van de ander. Mijn ouders en ik hebben respect voor elkaars visie en vinden het daarom niet nodig voortdurend met elkaar te discussiëren over het geloof. Ieder van ons is overtuigd van zijn eigen gelijk, maar niet op zo’n manier dat we er diep in ons hart toch niet aan twijfelen en het dus nodig vinden geregeld de ander van ons gelijk te overtuigen.

Wat komt er dan in de plaats van tolerantie?

Englander: Respect hebben voor de overtuiging van de ander vind ik erg belangrijk. Ik geloof zelfs dat dit het eigenlijke thema van mijn boek en misschien wel van heel mijn toekomstige oeuvre is. Respect hebben zou eigenlijk een basisregel van ons “contrat social” moeten zijn. Israël is natuurlijk geen schoolvoorbeeld van een samenleving waar dat respect een algemeen geaccepteerde waarde is. De ultraorthodoxen worden er almaar machtiger en vooral onverdraagzamer. Wanneer ik door een door ultraorthodoxen bewoonde wijk loop, kan ik er vergif op innemen dat een vent met vlechtjes, een hoed en een lange donkere jas me verachtend voor de voeten zal spuwen. Toch heb ik nooit teruggespuwd. Ik zie helaas aan de kant van de vrijzinnigen ook vrij veel onverdraagzaamheid. Er zijn heel wat progressieven die hun keel hees schreeuwen voor het recht van homoseksuele koppels om een kind te adopteren, maar die geen woord willen wisselen met hun religieuze buurman. Dat vind ik verkeerd. Ik denk niet dat we in Israël het ultra-orthodoxe tij zullen kunnen keren door zelf onverdraagzaam te worden. Om het met een absurd voorbeeld te stellen: het lijkt me bepaald geen goed idee om de politie op vrijdagavond gelovige joden uit hun huis te laten slepen en hen te dwingen naar de bioscoop te gaan. Wij zullen hoe dan ook respect moeten blijven tonen, in de hoop dat deze houding wellicht op den duur respect afdwingt bij hen.

Nathan Englander, “Verlost van vleselijke verlangens”, Vassallucci, Amsterdam, 198 blz., 690 fr.

Jeroen Kuypers Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content