Michel Marcus over criminaliteitspreventie, stedelijke veiligheid en de rol van politie, gerecht en overheid.

In het kader van de Belgische Prijs voor Criminaliteitspreventie wordt op maandag 8 oktober Michel Marcus gelauwerd als captain of prevention-2001. Michel Marcus (56) was rechter in Rijsel, Tourcoing en Parijs en is gedelegeerd bestuurder van het Europees Forum voor Stedelijke Veiligheid. De voorbije vijftien jaar heeft hij in Frankrijk, Europa en zelfs daarbuiten bekendheid gekregen als een gedreven voorstander van criminaliteitspreventie. In de 240 steden en gemeenten (waaronder twintig Belgische met inbegrip van Antwerpen, Brussel, Gent en Mechelen) die aangesloten zijn bij het Forum ‘wil de bevolking in alle opzichten een politique de proximité‘, zegt Marcus. ‘De burgemeester is daar de verpersoonlijking van of zou dat moeten zijn. Zeker in veiligheidsaangelegenheden.’

Hoe definieert u het onveiligheidsgevoel? Als de angst om het slachtoffer te worden van een misdrijf, of gaat het om meer dan dat?

Michel Marcus: Die strafrechtelijke benadering is te beperkt geworden. Ook de onzekerheden op de arbeidsmarkt, in de gezondheidssector, in het verkeer en in ons leefmilieu worden hoe langer hoe meer als bedreigend ervaren. De allereerste instantie van wie oplossingen verwacht worden, is de stad.

Hoe gaat het Europees Forum om met de multiculturaliteit van de steden en met diegenen die daarin de oorzaak zien van het onveiligheidsgevoel?

Marcus: Het charter van het Forum stelt duidelijk dat de steden die lid zijn elke discriminatie uitsluiten, zelfs indien die de onveiligheid of het onveiligheidsgevoel zou helpen wegwerken. De aanwezigheid van vreemdelingen wordt de laatste jaren trouwens steeds minder als een factor van onveiligheid ervaren. Uiteindelijk lijkt ook het Vlaams Blok in Antwerpen over zijn hoogtepunt heen. Hetzelfde zien we in Italië en Frankrijk, voor zover de politieke partijen extreem-rechts lokaal van antwoord dienen. Wat niet belet dat problemen zoals drugsoverlast, diefstallen of prostitutienetwerken nog voor controverse zorgen. Veel van die problemen kunnen het beste aangepakt worden door een of andere vorm van partnerschap waarin alle rechtstreeks betrokken partijen elkaar ontmoeten en concrete oplossingen uitwerken. Alle projecten van die aard tonen aan dat politie en gerecht meestal te rechtlijnig en eenzijdig reageren. De Britse premier Tony Blair bijvoorbeeld heeft zijn politie verplicht een van de vele partners te worden in het kader van veiligheids-, preventie- of samenlevingscontracten zoals die ook in de meeste andere Europese landen bestaan.

In België is er onder druk van Binnenlandse Zaken een heroriëntering van die contracten in de richting van zuivere criminaliteitspreventie, ten koste van een veiligheidsstreven in ruimere zin.

Marcus: Dat spanningsveld bestaat ook elders in Europa. De vraag is altijd of de overheid aan sociale preventie moet doen of zich vooral moet concentreren op daders en slachtoffers van misdrijven. Dat laatste gebeurt nu in België, Frankrijk en in de Europese Unie, en daarmee kun je makkelijke en vlugge resultaten behalen. Dat is ook waar politici op uit zijn. Zelfs al beseft een aantal onder hen wel dat de veiligheidsproblematiek veel verder reikt.

Welke partners zijn onmisbaar in het veiligheidsdebat?

Marcus: Naargelang van het probleem kan elke betrokkene een onmisbare partner worden. De kern bestaat evenwel altijd uit vertegenwoordigers van de stad of de gemeente, de politie, de straathoekwerkers, het gerecht en de onderwijsinstellingen in de buurt. Die worden al te vaak vergeten.

Hebben wij het dan over wijk- of interventiepolitie, over gemeenschaps- of probleemgerichte politie?

Marcus: Frankrijk probeert sinds een paar jaar zijn Police Nationale om te vormen in een police de proximité, in dienst van de burger en zijn wijk. Zelfs al heeft de burgemeester bij ons geen rechtstreeks gezag over de politie en moet hij via een Contrat Local de Sécurité, een veiligheidscontract, werken. Zo’n hervorming vraagt echter veel tijd, middelen en mensen. Dat brengt mee dat uitgerekend de voorsteden en buurten waar meer politie nodig is onderbemand blijven.

Wat verwacht de bevolking van de politie?

Marcus: Studies en ervaringen leren dat de bevolking niet te veel politie in de buurt wil. De mensen verwachten vooral snelle en doeltreffende interventies. Die hebben echter steeds minder te maken met het strafwetboek. Het gaat om allerlei soorten samenlevingsproblemen. De politie wordt steeds vaker gezien als een sociale brandweer. Vandaar het belang van een goed partnerschap van de politie met andere sociale actoren. Bovendien wordt van de politie hoe langer hoe meer verwacht dat zij ten aanzien van de jongeren een apart gezag uitoefent, om hen te gepasten tijde op wetten en normen te wijzen zonder daarom repressief te zijn. Ook dat is voor de politie een zeer moeilijke opdracht. De politiekorpsen van Frankfurt en Liverpool staan vandaag in menig opzicht model. Door met zoveel mogelijk partners samen te werken, slagen zij erin om met een beperkt aantal manschappen de veiligheid én het veiligheidsgevoel te handhaven.

Welke rol kan het gerecht in dit verband spelen? Verdienen de Franse ‘antennes de justice’ in de probleemwijken en het snelrecht navolging?

Marcus: Er zijn niet veel landen in Europa waar het gerecht een gesprekspartner is in het soort partnerschap waarvan hier sprake is. Het is overigens verkeerd te denken dat het gerecht zich met alles en nog wat moet bemoeien. Het is daartoe noch bevoegd noch geschikt. Het gerecht moet worden beschouwd als een tweedelijnsinstelling. Hoe pak je een jongere aan die een winkeldiefstal of een soortgelijk misdrijf pleegt? In die gevallen lost het gerecht niks op: niet voor de betrokkenen en niet voor de samenleving. Ook het snelrecht helpt niet. Want daardoor worden rechters gedegradeerd tot ‘vonnisautomaten’ en verliest het gerecht nog meer gezag bij de jongeren. Er moet dus dringend werk gemaakt worden van een nieuw rechts- en strafsysteem in de eerste lijn. Herstelrecht en bemiddeling, of noem het restorative justice zoals in Nieuw-Zeeland, bieden wél oplossingen. Pas indien deze vorm van genoegdoening mislukt, kan de zaak in tweede lijn aan een gerechtelijke instantie voorgelegd worden. In Finland komt er altijd eerst een bemiddelaar en slechts bij uitzondering een rechter aan te pas. Europa zou er goed aan doen zijn rechtssystemen in die richting te hervormen. Ik zie trouwens niet goed hoe het nog anders kan. Alleen al om het gerecht zijn waardigheid terug te geven. Maar de beleidsmakers stellen zich weinig of geen fundamentele vragen omtrent het failliet van het politiële, gerechtelijke en penitentiaire apparaat. Het draait vierkant. Politici denken dat zij met meer geld en meer personeel de problemen zullen oplossen. Zij vergeten dat zeker de politie voor tal van jongeren de vijand is. Om die vertrouwensbreuk te herstellen, zijn ingrijpender hervormingen nodig.

Hoe kunnen de lidstaten van de Europese Unie bijvoorbeeld een strategie voor de stadsontwikkeling uitwerken zonder de steden, in casu het Europees Forum voor Stedelijke Veiligheid erbij te betrekken? Laat ook hier ‘de eerste lijn’ en niet de centrale overheden de problemen formuleren en oplossen. Zowel bij de bestrijding van drugs en prostitutie als bij andere problemen die overlast veroorzaken, hebben wij reeds bewezen dat dit kan. Ook over de grenzen heen.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content