De Europese grondwet mag na het Franse en Nederlandse ‘nee’ dan al half begraven zijn, dat betekent niet dat we morgen opnieuw tolmuren krijgen in Europa. Etienne Davignon, voormalig Europees commissaris en vooraanstaand Europees industrieel, blijft geloven in de Europese Unie. ‘Het maakt me boos dat de argumenten om de malaise te keren voor het oprapen liggen, en niemand doet er iets mee.’

Hij praat nog altijd graag over Europa, zegt hij. ‘Vroeger was het onconventioneel om vóór Europa te zijn. Nu is het onconventioneel om er tégen te zijn.’ Etienne ‘Steve’ Davignon was een briljante Belgische diplomaat, vice-voorzitter van de Europese Commissie en is tot op vandaag vice-voorzitter van Suez-Tractebel. Hij is intussen 72, maar nog altijd net zo’n felle advocaat van de Europese eenmaking als dertig jaar geleden, toen hij als commissaris een rapport schreef over Europese politieke samenwerking.

‘Ik word nog regelmatig gevraagd om voor studenten te spreken’, zegt Davignon. ‘Ik daag hen dan uit. Ik vraag ze bij het begin of ze voor de grondwet zijn en dan nog een keer na afloop. En ze veranderen van mening. De mensen begrijpen Europa niet. Waarom begrijpen ze het niet? Omdat niemand het hen ooit heeft uitgelegd. Boven een artikel in de Financial Times stond de titel: ‘ We’ve taken Europe for granted‘ – Europa is te vanzelfsprekend geworden. En zo was het ook.’

Ondertussen is dat niet meer het geval. Het lijkt wel alsof er in Europa een opstand tegen de Brusselse bureaucraten aan de gang is. Frankrijk en Nederland zeiden ‘nee’ tegen de grondwet. De politieke leiders van de zes stichtende lidstaten van de Europese Unie zitten vandaag met de handen in het haar. Wat moeten ze aanvangen? De Duitse kanselier Gerhard Schröder en de Franse president Jacques Chirac benadrukten vorige zaterdag in Berlijn dat het ratificatieproces moet worden voortgezet. Maar ondertussen kalft de steun voor de grondwet ook in Duitsland en zelfs in het groothertogdom Luxemburg verder af.

Die ontwikkeling ontgoochelt Etienne Davignon, maar ze verrast hem niet. ‘Waarover gaat het? Strikt genomen, gaat het over de keuze tussen het verdrag van Nice en het nieuwe verdrag van Rome. ‘Nee’ zeggen bij het referendum, betekent dus niet het einde van Europa, want de bestaande verdragen blijven van toepassing. Het betekent gewoon ‘nee’ tegen de nieuwe elementen die daaraan zijn toegevoegd. De bedoeling van de zogenaamde grondwet was om alle bestaande verdragen in één tekst bij elkaar te brengen. Het valt moeilijk uit te leggen dat het niet allemaal nieuw is: de ‘nee’-stem heeft dus eigenlijk ook verworpen wat al lang was goedgekeurd. De vraag voor het referendum moest zijn: ben je tevreden over Nice of kies je voor het nieuwe verdrag? Maar de verwarring was totaal. In Frankrijk stemden de mensen zelfs niet over Europa.’

Toch was de tekst van de grondwet in Frankrijk een bestseller. Waarover hebben de mensen dan wel gestemd?

ETIENNE DAVIGNON: In de eerste plaats over de malaise die er vandaag heerst. Europa maakt daar deel van uit, maar het is er niet de oorzaak van. Het ongenoegen van veel Fransen gaat terug naar april 2002, toen links zich bij de presidentsverkiezingen verplicht zag om voor zijn aartsvijand Jacques Chirac te kiezen, omdat de overwinning anders naar Jean-Marie Le Pen zou gaan.

Nu hadden veel socialisten de indruk dat een ‘ja’ voor Europa bij het referendum alweer een steun zou betekenen voor Chirac, die het referendum georganiseerd had. En dat wilden ze niet. Ze wilden niet opnieuw voor Chirac stemmen. Laurent Fabius, een vroegere vertrouwensman van François Mitterrand en nu dé voorman van het nee-kamp, deed er nog een schepje bovenop. Hij zei dat het niet erg was om ‘nee’ te stemmen. Daardoor ontsnapte Europa dit keer niet aan de malaise die in Frankrijk vrijwel algemeen is – over de werking van de bedrijven, de vakbonden. In die omstandigheden een referendum winnen, was zo goed als onmogelijk. Bovendien vonden de mensen dat ze veel eerder geraadpleegd hadden moeten worden. Over de uitbreiding van vorig jaar, bijvoorbeeld.

Zegt u dat de Fransen en de Nederlanders eigenlijk geen probleem hebben met de Europese constructie zélf?

DAVIGNON: De opiniepeilingen in Nederland waren wat dat betreft zeer interessant. Op de vraag of Europa het land economische voordelen heeft opgeleverd, antwoordde 75 procent met ‘ja’. Kan Nederland het terrorisme helemaal alleen bestrijden? ‘Nee,’ zei 75 procent. Toch was 63 procent tegen de grondwet. Omdat het Europese idee hen niet genoeg werd uitgelegd.

Wat kunnen de Europese leiders nu doen?

DAVIGNON: Dit is niet de eerste Europese crisis. Generaal Charles de Gaulle wilde niet dat Engeland zou toetreden. De Britse premier Margaret Thatcher wou haar geld terug. Dat waren wel voornamelijk conflicten tussen personen. Wat betekent een nee-stem vandaag? Slechts dertig procent van de Fransen wil uitdrukkelijk géén Europa. Zeventig procent – de overgrote meerderheid – wil dat wel, maar ze wil een ánder Europa. Over wat voor een Europa dat moet zijn, bestaat geen enkele duidelijkheid.

Moet er dan meteen worden ingegrepen?

DAVIGNON: Als je de Europese leiders bezig hoort, lijkt dat wel zo. Maar er is tijd. Gesteld dat het verdrag alsnog wordt goedgekeurd, dan treedt het toch pas op 1 januari 2007 in werking. Het Europees parlement en de Europese Commissie moeten nu hun verantwoordelijkheid opnemen. Ze moeten Europa uitleggen. Wat heeft er gewerkt, en wat niet? Wat heeft Europa ons bijgebracht en wat niet? Geen propaganda, maar eerlijke informatie. Laat de mensen daarna oordelen.

De komst van de ‘Poolse loodgieter’ is exemplarisch geworden voor de hele uitbreiding. Hoe kan het negatieve gevoel dat daarover bestaat nog worden omgekeerd?

DAVIGNON: Dat wordt moeilijk. Terwijl de uitbreiding toch een unieke operatie was. Kijk naar wat eraan voorafging. De Muur van Berlijn viel omdat de mensen niet langer accepteerden dat ze zo ver achterophinkten tegenover de rest van Europa. Ik heb altijd van de eenmaking van West- en Oost-Europa gedroomd, maar dat kon volgens mij alleen gebeuren na lange en moeilijke onderhandelingen. Maar zo is het niet gegaan. Politiek gezien was de democratisering van Oost-Europa al vlug een succesverhaal. Wij moeten die landen nu de kansen geven, die wij na de Tweede Wereldoorlog hebben gekregen. Maar we moeten er vooral bij vertellen dat het om een overgangsperiode gaat. En dat de mensen bij ons daar niet bang voor hoeven te zijn.

Kortom: een positief verhaal vertellen.

DAVIGNON: De uitbreiding werd ‘onvermijdelijk’ genoemd. Iets waar iedereen zich maar moest bij neerleggen. Er was tijdens de onderhandelingen jaren de tijd om uit te leggen dat niemand bang hoefde te zijn, maar dat is niet gebeurd. Nu is het daarvoor te laat. Met een defensief verhaal verlies je altijd. De vergelijking met Spanje en Portugal is, bijvoorbeeld, te weinig gemaakt. Toen vreesden de lidstaten ook voor catastrofale gevolgen omdat die twee op economisch vlak te veel achter waren. Maar hun economische groei bleek ook goed te zijn voor ons.

Hadden de Europese leiders niet moeten pleiten voor een duidelijke bescherming van het Europese sociale model?

DAVIGNON: Dat is ook gebeurd. De tekst van de grondwet is niet in een achterkamertje tot stand gekomen, maar tijdens een open discussie in de Europese Conventie. Daarbij waren ook vertegenwoordigers van de Europese vakbonden betrokken. De conclusies van de Conventie zijn dan voorgelegd aan de 25 Europese leiders, die tot een akkoord zijn gekomen. In de tekst staat ook een omschrijving van het sociale beleid. Elke lidstaat zet dat naar eigen goeddunken om in de praktijk. Maar ze hebben wel allemaal minimumregels aanvaard. Dat is een van de belangrijkste verworvenheden in jaren.

In 1970 schreef u al een rapport over ‘een toekomstproject voor Europa’. Moeten we het idee van een politieke unie nu opgeven?

DAVIGNON: Ik was het op veel vlakken oneens met Jean Monnet. Maar ik houd wel van zijn uitspraak dat ‘niets kan zonder de mensen, terwijl tegelijk niets duurzaam is zonder de instellingen’. Zo bekeken, is de Unie vandaag misschien wel veel politieker dan ze ooit was. Alles wat we nu al doen rond veiligheid en justitie draagt politiek veel verder dan de vraag of we het eens zijn over de oorlog in Irak of niet. De verdeeldheid over Irak was een ramp. Ik begrijp dat de mensen dat belangrijker vinden dan wat in de loop van jaren is opgebouwd, zoals het stabilisatieproces in de Balkan of de wederopbouw van Afghanistan. Maar dat wil niet zeggen dat we nog geen successen hebben geboekt.

‘Het is noodzakelijk om de politieke samenwerking uit te breiden’, schreef u in 1970. Waaruit bestond het politieke project van 1970?

DAVIGNON: Het was niets meer dan een zeer bescheiden aanzet tot samenwerking op het vlak van de buitenlandse politiek. De vraag was dat de lidstaten hun standpunten over specifieke thema’s aan elkaar zouden bekendmaken. U raadt het al: dat bleek niet altijd mogelijk. Het was ook maar een eerste stap in het langdurige proces dat tot een gemeenschappelijke buitenlandse politiek moet leiden. Het probleem van de Europese Unie is dat succes zich afspeelt op de lange termijn. De mislukking is altijd acuut. De publieke opinie onthoudt alleen het laatste wat is gebeurd, en niet wat er in al die jaren tevoren is opgebouwd.

Zelfs de Verenigde Staten toonden zich verontrust over een eventuele Europese mislukking.

DAVIGNON: Ja, en dat is vreemd. In de oorlog tegen Irak stelde George W. Bush een zogenaamde coalition of the willing van 45 landen samen. Maar 42 van de 45 telden niet echt mee. De conclusie kan alleen zijn dat zo’n gelegenheidscoalitie minder zeker is dan meer traditionele structuren of instellingen. Het is een bewijs te meer dat we met de Europese Unie verder moeten. De crisis is groot, maar we hebben een goed dossier. Misschien kunnen we de algemene malaise niet wegwerken, maar we kunnen proberen ervoor te zorgen dat Europa daar verder geen deel van wordt.

Hoe zou dat kunnen?

DAVIGNON: Neem het voorbeeld van bedrijven die delokaliseren, naar goedkopere landen verhuizen. Of de grondwet wordt goedgekeurd of niet zal daar weinig aan veranderen. Ze zullen blijven bestaan, binnen of buiten Europa. Delokaliseringen binnen Europa kunnen ons indirect nog een voordeel bieden, door een stijging van de groei. Ik kan me niet voorstellen dat we op onszelf zouden terugplooien. Het heeft me geschokt dat daar in Nederland voor wordt gepleit. Dat is precies wat in de jaren dertig is gebeurd – de economische situatie is ook zeer vergelijkbaar. Het gevolg was dat de koopkracht van de mensen een grote klap kreeg.

De Leuvense econoom Paul De Grauwe vreest dat de eurozone straks uiteenspat. Dat kan, volgens hem, niet anders omdat er geen gezamenlijke economische politiek wordt gevoerd.

DAVIGNON: Ach, ik heb veel respect voor Paul De Grauwe. Hij zegt dat ook al van bij de invoering van de euro. De economische politiek blijft nationaal om de eenvoudige reden dat hij wordt gevoerd door middel van een aantal keuzes die op nationaal vlak worden gemaakt. Leg je meer of minder nadruk op vorming? Hoe zwaar weegt de fiscaliteit? Lidstaten moeten zich wel engageren om een economische politiek te voeren die aan een aantal kenmerken voldoet. Als 400 miljoen mensen in de Unie dat doen, krijg je toch vanzelf een beleid met een andere dimensie? Dat was ook de afspraak die in het groei- en stabiliteitspact is gemaakt. We moeten vooral vermijden in het ideologische debat terecht te komen, waarbij de enen Europa verschrikkelijk dirigistisch vinden en de anderen van oordeel zijn dat de Unie veel te laks optreedt.

Een verschillende nationale politiek zorgt voor onevenwicht. Om dat op te vangen, is er meer geld nodig dan de één procent van de nationale begroting die veel lidstaten nu voor Europa op tafel willen leggen.

DAVIGNON: Duidelijk. Daar staat tegenover dat je de Europese begroting maar kunt verhogen als de mensen ervan overtuigd zijn dat het geld beter op Europees niveau wordt uitgegeven dan op nationaal vlak. Ik weet wel dat een perfect evenwicht niet mogelijk is. Er zullen, zoals in België, altijd transfers zijn. Maar neem een land zoals Nederland. Het stopt meer in Europa dan het ervan terug krijgt. En tegelijk moet het de buikriem aanhalen omdat het op dit ogenblik een probleem heeft om de regels van het groei- en stabiliteitspact na te leven. Het is een technocratische tegenstrijdigheid dat ze enerzijds dat pact moeten naleven, terwijl het ze anderzijds moeilijk wordt gemaakt om dat te doen. De politicus die denkt dat mensen dat voetstoots accepteren, moet van baan veranderen. Is het voor een economie die fundamenteel gezond is zo erg om een tekort van 3,2 procent te hebben?

U bent lid van de European Round Table, een lobbygroep van topindustriëlen en -managers. Hoe kijkt die kring tegen deze gebeurtenissen aan?

DAVIGNON: Teleurgesteld. Maar ondernemingen leven ook in de werkelijkheid. Europa verdwijnt niet van vandaag op morgen. Het is niet alles of niets. De interne markt is er nog, er staan nog niet opnieuw tolmuren tussen de Europese landen. We betalen nog altijd met de euro. Maar tegelijk maken ze zich wel zorgen over de manier waarop de politieke onzekerheid hen in de weg kan staan. Hun vermogen om te innoveren, om voor groei te zorgen.

Ze denken vooral ook aan hun concurrentievermogen. Wat kan méér of minder Europa wat dat betreft voor hen betekenen?

DAVIGNON: Concurrentiekracht blijft in de eerste plaats een nationaal probleem. Europa voert de sociale onderhandelingen niet. Het heeft ook weinig zeggenschap over de belastingvoet. Europa is belangrijk voor het bredere kader waarin er gewerkt wordt, de modellen van sociale samenhang. Of neem nu de grote veranderingen op het vlak van het universitaire onderwijs. Het Erasmusprogramma is een triomf. Het is fantastisch dat jonge mensen via uitwisselingsprogramma’s op buitenlandse universiteiten of hogescholen terechtkunnen. Waarom krijgt Europa daar zo weinig krediet voor? Het maakt me boos dat de argumenten om de malaise te keren voor het oprapen liggen, en niemand doet er iets mee.

Hebben bedrijven niet liever dat Europa politiek niet zo snel opschiet?

DAVIGNON: Nee, nee. Bedrijven denken soms dat het beter zou zijn als er geen politiek was of geen regering om hen het leven zuur te maken. Maar er moeten keuzes worden gemaakt, en wie zal dat doen? Politieke onzekerheid is nooit goed voor bedrijven. Zeker niet voor bedrijven die op langere termijn werken. We kunnen altijd dromen, maar dromen zijn bedrog.

De realiteit blijft ondertussen dat Frankrijk en Nederland ‘nee’ hebben gestemd en dat zal ook op 1 januari 2007 nog altijd zo zijn. Hoe moet het dan verder?

DAVIGNON: Het probleem met die referendums is dat het ‘ja’ duidelijk is, terwijl het ‘nee’ zeer confuus blijft. Wat willen de mensen die ‘nee’ hebben gestemd? Het is nu de taak van alle instellingen om een deel van de dubbelzinnigheid rond dat ‘nee’ weg te nemen. Premier Guy Verhofstadt (VLD) stelde de zaken wellicht te vroeg op scherp: willen we een Europees politiek project behouden of zijn we tevreden met nauwelijks meer dan een vrije markt? Maar dat is uiteindelijk wel de fundamentele keuze. En dan zijn er, denk ik, drie scenario’s. Het eerste is dat we verder doen zoals we bezig waren. De Europese eenmaking is altijd een proces van vallen en opstaan geweest. Het was nooit een opgaande lijn van 1958 tot vandaag. Het tweede scenario is dat van de ‘avant-garde’, waarbij enkele landen de toon aangeven en de anderen volgen. Zoals bij de euro: iedereen weet op voorhand wat er moet gebeuren, maar niet iedereen kan op hetzelfde moment dezelfde stap zetten. Het derde scenario plaatst alle lidstaten op één lijn, maar sluit niet uit dat sommige in een andere organisatie vérder kunnen gaan.

Moet het ‘nee’ dan toch worden bijgesteld?

DAVIGNON: Dat hangt van de keuze tussen die drie scenario’s af. Dat nu proberen te doen, heeft geen zin. Dat zou ook van weinig respect getuigen voor de mensen die hebben gestemd.

Door Ingrid Van Daele en Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content