Hubert van Humbeeck

De verrassingsaanval van Japan op Pearl Harbor in 1941 leerde de Amerikanen dat ze eigenlijk weinig van dat land en zijn volk afwisten. Ze beseften wel meteen dat ze aan het begin van een lange oorlog stonden. En dat ze die uiteindelijk alleen zouden kunnen winnen als ze bereid waren om de eilandengroep stormenderhand te veroveren. Het was zaak om snel veel over Japan te vernemen: met wat voor soort mensen zouden de Amerikaanse soldaten te maken krijgen?

Om dat gebrek aan kennis te verhelpen, werd de sociologe Ruth Benedict aan het werk gezet. Die betrok haar informatie op de enige plek waar dat toen in Amerika kon: in de kampen waar alle Japanners die op dat moment in de VS verbleven, waren opgesloten. Benedict deed haar job keurig. Ze publiceerde haar bevindingen naderhand in het boek The Chrysanthemum and the Sword, dat tot diep in de jaren zestig verplichte lectuur was voor wie zich in het Land van de Rijzende Zon wou verdiepen. Ze leerde de Amerikanen, bijvoorbeeld, om de bijzondere plaats van de keizer in de Japanse samenleving te begrijpen – dat was in 1945 strategisch van groot belang. Denk aan de vruchteloze, maar uitermate komische pogingen van de boomlange generaal Douglas MacArthur om zich zo klein mogelijk te maken, toen hij na de capitulatie de duimgrote keizer Hirohito ontmoette.

Op dezelfde manier probeerden vooraanstaande Amerikaanse universiteiten in de jaren zeventig al om hoogte te krijgen van een fenomeen dat dreigend de kop opstak: het religieuze fanatisme in de moslimwereld. Het heeft er alsnog alle schijn van dat de organisatoren van de verschrikkelijke aanvallen op het World Trade Center in New York en het Pentagon in Washington vorige week in die kring moeten worden gezocht. Het is ook niet de eerste keer dat acties van extreme moslimorganisaties Amerikaanse levens eisen. De bezetting van de Amerikaanse ambassade in Teheran door aanhangers van de ayatollah Khomeiny in 1979 kostte Jimmy Carter toen al zijn herverkiezing tot president van de VS. De vernedering van de Stars and Stripes was te groot.

Dat zogenaamde fundamentalisme, die religieuze maar ook politieke gedrevenheid, laat zich niet gemakkelijk beschrijven. Er moet voor die bijna blinde haat jegens de Verenigde Staten, maar bij uitbreiding eigenlijk tegen de hele westerse samenleving, in ieder geval een complex geheel van factoren in rekening worden gebracht. Godsdienst is er daar één van – armoede, gebrek aan kansen, frustratie zijn er andere. Het gevoel geen deel te hebben aan de vaart van de wereld, en altijd aan de kant van de verliezers te staan. Het is waarschijnlijk van groot belang dat er snel een voor de Arabische wereld acceptabele oplossing voor de Palestijnse kwestie komt – het symbooldossier bij uitstek waar veel onbestemde gevoelens van ongenoegen en wraak samenvloeien. In De Morgen formuleerde de Engelse publicist Robert Fisk het ongeveer zo: wij, in het Westen, zien te dikwijls alleen onze kant van de zaak.

De ervaring zou ondertussen moeten hebben geleerd dat zo’n vijand niet met de klassieke wapens alleen kan worden verslagen. Er zullen ook andere middelen moeten worden ingezet, er is diplomatiek en humanitair werk aan de winkel. Er moet in deze moeilijke omstandigheden vooral worden vermeden om gemakkelijk alleen in termen van wit en zwart te denken. De frontlijn loopt namelijk dwars door onze maatschappijen, steden en dorpen, fabrieken, verenigingen en clubs. Vaak zelfs door families en gezinnen.

Bijna tien jaar geleden schreef de toen jonge Franse diplomaat Jean-Marie Guéhenno in Het Einde van de Democratie onder meer over de betekenis die aan vrijheid wordt toegekend. ‘De mensen […]’, noteerde hij, ‘bevinden zich in de positie van Gulliver in het land van de lilliputters: ze zijn vastgebonden, niet met zware ketenen, maar met duizend fijne, bijna onzichtbare draden.’ De Verenigde Staten worden geconfronteerd met de paradox van de open samenleving. Hoe meer grenzen het land sluit, hoe meer veiligheidsmaatregelen er worden getroffen, hoe meer de vrijheid die het wil beschermen wordt aangetast en afgebroken. Enerzijds verdraagt onze manier van leven dat soort van restricties niet meer. Anderzijds worden ze onvermijdelijk.

De Verenigde Staten maken zich op voor een lange strijd. Hoe die zal worden gevoerd, of waar precies, weten ze in Washington wellicht ook nog niet helemaal zeker. Maar het wordt om te beginnen een slag van het soort waarin er geen krijgsgevangenen worden gemaakt. ‘Na de vrede,’ schreef Guéhenno in datzelfde, bijna profetische boek, ‘zal er geen wereldoorlog zijn. Maar er zal ook nooit meer vrede zijn.’ Dat wordt het dus: geen oorlog maar ook geen vrede. Een onbekende, bizarre, gevaarlijke wereld. De geschiedenis heeft op 11 september een bocht genomen.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content