Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Knackredacteur Dirk Draulans schreef een boek over zijn ervaringen als oorlogsverslaggever. Een voorpublicatie.

Die ochtend droeg Dominic zijn favoriete sweatshirt. Grijs, met op de voorkant in koeien van rode letters NO FEAR, en op de rugzijde in het blauw absolutely positively without any doubt NO FEAR (not even a little bit). Dominic was een van die oorlogsjournalisten die hun imago van koene avonturier koesterden. Voor het vertrek bond hij nog gauw een rode haarband rond zijn hoofd en propte hij een greep khat-bladeren in zijn mond. Hij zat aan de khat vóór de Somali, die pas na de lunch begonnen te kauwen. Marc was zijn tegenpool. Die liep op slippers over Mogadishu’s frontlijnen. ?Als er iets gebeurt, is het toch te laat om te gaan lopen,? filosofeerde hij.

Donderdag 14 september 1995 was een van die dagen die ik haatte zodra ik merkte dat het een van die dagen was. Het leven in extreme omstandigheden kan behoorlijk intens zijn. Wie in oorlogs- en andere crisissituaties reist, reist van het ene verhaal naar het andere. De hoeveelheid tijd die tussen die twee verhalen verloren gaat, ligt niet vast. Een oorlogsverslaggever hangt vaak zes dagen doelloos rond, en daarna tekent hij in één dag de verhalen op die zich aandienen. De frontlijndrama’s waar ik in die tijd naar op zoek was, lieten zich niet catalogiseren onder de noemer ?nieuws gemaakt voor en door diplomaten, generaals of toppolitici?. Het ging mij om de échte verhalen.

De dag was nochtans goed begonnen. Bijna geen wegversperringen. Er werd gefluisterd dat generaal Aideed een van de krijgsheren die toen in de Somalische hoofdstad het mooi weer maakten zijn gevechtsmachines op enkele plaatsen samentrok om te kunnen anticiperen op een aanval van zijn neef Ato. Dat bleek te kloppen. We stootten namelijk op zo’n concentratie, vlak naast de kathedraal, op een boogscheut van de frontlijn. Dugou, de chef van onze lijfwachten, stopte de Mercedes toen hij de in kaki gehulde vechters zag. Hij ging uit het raam hangen, maakte een gebaar met zijn arm, en zijn mannen stelden zich met de wapens in aanslag op tussen de Mercedes en de soldaten. Lijfwacht Omar liep naar de vechters en discussieerde. Het was in orde. We kregen doorgang, maar we mochten niet filmen, want daarvoor moest eerst toestemming worden gevraagd aan de commandant. En die was spoorloos.

Dugou parkeerde de Mercedes in de schaduw van een paar hoge bomen en stapte uit. Een snotneus van een jaar of acht in een slobberig legeruniform kwam naar me toe en duwde de loop van zijn kalasjnikov tegen mijn tanden. ?Cigarettes?, snauwde hij. Ik moest stoppen met dit werk. Ik kon er niet meer tegen. We waren weer eens afhankelijk van de goede wil van dertig bandieten. Geen ontsnappen mogelijk. Lijfwachten rustig een praatje aan het slaan, motoren stilgelegd, en de chauffeurs aan de wandel. En wat zou dit bezoek mij aan bruikbare informatie opleveren ? De kathedraal had ik al eens bezocht. De vorige keer was ze ook al een ruïne geweest. Ruïnes zijn maar één keer interessant.

ZE VECHTEN VOOR HET MINSTE

NO FEAR liep vrolijk tussen de soldaten. Ik benijdde hem. Waar was de goede oude tijd dat ik die latente angst nog niet kende ? PERMANENT FEAR : dat was ik de dag van vandaag. Permanente druk op mijn hart en mijn maag. Een iets oudere man ik schatte hem vijftien stelde zich voor als luitenant en gaf de kleine met de kalasjnikov een paar kletsen rond de oren. Vervolgens vroeg hij mij beleefd een sigaret die hij aan de jongen gaf. Een lesje in welvoeglijkheid.

?The kids must become real soldiers?, zei de luitenant en ik gaf hem gelijk. Ik zou hem ook gelijk hebben gegeven, als hij gezegd had dat koningin Fabiola meer sex-appeal had dan Pamela Anderson. ?Veel kinderen hebben hun geweren verstopt,? vertelde hij. ?Ze kennen ondertussen de wreedheden van het gevecht. Sommigen verloren hun familie en anderen een arm of een been. Ze vechten niet graag meer. Daarom moeten ze echte soldaten worden.? Lijfwacht Omar had een andere oplossing. ?Er moeten heropvoedingscentra voor de kinderen komen,? vond hij. ?De vechtertjes moeten van de straat, anders zal de volgende generatie Mogadishu uit gewoonte onveilig blijven maken.? Ik vroeg me af of hij het meende.

Ik dacht aan de Belgische blauwhelmen die zich voor de krijgsraad hadden moeten verantwoorden voor wreedheden tegen Somalische kinderen. Natuurlijk, een jongen die zijn eigen graf moest delven en vervolgens een schijnexecutie onderging dat was niet goed te praten. Maar de Belgische publieke opinie, met op kop de journalisten die met een beschuldigende vinger naar de militairen wezen maar nooit een voet in een oorlog hadden gezet, laat staan in een oorlog zoals die in Somalië de Belgische publieke opinie leek Somalische kinderen als kleuters te zien, terwijl Somalische kinderen met granaten rondliepen en met katapulten, waarmee ze loden bollen afschoten die door het pantser van een gevechtswagen drongen. Veel Somalische kinderen waren geen kleuters. Veel Somalische kinderen waren bandieten.

De commandant bleef onvindbaar. We wachtten. Twee soldaten begonnen te vechten. Een van hen dreef een bajonet zo diep in de keel van een collega dat het bloed eruit gutste. Geweren werden geladen en er werd geduwd en getrokken. Niemand kwam tussenbeide. Dominic stond met de handen in de heupen en met de glimlach tussen de vechtersbazen. ?Ze maken altijd ruzie,? zei de luitenant die ik ondertussen ook een sigaret had gegeven. ?Ze vechten voor het minste. Ze vechten voor een sigaret. Ze vechten omdat ze een persoon moeten ontwapenen en niet begrijpen waarom hij zijn wapen zou afgeven. Ze hebben nog altijd niet geleerd dat soldaten niet tegen elkaar vechten maar tegen de vijand.?

De rel doofde uit, de commandant bleef weg en wij vertrokken. We staken de frontlijn over. Dat was niet moeilijk. Sommige dagen waren de fronten van Mogadishu open, andere dagen waren ze dicht. Niemand wist te zeggen waarom ze de ene dag dicht en de andere dag open waren. Soms was Mogadishu gewoon een stad, soms was het een stad in stukken. Altijd was het een grijze en vuile stad. De enige frisse kleuren waren die van de gewaden van de vrouwen. We reden langs de haven, een grote vuilnisbelt zonder boten. Op de belt zochten mensen naar voedsel. Vluchtelingen. Overdag was de belt voor de mensen, ’s nachts voor de honden. Er stonden ook mensen te vissen. De Somali waren duidelijk wanhopig, anders zouden ze er niet aan denken te gaan vissen.

VLUCHTEN WAS EEN TEKEN VAN ZWAKTE

We stopten in de buurt van de groene lijn, omdat Marc beelden wilde maken in een oude supermarkt. Volgens Marc viel het licht er mooi door de kraters in de muren. Hij was net bezig over het prikkeldraad rond het gebouw te klauteren, toen Omar hem met een gutturaal geluid tot de orde riep. Drie mannen stonden in een nis van het gebouw. Omar riep iets en de mannen kwamen naar ons toe. Er ontstond een felle discussie die eindigde met Omars opmerking dat het beter was niet te filmen. We begrepen onmiddellijk waarom. De drie mannen draaiden zich om en haalden kalasjnikovs van onder hun kleren.

Paniek in de buurt. Mensen stoven weg, inbegrepen de helft van onze lijfwachten ik had het kunnen weten. Ik prees mezelf om de snelheid waarmee ik het op een lopen zette. Alleen Keely was nog sneller weg dan ik, maar ze was dan ook veel jonger. Omar was woedend, en riep iedereen terug. Vluchten was een teken van zwakte en bijgevolg gevaarlijk. Iedereen moest kalm blijven. Daar stonden dus drie mannen met een kalasjnikov. Marc hing vast tussen het prikkeldraad.

Gelukkig was er Dominic. Dominic die met de glimlach zijn NO FEAR shirt naar boven trok en zijn blote bast naar de mannen draaide het viel mij op dat hij de neiging had om dik te worden. ?Shoot?, riep hij. ?Shoot me?. Dominic had werkelijk geen angst. Hij deed me denken aan mijn Servische vriend Bojan Stojanovic die zelfs tijdens een zware mortieraanval op Sarajevo geen greintje vrees had getoond. Van een gebrek aan angst wordt gezegd dat het een slechte eigenschap is voor oorlogsverslaggevers. Mensen zonder vrees zouden in een oorlog minder lang in leven blijven dan bange mensen. Misschien was dat waar, maar mensen zonder vrees waren ook niet bang dat ze in een oorlog minder lang in leven zouden blijven dan andere mensen. Ze waren gewoon niet bang. Ik was wel bang. Het maakte mijn werk er niet aangenamer op.

Dominics lef werkte. De drie mannen verdwenen met hun kalasjnikovs in de supermarkt zonder dat er één schot was gelost. Omar bekende ootmoedig dat hij een beoordelingsfout had gemaakt. Hij was ervan uitgegaan dat de mannen Abgal van president Ali Mahdi waren, maar ze behoorden tot de subclan van de Murosade, die zich tegen de Abgal hadden gekeerd en onder meer in de woestijn hevig tekeer gingen. Blijkbaar hadden ze net dat stukje groene lijn veroverd. ?Een dom foutje,? gaf hij toe. ?Ik had het kunnen weten. Er zijn verse vernielingen in de buurt. Hier is recent gevochten.? Niemand is onfeilbaar, maar in Mogadishu kon zo’n foutje het verschil betekenen tussen leven en dood.

’s Avonds wilde Marc vanop het dak van de zeepfabriek naast de luchthaven nog enkele plaatjes van de ondergaande zon schieten. Zomaar. We bonkten op de ijzeren poort. Er was niemand behalve een kind een echt kind, geen vechtertje dat de poort opendeed en ons binnenliet. We reden naar de fabriek en klommen de stalen ladder op naar de bovenste verdieping om van de zonsondergang te gaan genieten. Alleen Omar en een van de gewone lijfwachten gingen mee. Het was daarboven oninteressant maar gemoedelijk. Ik scheurde er wel mijn groene jasje aan een stuk prikkeldraad. Een slecht voorteken.

Toen we weer beneden kwamen, leunden onze lijfwachten tegen een muur. Ze waren ontwapend. Een twintigtal mannen hield hen onder schot. Er was een probleem. We waren zonder toelating de fabriek binnengedrongen en zij waren verantwoordelijk voor de bewaking. ?Geen probleem, geen probleem,? bezwoer Omar hen. Hij vertelde dat hij een document had van de naar Nairobi gevluchte eigenaar van de fabriek die hem de toestemming had gegeven om met journalisten de fabriek te bezoeken. De fabriek had een journalistiek-strategisch belang gehad door haar ligging bij de VN-stad. De dag van het vertrek van de laatste blauwhelmen was op het dak een vreemd bos van satellietschotels opgeschoten. Dat had Omar georganiseerd met de schriftelijke toelating van de eigenaar.

Helaas had hij dat document niet bij zich, omdat Marc hem niet van te voren had gezegd dat het de bedoeling was langs de fabriek te gaan. Improviseren was gevaarlijk in Mogadishu. Omar kreeg van de leider van de bewakers de toelating om het papier te gaan halen. De vier buitenlanders bleven zo lang bij hem.

Het wachten duurde lang. Er kwamen voortdurend nieuwe gewapende mannen bij. De sfeer werd gespannen. Ik zette mijn verstand op nul. Marc verloor zijn onverstoorbaarheid en Dominic was ongewoon stil. Als Omar niet terugkwam, was het gedaan. Maar Omar kwam terug. Met het papier. De spanning verdween. De dag zat erop. Het diner in het hotel lonkte.

DEZE VIS IS RADIOACTIEF

Dominic keek met afgrijzen naar de vis op zijn bord. ?Hij gloeit?, zei hij met walging. ?Deze vis is radioactief.? De vis gloeide niet, maar Dominic kon niet van het tegendeel worden overtuigd en beschreef tot in de kleinste details zijn herinneringen aan de vissers op de vuilnisbelt. De vis werd er niet appetijtelijker op. ?This fucking fish will kill us?, zei Dominic en schoof het bord van zich af. Niemand at van de vis. De kok keek verbaasd toen hij ze terug naar de keuken kon meenemen. Ik zou de vis sowieso niet gegeten hebben. Ik moest het eten zo al door mijn keel wringen. Een banaan ging nog net.

En de echte lijdensweg moest nog beginnen. We kregen het bezoek van een man die Marc goed kende. ?We achtervolgden hem toen de VN nog hier was,? zei hij. ?Hij was de woordvoerder van Aideed en de enige rechtstreekse verbinding tussen Aideed en de journalisten.? De man kwam die avond als vriend, niet als woordvoerder van Aideed. Hij kwam ons waarschuwen. De voorbije dagen waren er verschillende lokale journalisten opgepakt die voor buitenlandse stations werkten. Het was bekend geraakt dat er buitenlanders in de stad rondtrokken. De eerste plannen voor een hinderlaag en het nemen van gijzelaars werden gesmeed. Gijzelaars konden losgeld en dus wapens opleveren.

Zelfs Aideed was in gijzelaars geïnteresseerd, vooral om buitenlandse regeringen te verplichten met hem over hun vrijlating te onderhandelen. Dat betekende immers een vorm van erkenning. Ik vroeg me af of onze minister van Buitenlandse Zaken de rustige socialist Erik Derycke met wie ik al op reis was geweest bereid zou zijn om voor mijn welzijn met uitschot te onderhandelen. Ik besloot dat het verstandiger was om niet op de goede wil van zelfs een vriendelijk politicus te rekenen. Onze bezoeker meende dat het te onveilig was om nog langer in de stad rond te hangen. Hij raadde ons aan te vertrekken.

Ik ging onmiddellijk akkoord. Als alles goed ging, zou er morgen een C-130 landen op de luchthaven in het noorden, dus kon ik weg. Ook Marc sloeg spijkers met koppen. Het werd te onveilig, dus de plannen moesten worden uitgesteld of afgeblazen. Maar Dominic was niet te overtuigen. Hij betoogde dat alleen lokale journalisten waren opgepakt en dat wij duur betaalden voor bescherming tegen overvallers. Na een lange discussie en de nodige geestverruimende middelen besloten de twee te blijven. Ze hadden al te veel in de reportage geïnvesteerd en nog niet genoeg beelden gemaakt om op zijn minst de kosten te recupereren. Ik moest dus alleen de stad zien uit te komen.

Die nacht was een van de vreselijkste uit mijn leven. Voor de eerste keer was ik echt ziek van angst. Ik zweette, ik duizelde, ik slaagde er niet meer in om mijn geest uit te schakelen. Ik zwoer een dure eed dat ik me, als ik veilig wegkwam, nooit meer zo in nesten zou werken. (Ik had al eerder zo’n eed gezworen, maar toen was ik niet zo bang geweest.) Er spookten visioenen door mijn hoofd van een maandenlange gijzeling door varkens die het niet te nauw namen met de elementaire mensenrechten. Dat nooit. Ik moest weg en God zou me helpen. Hij was verantwoordelijk voor dit uitschot. Hij had toegelaten dat dit soort volk zich op zijn aarde ontwikkelde.

Zelfs de kans dat die nacht de voorspelde strijd tussen Aideed en Ato zou uitbreken, deed me bijna braken. In principe zou ik als oorlogsjournalist blij moeten zijn dat ik zo’n belangrijk evenement van in het begin kon verslaan. Het risico was natuurlijk dat ik wekenlang in de stad geblokkeerd zou zitten. Verplaatsingen met een minimum aan veiligheid zouden onmogelijk worden en de weinige vluchten zouden worden geannuleerd. Ik zou niet alleen een bevoorrecht getuige, maar ook een gevangene van de oorlog worden.

Die mogelijkheid had ik altijd als het negatiefste aspect van oorlogsverslaggeving beschouwd, zelfs in de tijd dat ik nog niet wakker lag van de werkomstandigheden. In Sarajevo opgesloten raken omdat de Serviërs de toegangswegen en de luchthaven afgrendelden. In de vluchtelingenkampen van Zaïre vastgeraken, omdat de wispelturige Zaïrezen de grens sloten. Dat soort dingen. Maar in vergelijking met een paar gedwongen weken Mogadishu waren dat paradijselijke vooruitzichten geweest. In Sarajevo was er altijd wel een uitweg, en met een handvol dollars was zelfs de koppigste Zaïrees om te kopen. Die argumenten golden niet voor Mogadishu. In Mogadishu golden alleen de wetten van Mogadishu. Die bepaalde iedereen er voor zichzelf.

ER LIEPEN GEWAPENDE MANNEN

Ik veronderstel dat ik de volgende ochtend niet om aan te spreken was, hoewel Dominic vond dat ik er goed uitzag. De manager van het hotel had me ervan overtuigd dat het veiliger zou zijn om met een minimum aan bescherming te vertrekken. Dat zou minder opvallen. Hij had een pick-up geregeld, met Hassan aan het stuur en drie lijfwachten in de achterbak. Ik moest me in de chauffeurscabine onder een deken verstoppen. Hassan zou proberen de frontlijn te bereiken zonder langs een versperring te passeren. Hij was even op verkenning geweest en teruggekeerd met de boodschap dat de stad rustig leek, maar dat luchtte me niet op.

We vertrokken. Ik voelde dat we de verharde weg verlieten en over hobbelige weggetjes vol putten en met veel scherpe bochten reden. Stel je voor dat Hassan zou beslissen om me aan een bende gijzelnemers uit te leveren. Ik zou daar niks tegen kunnen beginnen. Het leek erop dat we nog maar net onderweg waren toen Hassan aankondigde dat we de groene lijn hadden overgestoken en alles veilig was. Ik had hem kunnen zoenen. De zon scheen en de mensen liepen vrolijk over straat. Ineens kon ik het leven weer aan.

Ik heb me dikwijls afgevraagd of de voornaamste reden dat ik dit gevaarlijke werk deed niet de euforische sensatie was het lot te hebben getart, heelhuids uit een van de onveiligste plaatsen ter wereld te zijn ontsnapt. Misschien was ik wel verslaafd aan euforie. (Ik denk dat ik verslaafd ben aan verliefdheid en volgens sommige mensen is dat bijna hetzelfde als euforie.)

We reden door de duinen en ik babbelde opgewekt met Hassan die vroeg of ik ooit terug zou komen. Nooit, dacht ik onmiddellijk. ?Maybe one day?, antwoordde ik. Zelfs Somali hebben recht op hoop en de lijfwachten hadden hun werk goed gedaan. Een luide bonk op het dak van de cabine. Ik keek om. De lijfwachten stonden recht in de achterbak, de wapens schietensklaar. Hassan vloekte en stopte. Op de toppen van de duinen liepen gewapende mannen. Een van hen wandelde van zijn duin naar beneden en posteerde zich midden op het pad. Zijn kalasjnikov wees in onze richting. ?Wat nu ?? vroeg ik Hassan. Hij haalde zijn schouders op. ?Ik weet niet wat dit is,? zei hij. ?Dit is niet normaal.? Hij deed niets.

Ik keek op mijn horloge. Het was bijna halftwaalf. Meestal landde de C-130 van de Belgische luchtmacht rond de middag. We konden hier dus niet te lang blijven staan. We konden ook niet terug. Ik zuchtte en stapte uit. Ik was kalm. Ik was meestal kalm als het echt moest. De klap kwam dan achteraf. Ik liep met de armen omhoog naar de man op het pad die zijn wapen meteen naar de grond richtte. Hassan volgde voorzichtig met de wagen en vroeg me terug in te stappen. Hij praatte even met de man. De opperrechter van het islamitische gerechtshof uit Noord-Mogadishu vertrok met een privévliegtuigje naar Sudan en had zijn veiligheidsmensen gevraagd de luchthaven af te grendelen. Blanken mochten door.

Commandant-vlieger Jan Lemmens van de Vijftiende Wing van de Belgische luchtmacht was er niet gerust in. Hij had zoals gewoonlijk op respectabele hoogte over de landingsbaan gevlogen om poolshoogte te nemen. Het minste teken van onveiligheid en hij zou de missie afblazen en terugvliegen naar Mombasa. Het had allemaal heel rustig geleken, zodat hij besloten had te landen. De C-130 had nog maar net de grond geraakt of er waren twee rode technicals uit de duinen opgedoken. Maar er was geen probleem. De technicals hoorden bij het gevolg van de sharia-rechter. Lemmens kon zijn toestel stoppen en laten uitladen. Ik was blij dat ik hem zag.

Op de terugreis dropte de C-130 hulpgoederen die de bemanning in België had verzameld, op een eilandje voor de kust van Somalië. Ze deed dat meestal de eerste keer dat ze daar op een reis overvloog. Ook de sporttas van de para die deel uitmaakte van de bemanning werd per vergissing uit de achterbak gekeild. Rare jongens, die militairen, altijd lachen met de negers, maar dan zoiets.

Het grootste deel van de vlucht bleef ik met ladingmeester Danny Boesmans op de rand van de geopende laadklep onder de walvisstaart van het toestel zitten om naar buiten te kijken. Lemmens vloog lang op een hoogte van maar drie meter boven het water. Ik zag vissen, een zeeschildpad en broedende sterns. De wind floot door mijn haren en bracht me tot rust. Ik bleef een aantal dagen bij de militairen in Mombasa om Mogadishu en zijn merde te vergeten. Het contrast was groot, maar dat was geen probleem : ik heb altijd van contrasten gehouden.

Twee dagen later meldde copiloot Cis Mabeit me dat hij op de boordradio het bericht had opgevangen dat in Mogadishu een Brits journalist was neergeschoten. Het interesseerde me niet meer. Mijn oorlog was gedaan. Definitief. Ik had trouwens geen keuze. Het zakmes en het groene Dieseljasje waarmee ik al mijn oorlogsreizen had gemaakt, waren versleten. Zonder deze fetisjen zou ik mij nooit in een oorlog wagen.

Dirk Draulans

Handel in oorlogsgerief : God was verantwoordelijk voor dit uitschot.

Somalisch kind : Meestal bandieten.

Soldaat in de kathedraal van Mogadishu : Ruïnes zijn maar één keer interessant.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content