In Antwerpen bestaat er een kleine groep jongeren die niet ‘schoolbaar’ is. “Als ze die nog maar zien aankomen, steken alle directeurs de armen in de lucht”, zegt Georges Monard. En toch vindt de topman van het Vlaams onderwijs de negatieve beeldvorming over concentratiescholen en het technisch en beroepsonderwijs onterecht.

Dit voorjaar laste Georges Monard als eerste secretaris-generaal van de Vlaamse overheidsdienst een korte sabatperiode in. Gedurende het derde trimester van het voorbije schooljaar maakte de topman van het Vlaams onderwijs een rondgang langs de scholen van Vlaanderen. Hij beperkte zich tot het lager en secundair onderwijs en had vooral, maar niet uitsluitend, aandacht voor scholen met een “moeilijke populatie”.

Zoals de Vlaamse socialisten tijdens hun huisbezoeken vaststelden dat er veel mensen met een laag pensioen moeten rondkomen, schrok Monard van de moeilijkheden in sommige scholen van het technisch (TSO) en beroeps secundair onderwijs (BSO). De nieuwe minister van Onderwijs, Marleen Vanderpoorten (VLD), en ook Monard willen die beroeps- en technische richtingen juist herwaarderen. Geïnteresseerde jongeren moeten er bewuster voor kiezen, en niet als ze mislukken in het algemeen secundair onderwijs (ASO).

De jongste tijd haalden deze scholen helaas vooral het nieuws met een of ander gewelddadig incident. Dit tot frustratie van de leerkrachten die hun energie steken in sociaal kwetsbare en dikwijls ook allochtone jongeren, die het moeilijk hebben met zichzelf en de maatschappij die hen geen toekomst biedt.

Georges Monard: Veel leerkrachten gaan in deze moeilijke scholen kapot en houden het snel voor bekeken. Maar er zijn ook leerkrachten die nergens anders les willen geven, al voegen ze er onmiddellijk aan toe dat het zwaar werken is. Ze benaderen die jongeren niet volgens de theorie van de boekjes of hun opleiding. Ze passen hun manier van lesgeven aan en zijn behalve lesgever ook sociaal werker. Deze leerkrachten beleven veel arbeidsvreugde omdat hun vranke en vrijmoedige aanpak door hun leerlingen wordt gewaardeerd. Ze hebben het gevoel dat ze vooruitgang boeken met hun leerlingen. Deze leerkrachten zijn dan ook gegriefd door de negatieve beeldvorming in de pers over onderwijs, leerkrachten en vooral TSO en BSO. Toen er een of andere geweldpleging de pers haalde, hoorde ik leerkrachten voortdurend klagen: ‘verdomme, over alle positieve zaken wordt nooit bericht’. Alsof er op het werk, thuis of in het verkeer geen agressie bestaat? Gelukkig is niet elk onderdeel van onze samenleving een Jerry Springershow, maar alleen in de school vinden we geweld shockerend.

Was de realiteit rauwer dan u had gedacht?

Monard: Het gaat er soms rauw en hard toe, maar er zit ook een hart onder. De leerkrachten hebben veel sympathie voor die jonge mensen en proberen er iets van te maken. Ze vragen wel dat het beleid niet te pietepeuterig doet over, bijvoorbeeld, leerplannen.

Moet het beleid meer ruimte laten aan de scholen?

Monard: Ja, op voorwaarde dat die scholen een visie hebben. Als ze kunnen aantonen wat ze met hun jongeren willen bereiken, moeten wij in Brussel niet zeuren over een alinea in het leerplan. Leerkrachten moeten de ruimte krijgen om zich in te leven in de wereld van hun leerlingen. Als er in een school met veel Turkse kinderen beroering ontstaat omdat de Koerdische leider Öcalan is aangehouden, dan moet die klas daarover kunnen praten. Anders komt er die dag van lesgeven toch niets in huis.

Krijgen scholen nu al meer vrijheid?

Monard: Ja, en ook de inspectie wil zich minder bedilziek opstellen. We moeten meer vertrouwen hebben in het professionalisme van de lesgevers. Het is een illusie te denken dat een strikt voorschrijfgedrag alles kan regelen.

Zo’n visie ontwikkelt een school zelf?

Monard: Leerplannen, leerboeken en doelstellingen zijn daarbij goede dienaren, maar slechte meesters. De beste leerkrachten vinden de leerplannen te gedetailleerd. De mindere leerkrachten misbruiken ze als een excuus om niet naar hun leerlingen te luisteren. Van: sorry, interessante vraag, maar als ik het leerplan niet afwerk, krijg ik last met de inspectie.

Keert u terug naar de grotere vrijheid die scholen wellicht tot de jaren zestig kenden?

Monard: Sommige leerkrachten hebben die vrijheid altijd genomen. Maar inderdaad, het zou kunnen dat de druk van het leerplan de jongste twintig jaar is toegenomen. Leerplanmakers vinden altijd dat de leerlingen meer moeten kennen, gezien de gegroeide kennis in hun vakgebied. Daardoor blijft er te weinig aandacht voor de menselijke problemen, voor opvoeding en gewone omgang. Een aantal zaken kan je met de computer leren, maar onderwijs heeft mensen nodig. Leerlingen willen boeiende persoonlijkheden voor zich zien staan, volwassenen die iets te vertellen hebben.

Worden jongeren afgeschrikt om in het onderwijs te gaan werken?

Monard: Ze horen veel negatieve geluiden en te weinig dat de meerderheid van de leerkrachten hun job ongelooflijk boeiend blijft vinden. Jongeren vrezen ook voor de onzekere start in het onderwijs. Beginnende leerkrachten lopen van hot naar haar en zijn er nooit zeker van dat ze een maand later nog werk hebben. Een tijdelijke kracht moet bijna hopen dat de zieke collega langer thuisblijft of dat een andere sneller bevalt. Vandaar het idee van het Vlaams regeerakkoord om een pool te maken voor tijdelijke leerkrachten. Mensen in die pool zouden een aanstelling van een jaar krijgen en dus ook betaald worden als ze even geen werk hebben. Die periodes kunnen ze, bijvoorbeeld, meedraaien met een goede, ervaren leerkracht.

Al jaren wordt er gesproken over de herwaardering van het leraarsambt. Tegenwoordig wordt daaraan toegevoegd dat het niet zozeer om de verloning gaat. Waarover gaat het dan wel?

Monard: Over dat begin van de loopbaan, de erkenning van de professionaliteit, de nodige bijscholing. Vanzelfsprekend moet de wedde de lonen in andere sectoren volgen en misschien moeten we zelfs de vlakheid van de loopbaan doorbreken. Mogen leerkrachten iets meer verdienen dan hun collega’s wanneer ze een trekkersrol spelen van de vakgroep Nederlands of Geschiedenis, als mentor voor jonge leerkrachten optreden of met leerlingenbegeleiding bezig zijn? Misschien moet een school – en niet Brussel – aan één leraar op vijf het statuut van senior- of expert-leraar geven, in ruil voor een aantal taken en zonder die leerkracht uit zijn klas te halen.

De rekrutering voor het beroeps- en technisch onderwijs verloopt extra moeilijk.

Monard: Een leraar lassen verlaat zijn bedrijf niet voor een vervanging van een maand in het onderwijs. Daar verwachten we meer steun van het bedrijfsleven. Het Vlaams Economisch Verbond ontwikkelde de jongste tijd interessante ideeën over onderwijs. Maar het bedrijfsleven in onze buurlanden doet wel veel meer voor de beroepsscholen.

Waaraan denkt u dan?

Monard: Bedrijven kunnen vakmensen tijdelijk afstaan of, omgekeerd, leerkrachten een tijdlang praktijkervaring laten opdoen. Meer leerkrachten zouden ook met één been in de school en één been in het bedrijfsleven moeten staan. Dat vergt wel een soepeler statuut en dus een openhartig gesprek met onze vakbonden. Met het bedrijfsleven moeten we geen memorandums ondertekenen, maar harde samenwerkingsakkoorden op het terrein. Ook inzake infrastructuur kan de samenwerking met sommige sectoren beter. Het regeerakkoord spreekt over een uitrustingsfonds. Dat moet beletten dat bedrijven welvarende en bloeiende scholen goed bedienen en andere in de kou laten staan. Een derde terrein waar de samenwerking beter kan, zijn de stages van de leerlingen. Een aantal bedrijven levert daar grote inspanningen, maar dat volstaat niet.

Lang niet alle leerlingen vinden een stageplaats?

Monard: Mindere leerlingen en ook sommige scholen van het buitengewoon onderwijs hebben het moeilijk. Vooral pijnlijk is dat allochtonen in veel kleine en middelgrote ondernemingen niet gewenst zijn, zeker als de leerlingen in contact moeten komen met de klanten. Dikwijls vinden alle blanke leerlingen van een klas een stageplaats en vallen alle allochtonen uit de boot. Zo’n discriminatie moet tot opstandig gedrag leiden. Wie zo gekwetst wordt, maakt op den duur toch brokken?

Is dat oplosbaar?

Monard: Voor scholen met veel allochtonen blijft het moeilijk. Sommige bedrijven stoppen de samenwerking na een tijdje. Nooit gaat het dan om de stielkennis, maar altijd om een gebrek aan sociale vaardigheden. Dat is een mooi woord voor: niet op tijd komen, ruzie maken, afspraken negeren, geen discipline. Als het busje naar de bouwwerf vertrekt, moet iedereen op tijd zijn. Die chauffeur wil wel één ochtend wachten, maar geen twee. Deze problemen komen vaker voor met allochtone leerlingen.

Is discipline bijbrengen een taak voor het onderwijs?

Monard: Ja. Bij het invullen van de eindtermen hadden de toppen van de netten het erg moeilijk met begrippen als sociale vaardigheden en leren leren. Maar in alle technische en beroepsscholen zeggen de leerkrachten mij dat ze dat het belangrijkste vinden. Zonder sociale vaardigheden kunnen jongeren niet slagen. We kunnen een boom opzetten of dat nu wel een taak voor het onderwijs is. Maar als leerlingen met een zwakke thuis elke dag te laat komen, moet een school wel ingrijpen.

Worden allochtonen nog altijd te snel naar het beroeps- en technisch onderwijs verwezen?

Monard: Er zouden zeker meer allochtonen naar het ASO kunnen gaan. Maar andersom willen we ook dat goede leerlingen kiezen voor het technisch en beroepsonderwijs. In feite gedragen allochtonen zich net als Vlamingen. Ouders met een zwakke sociale achtergrond mikken niet hoog genoeg. Omgekeerd willen hogere sociale milieus per se dat hun kinderen ASO volgen. En lukt dat niet, dan draagt een technische richting in een ASO-school hun voorkeur weg. Betere milieus sturen hun kinderen ook niet naar het buitengewoon onderwijs, sociaal zwakkeren doen dat te snel.

Is het technisch en beroepsonderwijs de jongste twintig jaar verwaarloosd?

Monard: Ik zeg niet dat er voldoende middelen naar het TSO en BSO gaan, maar het is ook niet stiefmoederlijk behandeld. Een beroepsschool krijgt dubbel zoveel middelen en mensen als een algemeen vormende richting.

De opdracht is ook veel zwaarder, onder meer door de verlengde leerplicht tot achttien jaar.

Monard: Gelukkig wil de regering de leerplicht niet inkorten. Dat zou tegen de Europese trend zijn. Het blijft ons doel iedereen een kwalificatie te bezorgen, een basis waarop hij of zij met permanente vorming kan voortbouwen. Maar het klopt dat de moeilijkste groep vroeger gewoon wegbleef.

Jeugdpolitie, jeugdbescherming, drugsgebruik en agressieve jongeren behoren tot de vaste kost voor directeurs van zulke scholen. Sommigen pleiten ervoor om gedragsspecialisten mee in het onderwijs te betrekken om de moeilijkste gevallen beter te begeleiden.

Monard: Het is niet verstandig om de financiële omkadering van àlle scholen van het TSO en BSO lineair uit te breiden. De uitdaging is niet overal dezelfde. Ik ben er voor gewonnen om de scholen met de zwakste populatie de meeste aandacht te geven, projectmatig en niet eeuwig.

Een bij velen slecht aangekomen maatregel is die over het spijbelen. Het leek erop alsof elke leerling recht heeft op vijf vrije dagen per trimester.

Monard: Dat is een goede maatregel, die slecht is geduid. We hebben de maatregel in juni aan de directies toegelicht, provincie per provincie. Dat is onvoldoende gebleken.

Wat was het probleem?

Monard: Vroeger werd een leerling die onwettig afwezig was geweest, niet meer meegeteld voor de subsidiëring van de school. Het gevolg was dat scholen onwettige afwezigheden wegmoffelden, uit angst middelen kwijt te spelen.

Het systeem leerde de ouders frauderen met doktersbriefjes.

Monard: Of de ouders maakten zelf briefjes, of de scholen vulden de afwezigheid niet in. Soms kwamen er maanden later nog geantidateerde briefjes binnen. Uiteindelijk vroegen de scholen ons of ze voortaan eerlijk te werk mochten gaan.

Wat behelst de nieuwe regeling?

Monard: De scholen moeten een spijbelbeleid ontwikkelen. Ze moeten nagaan wie er spijbelt en contact opnemen met de ouders. In de meeste gevallen weten de ouders van niets en zijn de problemen ook snel oplosbaar. In andere gevallen volstaat een enkel huisbezoek dikwijls om het kind veel beter te begrijpen. Scholen ontdekken schrijnende gevallen van kindermishandeling, komen te weten dat een jongere in een bende is verzeild of met drugs bezig is. Voor dieperliggende problemen kan een school een leerling doorverwijzen naar een PMS- of een ander gespecialiseerd centrum.

Er liep al een spijbelproject.

Monard: We voerden de nieuwe aanpak geleidelijk in. Aanvankelijk werkten er 200 scholen mee, vooral in de stedelijke centra. De scholen die het spijbelprobleem aanpakten, werden niet langer financieel gestraft. Een leerling mocht vijftien dagen afwezig blijven en soms zelfs langer, als dat nodig was om het probleem ten gronde op te lossen. De deelnemende scholen waren eensgezind enthousiast.

Voor het grote publiek luidde de boodschap van minister Marleen Vanderpoorten (VLD): ouders, uw kind heeft elk trimester recht op vijf dagen spijbelen.

Monard: Niemand heeft recht op spijbelen. Maar we willen een school niet langer straffen omdat sommige jongeren niet komen opdagen. Als de scholen de problemen niet verdoezelen maar aanpakken, stappen we af van de puur bureaucratische aanpak die toch niet werkte. Dit is een effectieve maatregel van een overheid die minder bureaucratisch wil werken.

Een ander probleem is dat van de zwervende leerlingen die door alle scholen worden doorgestuurd. Hoe pakt u die aan?

Monard: De meeste spijbelaars houden er na één tussenkomst mee op. Maar er bestaat ook een hardnekkige minderheid, vooral in de steden. Veel van die zwervende leerlingen zijn meegesleurd in jeugdbendes. Het gaat niet om jongens van achttien, maar van veertien à zestien jaar oud. Dat is de moeilijkste groep. In, bijvoorbeeld, het Antwerpse bestaat er een kleine groep jongeren die zeker gedurende een bepaalde periode niet schoolbaar is. Die groep wordt nu als een zwarte piet van de ene naar de andere school doorgeschoven. Als ze die jongens nog maar zien aankomen, steken alle directeurs de armen in de lucht.

Die jongeren richten volgens u te veel schade aan bij hun medeleerlingen.

Monard: Ze sleuren de anderen mee. Scholen doen er goed aan om duidelijke grenzen te trekken. Wie die afspraken blijvend met de voeten treedt, heeft geen plaats op die school. Dat geldt voor het officiële én het vrije onderwijs.

Met dat verschil dat het katholieke net deze leerlingen mag weigeren. Het stedelijk en gemeenschapsonderwijs mogen dat niet.

Monard: Dat klopt. Maar intussen zijn er juridische uitspraken dat ook stedelijke en gemeenschapsscholen leerlingen de deur mogen wijzen. Het is wat cynisch: ze mogen een leerling bij de inschrijving niet weigeren, maar hem nadien wel doorsturen.

Een andere school van het gemeenschaps- of stedelijk onderwijs mag die leerling dan weer niet weigeren, maar later wel doorsturen. Zo ontstaat er een ruilhandel van zware gevallen.

Monard: Het gebeurt inderdaad geregeld dat directeurs tot elkaar zeggen: “Ik neem die van u, en gij die van mij.” Dat kan niet. Een leerling die het in de ene school te bont heeft gemaakt, moet in een andere school geweigerd kunnen worden. Daar zouden geen verschillen tussen de netten meer mogen bestaan. Dat betekent ook dat we erkennen dat het onderwijs voor die kleine groep tijdelijk geen opvang kan bieden. Maar het heeft ook geen zin dat die weggestuurde leerlingen pendelen tussen Merksplas en de school. Er zijn tussenvormen te bedenken, zoals een opvoedkundig project buiten de school. In het stedelijk onderwijs van Antwerpen lopen nu al interessante time-outprojecten om deze jonge mensen minimale sociale vaardigheden bij te brengen. Het klopt dat daar het stedelijk onderwijs het zwaarste werk verricht. Ik heb in Antwerpen prachtige initiatieven gezien in het stedelijk onderwijs die mijn vooroordelen hebben weggewerkt. Hoedje af. Maar vergeet ook niet dat vijftig procent van de migrantenleerlingen in Antwerpen in katholieke scholen zit. De meeste concentratiescholen zijn katholiek.

Het is niet zo dat het katholieke net elitairder is?

Monard: Er zijn overal elitaire scholen, zij het iets meer in het katholieke net. Maar er is beweging. Alsmaar meer scholen stellen zich opener op. Dat is trouwens niet zonder gevaar.

Waar schuilt dat?

Monard: Het ligt zeer gevoelig en ik loop het risico hiervoor verketterd te worden: ik vrees dat we onze pijlen te veel richten op scholen die grote inspanningen hebben geleverd om allochtonen op te vangen, maar nu willen beletten dat er alleen allochtonen les volgen. Als in een school in vijf jaar tijd het aantal migrantenleerlingen evolueert van 15 naar 18 over 24, 28 en tot 34 procent, dan weet de directie dat de ouders van de blanke leerlingen heel snel gaan afhaken. De meest progressieve ouders worden namelijk erg conservatief als het over de opvoeding van hun kinderen gaat. Die ouders stappen naar de directie: “Denk niet dat we racisten zijn, maar ons kind verlaat uw school. Het spijt me, want uw school en uw leerkrachten zijn prima, maar zo gaat het niet langer.”

U zegt dat er ongenuanceerd wordt geschoten op scholen die hun migrantenconcentratie willen beperken tot, bijvoorbeeld, dertig procent.

Monard: Als deze scholen niets ondernemen, springen ze binnen de kortste keren van dertig naar zesennegentig procent allochtonen. De vier procent Vlamingen op de school zijn dan wellicht nog de moeilijkste van allemaal. Deze scholen willen geen concentratie- maar multiculturele scholen zijn en ik heb daar alle begrip voor. Toch krijgen ze van de buitenwereld dikwijls de volle laag. Ook intern rijzen er conflicten. De leerkrachten smeken de directie om het aantal allochtonen te beperken, met de beste bedoelingen. Die leerkrachten zegden mij: “Gij hebt met de Koning Boudewijnstichting programma’s opgezet om de concentratiescholen te deconcentreren. Waarom steunt ge ons dan niet als wij willen voorkomen dat dit een concentratieschool wordt?” Pas op, dat is snel gebeurd: plotseling blijven de blanke ouders weg, samen trouwens met de migranten die vinden dat ze het al wat verder hebben geschopt. Die willen hun kinderen ook niet naar een school sturen met alleen Marokkanen en Turken.

Begrijp me niet verkeerd: ik zag in Antwerpen concentratiescholen die schitterend werk verrichten en ik kan u verzekeren dat dat niet eenvoudig is, want wij hebben als beleid die scholen niet goed behandeld en er met te veel dedain over gesproken. Ik zeg alleen dat ik begrip heb voor scholen die zeggen: als concentratiescholen niet ideaal zijn, dan moeten wij ons project kunnen uitvoeren, ook als dat betekent dat er maar plaats is voor een derde migranten. In plaats van op die scholen te schieten, zouden we beter de scholen onder vuur nemen waar geen migranten zitten. Dan zal ik mee schieten.

Hoe kan u beletten dat een school snel groeit van dertig naar bijna honderd procent?

Monard: Daar wens ik me nu nog niet over uit te spreken. We moeten daar wel snel werk van maken. We moeten scholen geen alibi bieden om wit te blijven, maar ze wel de middelen aanreiken om gemengd te blijven.

U zegt dat u bereid bent om mee te schieten op scholen die in een gemengde omgeving migranten weigeren.

Monard: Ik zal u meer zeggen: de scholen die nul procent migranten tellen, hebben wellicht nog nooit een migrant moeten weigeren. Geen allochtoon durft zich daar aan te melden. We moeten ook deze scholen in het gesprek betrekken. In een multiculturele stad als Antwerpen moet elke school multicultureel zijn. Maar ze moet ook multicultureel kunnen blijven.

Woordvoerders van de Marokkaanse gemeenschap zeggen dat het pact om twintig procent allochtonen op te nemen, de concentratie nog heeft versterkt.

Monard: Het pact is zeker niet het meest geslaagde onderdeel van het beleid en wordt momenteel wetenschappelijk geëvalueerd. Als over enkele maanden de gemoederen wat zijn bedaard, moeten we het diepgaand bespreken. Laten we dat gesprek gedecentraliseerd voeren en, bijvoorbeeld, in Antwerpen met alle betrokkenen aan tafel gaan zitten. In eenzelfde beweging moeten we praten over extra middelen voor het migrantenbeleid. Er is meer geld nodig voor de opvang van allochtonen in onze scholen. Tegelijk zeg ik dus ook: laten we begrip opbrengen voor de scholen die multicultureel willen blijven. In alle netten.

Dat gesprek is iets voor dit schooljaar.

Monard: We moeten niet wachten tot het te laat is. Dit is een zware opgave voor de scholen, maar we moeten een oplossing vinden. Alleen willen de extremen aan beide zijden daar niet van weten.

De extremen aan beide zijden?

Monard: Aan de ene kant zijn dat de scholen die proberen wit te blijven in, bijvoorbeeld, een gemengde stad als Antwerpen. Aan de andere kant zijn dat diegenen die vinden dat er geen enkel verband is tussen de aanwezigheid van allochtonen en de kwaliteit van het onderwijs. Met zo’n simplisme overtuigen we de Vlaamse ouders niet. Als een klas de helft of maar een derde allochtonen telt, stappen de meeste Vlamingen al naar de schooldirectie. Dat leeft ook onder het personeel. Ik was aangeslagen toen een aantal Antwerpse leerkrachten, die zich keihard inzetten voor allochtone kinderen, me vertelden dat ze op 13 juni voor het Vlaams Blok gingen stemmen. “We hebben altijd veel voor deze kinderen gedaan en we zien ze graag, maar we zijn te ver gegaan in deze school.” Dat zijn dezelfde mensen die mij vragen: “Ge gaat toch nooit raken aan de omkadering voor de migranten?” Dat is dramatisch.

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content