Het Festival van Avignon, de moeder van alle theaterfestivals, wordt vijftig. Het jubileum oogt veeleer bescheiden.

HET Festival van Avignon beleeft de komende weken zijn vijftigste aflevering. Is dat een reden om te juichen of om te huilen ? Eerlijk gezegd, de Vlaamse theaterliefhebber ligt niet echt wakker van de programmering van het kranige oudje onder de theaterfestivals. Dichter bij huis hebben we sinds twee jaar het KunstenFESTIVALdesArts, vanaf volgend jaar tweejaarlijks. En de voorbije twee decennia leek het Holland Festival almaar dichter bij huis en vaak spannender. Om nog maar te zwijgen van het francofone blikveld waarmee Avignon tegen de wereld en de dingen aankijkt, de toeristische mallemolen die de vroegere Pausenstad tijdens de maand juli op stelten zet, of de inteelt van het internationale festivalcircuit waarvan Avignon deel uitmaakt.

En toch : nergens anders vind je zo’n euforie van de podiumkunsten, zo’n verzameling theatermakers per vierkante meter die hun geloof in het medium tijdens de lezingen en debatten niet onder stoelen of banken steken. Want de anderstalige zal het in Avignon geweten hebben : de Franse cultuur is een talige cultuur.

Taal mag dan al een retorische slangenkuil of een machtsinstrument zijn, maar als het meezit, is het ook wel een beetje communicatie. Dat geloofde ook Jean Vilar, de founding father van het festival, en zelfs meer dan dat. In een tijdperk toen televisie nog niet bestond, was theater voor hem het uitgelezen middel om het publiek cultuur bij te brengen. Dat mag nu een beetje paternalistisch klinken, maar Vilar was een vurig belijder van het naoorlogse democratiseringsidee en hij wilde kwaliteitstheater-zonder-veel-franjes voor de massa maken en brengen. De kunstmatige grens tussen theater en publiek opheffen zonder zich aan artistieke nivellering te bezondigen, die uitdaging nam de Franse acteur-regisseur niet alleen in Avignon aan, maar ook in zijn beruchte Théâtre National Populaire (T.N.P., van 1951 tot 1963) in Parijs.

Misschien was het ook de na de oorlog gestarte decentralisering van het theater, onder de vorm van Maisons de la Culture en Centres Dramatiques, die Vilar richting Provence lokte. Tot aan zijn Zuid-Franse geboortestad Sète raakte de theaterpragmaticus niet, want hij bleef in Avignon hangen om er het gelijknamige festival te stichten. In 1947 was dat, en de binnenplaats van het vroegere Pauselijk paleis, de zogenaamde Cour d’Honneur, werd tot een theaterruimte voor ongeveer tweeduizend toeschouwers omgetoverd.

MIJLPAAL.

Tijdens de beginjaren lijkt het festival vooral een zomerstek voor Vilar en zijn Parijse gezelschap, met steracteur Gérard Philipe op kop. Ze spelen een, naar onze huidige normen, brave ?Cid? van Corneille, een enscenering die na drie reprises tot een heus kassucces uitgroeit. Maar ook de oprechte woede van Bertolt Brechts ?Moeder Courage? en de beklemmende droom van ?Prinz Friedrich von Homburg? ( Heinrich von Kleist) laat hij in de Cour weerklinken. Het gaat het festival tijdens de jaren vijftig financieel bepaald niet voor de wind, het vertrouwen tussen de stedelijke overheid en de Parisiens is vaak zoek, en Vilars drukke bezigheden bij het T.N.P. brengen de organisatie van het festival niet zelden in de verdrukking.

Nadat Vilar de leiding van het Parijse theater in 1963 aan anderen overlaat om zich volledig aan het Festival van Avignon te wijden, wordt het programma van de zomerse theatergebeurtenis verder uitgebreid en aangevuld met buitenlands werk, concerten, tentoonstellingen en filmprojecties. In Avignon brengt Vilar in de tweede helft van de jaren zestig zijn idee van populair theater, en kunstenfestival in het bijzonder, verder in praktijk. In een tijdperk waar het festivalconcept nog okselfris en baanbrekend was, doet Vilar zijn ding.

De leegstaande kloosters, kerken en binnenpleinen van de omwalde, middeleeuwse stad ontpoppen zich ’s zomers tot podia. Maurice Béjart en zijn Brussels Ballet van de XXste Eeuw dat op zijn beurt in die periode de vulgarisatie van de dans zal bewerkstelligen zijn vaste gasten in Avignon. De popularisering blijkt zelfs zo goed te lukken dat we de festivalitis die ook nu nog elke zomer Zuid-Frankrijk teistert, misschien ook wel aan Vilar hebben te danken.

Tegen de verwachtingen in haalt de ouder wordende regisseur zijn neus niet op voor happenings en collectieve experimenten van de toenmalige theateravantgarde. The Living Theatre van Julian Beck en Judith Malina werken er hun mijlpaal ?Paradise Now? af. In de gespannen maanden na Mei ’68 wordt hun straatproductie niet echt gesmaakt door de gespannen ordediensten, en de productie wordt manu militari naar het Cloître des Carmes, intussen een vaste stek van het festival, verbannen.

De vrije blijheid van Avignon tijdens die jaren werd Vilar van verschillende zijden onder andere door de plaatselijke bevolking die het artistiekerig, langharig tuig liever zag gaan dan komen kwalijk genomen. Boze tongen beweren zelfs dat de sluimerende oppositie zijn dood in 1971 heeft bespoedigd. Wat er ook van zij, het festival barstte op het einde van de jaren zestig langzaam maar zeker uit zijn voegen.

De reactie van het off tegen het officiële, behoudsgezinde programma nam tijdens de jaren zeventig meer en meer uitbreiding, de stad werd overspoeld door toeristenhorden die niet altijd naar de Rhône kwamen afgezakt voor een gezellige, spannende of opvallende theateravond. De stad dreef op een verstikkende mensenzee onder de verzengende, Provençaalse zon. Avignon leek meer op een toeristische file van een slordige honderdduizend bezoekers, dan op een artistiek kruispunt van verschillende meningen en evenveel kunstenaars.

HALFWASSEN.

In zekere zin werd het festival tijdens de jaren zestig het slachtoffer van zijn eigen populariteit en succes. Een ontwikkeling die Vilar, de pragmaticus van het populaire theater, op het einde van zijn leven waarschijnlijk met lede ogen heeft moeten aanzien. Zijn opvolger, Paul Puaux, was zich daar ook van bewust. Hij zette vanaf 1971 orde op zaken en trok een scherpe lijn tussen het officiële programma van het festival en het gebeuren hors-festival, het off dus. Dat off groeide uit tot een vreemde combinatie van straattheater- en animatie, bewegingstheater en mime, avant-garde, happenings, een zootje waar een kat op den duur haar jongen niet meer in terugvond.

Toch was het precies dit zootje ongeregeld dat tijdens de jaren zeventig het artistieke blazoen van Avignon weer oppoetste, terwijl het in, het eigenlijke festival, na de dood van Vilar zijn wonden likte. Als de jaren zestig de groei- en gloriejaren van het in waren, beleefde het off tijdens het volgende decennium haar, weliswaar kortstondige, hoogtepunt.

Maar het mooie liedje bleef niet duren. Tijdens de jaren tachtig gaat het van kwaad naar erger met het off. Het wordt een mierennest van mooie jonge goden, maar ook van halfwassen talenten en theatercharlatans van het zuiverste water. De contestatiebeweging die het off ooit was, is anno 1996 in elkaar geklapt. In het beste geval is het een theatermarkt waarop jonge auteurs, acteurs en theatermakers gezien willen worden en waar Franse theaterprogrammatoren hun inkopen doen om hun volgende seizoen(en) te vullen.

Onder de directie van Bernard Faivre d’Arcier (1980-1984, 1993- ), maar vooral van Alain Crombecque (1985-1992) krijgt het in, het officiële programma, een tweede adem. Na de structurele, financiële en administratieve ingrepen van Faivre d’Arcier, die meer administrateur dan programmateur blijkt te zijn, is het aan Crombecque om het artistieke luik verder uit te bouwen. Hij doet dat volgens de logica van de confrontatie : het Franse theater botst met buitenlands werk, hij breidt de danspijler die naar het theateraanbod lonkt verder uit, zet elk jaar een andere, vreemde cultuur of een themaland in de kijker en vult dat kleurige mengsel aan met concerten, tentoonstellingen en filmprojecties. Een kunstenfestival zoals het hoort, quoi.

Na het vertrek van Crombecque (1992) naar het Parijse Festival d’Automne zet Bernard Faivre d’Arcier de uitgestippelde lijnen verder. De nieuwe intendant die aan zijn eerste, kortstondige leiding van het festival en zijn latere functie als beleidsverantwoordelijke theater op het Franse Ministère de la Culture (1985-1992) de smalende bijnaam le directeur-manager overhoudt schermt wel met dure woorden als contemporain, la mémoire en la formation, maar in de praktijk ziet het er naar uit dat het Festival d’Avignon opnieuw een hoogmis van het Franstalige theater aan het worden is. En vreemd genoeg geldt dat zeker voor de vijftigste editie die, op papier althans, zich helemaal niet aankondigt als het uitzonderlijke jubileumfeest waarover op het vorige festival al zoveel werd gekakeld. De vijftigste aflevering is natuurlijk een kranig bewijs dat het festival nog leeft, maar de Aha-Erlebnis, de grote verrassing geeft niet thuis. Is deze verjaardag dan toch een tragikomische reden voor het Festival d’Avignon om te lachen en te huilen tegelijk ?

Paul Verduyckt

De vijftigste editie van het Festival van Avignon loopt van 9/7 tot 3/8. Inlichtingen : tel. 0033-90-14.14.14.

Palais des Papes in Avignon : de euforie van de podiumkunsten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content