Een kritische teksteditie en vertaling van Hadewijchs ?Visioenen? : de erfenis van de mystici behoort tot het prachtigste van onze taal.

ACH, ?mijn anxteleke lief ende mijn onseggheleke soete? ! In de beste Nederlandse krant verscheen onlangs een dwaas artikel van P.F. Thomése, waarin Hadewijch als ?ons nationale begijntje? wordt bestempeld. Je moet een provinciaal schrijvertje uit het benepenste Holland zijn om zo’n hautaine domheid uit je pen te krijgen. Het cliché van het bigotte en simpele zusterke begijn leeft dus nog ; dat het echter nergens op slaat, blijkt weer eens overvloedig uit de nieuwe uitgave van Hadewijchs ?Visioenen? (die door Thomése zogenaamd werd besproken). In dat boek bezorgt de Antwerpse hoogleraar Frank Willaert een kritische teksteditie met inleiding en commentaar. Daarnaast bevat het een vertaling in hedendaags Nederlands door de jeugdschrijfster Imme Dros, die eerder al een opmerkelijke versie van de ?Odysseia? maakte.

In de dertiende eeuw bestond er een vernieuwende religieuze vrouwenbeweging, die juist in onze streken (het bisdom Luik) haar hoogste bloei beleefde en die een mystieke prozaliteratuur deed ontstaan in de volkstaal : immers, de betrokken vrouwen kenden vaak onvoldoende Latijn. Tot die vrouwen behoorden een groot aantal die, aldus Willaert, ?niet in een klooster intraden, maar die een religieus leven wilden leiden in de wereld, zonder eeuwige geloften en zonder vaste regel (…). De naam waarmee zij (…) werden aangeduid begijnen lijkt aanvankelijk een scheldwoord (voor ketters ?) te zijn geweest.? Paul Mommaers laat zien, in zijn boeiende boek ?Hadewijch. Schrijfster – Begijn – Mystica? (Altiora, Averbode, 1989), dat de begijnen op verschillende maatschappelijke gebieden een ?tussenstand? vormen : ?Zij vallen tussen de stellages van de middeleeuwse orde.? Wegens hun eigenzinnige levenswandel en opvattingen krijgen ze van hogerhand harde kritiek te incasseren, onder meer van de officiële geestelijkheid.

VRIENDIN.

In haar ?Visioen XIII? brengt Hadewijch het beperkte aantal perfecte godsminnaars ter sprake. Wat later somt ze hen ook op in de ?Lijst der volmaakten?, die als een soort appendix het boek besluit : 29 doden en 57 levenden. In dit merkwaardige hemelse rijksregister staan vele Grote Namen, van Maria tot Hildegard von Bingen, die tegenwoordig zo in de mode is ; maar de lijst noemt ook ?een verborghen manneken? uit Zeeland en ?een vergheten meesterken? uit Parijs. En : ?Ene beghine die meester Robbeert doedde om hare gherechte minne? ?Een begijn die door meester Robbeert werd terechtgesteld om haar waarachtige liefde?. Deze Robbeert is geïdentificeerd als de dominicaan Robert le Bougre, een beruchte inquisiteur in de jaren 1230-1240. Kortom, de begijnen hadden meer te duchten dan alleen kritiek.

Overigens schemert ook in de eigenlijke tekst van de ?Visioenen? herhaaldelijk iets door van de gespannen relatie met clerici en theologen : de schrijfster vertolkt haar beschouwing soms tegen de verdrukking in.

Het tergend weinige dat over Hadewijch geweten is, heeft men afgeleid uit haar teksten. Dat zijn, naast de visioenen, een aantal brieven in proza en in verzen en de vijfenveertig ?Strofische gedichten?, haar beroemdste werk. Zij schreef omstreeks 1250, haar taal is Brabants. Haar kennis van het Latijn, van de bijbel, van de profane ?hoofse? literatuur en van eigentijdse theologische traktaten duidt op een goede opleiding en een voorname afkomst. In die richting wijst bijvoorbeeld ook het feit dat zij naastenliefde (?Caritate?) in eerste instantie als vrijgevigheid lijkt op te vatten. Hadewijch verstrekte leiding aan ?gelijkgestemde vriendinnen?. Tot hen richt ze zich met haar geschriften, die allemaal een pedagogische inslag vertonen.

Blijkens ?Visioen XIV? heeft het visioenenboek vooral één bepaalde vriendin op ’t oog, iemand die niet zo gevorderd is in de mystieke liefde, maar die toch ook het hoogst mogelijke nastreeft : een vereniging met God, nog tijdens het aardse leven. Hadewijchs bekommernis om haar geliefde geestverwanten (?donse? : de onzen) valt vaak op, en wordt zelfs even tot hoofdthema. In ?Visioen V? schreeuwt haar verdriet tot God : ?waeromme laetstu donse in vreemden stucken ende waeromme en doervloeystuse in onze enecheit niet ?? ?waarom laat je die bij ons horen vreemd zijn aan de liefde en waarom neem je hen niet op binnen onze eenheid ??

DOOF.

Maar wat is eigenlijk een visioen ? Over de middeleeuwse vrouwelijke visionairen in ’t algemeen zegt Willaert dat ze ?in een paradijselijke of symbolische ruimte (…) op een vertrouwelijke wijze omgang hebben met Christus, engelen of heiligen?. Ook allegorische figuren verschijnen ten tonele. Geregeld meldt Hadewijch dat ze wordt opgenomen ?in den geeste? : in die ?bewustzijnstoestand? ontrolt zich het grootste deel van de visioenen. Het gewone denken houdt daar op, en via beelden en woorden wordt de uitverkoren mens tot nieuwe wijsheid gebracht.

Nadien belandt de mystica vaak ?buten den geeste?. Over deze situatie krijg je, niet toevallig, slechts beknopte passages te lezen : hier raakt Hadewijch een essentiële stap verder, beleeft ze iets onuitsprekelijks. Aan het eind van ?Visioen XIII? staat het zo : ?Doe ghinc mi ghebruken als tevoren ende ic viel in die grondelose diepte, ende quam buten den geeste op die ure daer men nemmermeer af segghen en mach.? ?Toen ging ik op in de zaligheid van de eenwording zoals tevoren en ik viel in de grondeloze diepte, en kwam buiten de geest, een ervaring waar nooit woorden voor zijn.? Ghebruken : dat woord slaat op de eenwording in genot ; de omschrijvingen ervoor doen zowel aan orgasme als bezwijming denken.

Telkens gaat het om gebeurtenissen die iemand niet zelf bewerkstelligt, die haar overkómen. Maar Hadewijch is zowel actief als passief, en naast het hevigste gevoel krijgt het denken zijn plaats. Wie niet naar de rede luistert, ?zal eeuwig doof zijn van zaligheid, en hij zal de hoogste harmonie en de wonderen van de overweldigende liefde nooit horen of zien?.

De visioenen zijn dan ook geen sublieme wartaal, het zijn composities die samen een grotere compositie vormen. Er wordt een samenhangend verhaal verteld, het verhaal van Hadewijchs mystieke opgang : hoe zij groeit, van een kinderlijk naar een meer volwassen stadium. Zij leert hoe het mogelijk is hogerop te komen en formuleert dat geestelijke avontuur voor anderen, die er op hun beurt uit kunnen leren. Willaert vat de verschillende momenten in de lange aanloop naar een apotheose voortreffelijk samen. Pas als je een zeker overzicht van dit alles hebt, kan het échte lezen beginnen, waarin je taal en beelden en scènes wat preciezer tracht te begrijpen.

KNEUSJE.

Dit wordt waarlijk nooit gemakkelijke lectuur, maar het gaat ook over ongemakkelijke dingen. De verhouding met God, dat zo bijzondere Lief, is slopend en ingewikkeld. Nooit vond ik rust in mijn streven, zegt Hadewijch, het gewicht der liefde weegt zwaar : want ?de Godheid is zo angstaanjagend en zo ongenadig in het verteren en verzengen zonder iets te sparen. De ziel zit binnen een beekje geloken, de diepte is snel te ondiep voor de stroom, de dijken zijn ook snel gebroken.? Als je dit krachtige proza een kans geeft, kom je er niet gauw van los. Ik laat de overvloed aan schitteringen nu noodgedwongen voor wat hij is, en beklemtoon nog twee elementen die Hadewijch én Willaert steeds weer naar voren halen.

Eén. Er is geen comfortabel vervoer naar de volkomenheid, men moet de weg volgen van de radicale navolging van Christus. Dat betekent : onaangepast leven onder de mensen op aarde, met alle moeite en lijden vandien. ?Als je in de liefde tot het einde wil gaan,? zegt Jezus in ?Visioen I?, ?dan zul je zo’n vreemdeling worden onder de mensen en zo verworpen en zo ongewenst zijn dat je geen nacht meer zult weten waar je nog terecht kunt voor onderdak?. En even verder klinkt het bijna bars : ?Je bent nu eenmaal een mens, leef dan ook als een mens : ellendig.? Nee, geen rozengeur, en niks voor brave kneusjes.

Twee. Het naleven van het gebod leidt tot het genot. Maar de genietingen en verenigingen die de mystica ten deel vallen, zijn wezenlijk nooit een eindpunt. ?Aldus ne ghevoeldic de minne nie, mer altoes in ene nuwe doedt.? ?Ik voelde de minne dus nooit behalve altijd weer in een nieuwe dood?. Willaert : ?Het leven in eenheid staat niet gelijk met een statische fase van onbeschrijfelijk genot, maar impliceert integendeel de onverdroten en pijnigende werkzaamheid van de begeerte.? Dit onophoudelijke heeft te maken met de onuitputtelijke aard van God die altijd méér is en méér te bieden heeft. Maar tegelijk correspondeert deze oneindigheid (de uiteindelijke onvervulbaarheid) met hedendaagse opvattingen omtrent het verlangen.

OVERHEILIG.

Ik ben leek in de mediëvistiek en zal dus kort zijn over de kwaliteit van deze uitgave. De vertaling van Imme Dros is alleszins heel nuttig. Doorgaans is ze vlot leesbaar, maar af en toe vind ik haar te weinig expliciterend en syntactisch te weinig doorzichtig ; ze lijdt ook wel eens onder misplaatste spreektaligheid dit is toch verheven proza ? Bepaald jammer is het exclusieve gebruik van de vertrouwelijke aanspreking : zelfs God wordt een ?jij?, en dat kan voor mij niet. Maar kom. De inleiding en de toelichtingen van Willaert zijn helder en lijken erg degelijk ; ze leggen ook vele relevante verbanden tussen de visioenen onderling, en tussen de visioenen en de Bijbel.

Intertextualiteit, jawel. Doordat de commentaar een doorlopend geheel vormt, mis ik soms wat detailverklaringen : dat zou men met een aparte woordenlijst kunnen ondervangen. Ik denk niet dat dit boek eerdere edities-met-vertaling (zoals die van Mommaers uit 1979) overbodig maakt, maar allicht was dat niet de bedoeling. Dit is een mooi werkstuk met voldoende impulsen en hulpmiddelen om de lezer naar de onvervangbare oorspronkelijke tekst te leiden, en hem zelf aan het werk te zetten.

Maar wat een heerlijk werk ! De erfenis van de Vlaamse mystici behoort tot het prachtigste dat onze taal bezit. Wie zocht er weer naar een Identiteit ? En vooral Hadewijch verdient nog meer superlatieven. Wie zocht er weer naar Vrouwenliteratuur ? Een ?overheilig wijf?, noemde de dichter H.C. ten Berge haar ooit. Wat een compromisloze, woelige onverschrokkenheid in denken en voelen en verwoorden ; en geen zweem van flauwheid. In deze schichtige, schrille tijd moeten we Hadewijchs buitensporigheid in ere houden en proberen ons die toe te eigenen, voorbij de literatuurgeschiedenis.

?Ende mijn herte ende mine aderen ende alle mine leden scudden ende beveden van begherten.? Ook het lezen van een goed boek kent geen eind.

Joris Note

Hadewijch, ?Visioenen?, vertaald door Imme Dros met een inleiding en een teksteditie door Frank Willaert, Prometheus/Bert Bakker, Amsterdam, 227 blz.

De mystieke literatuur : wie zoekt er naar identiteit of vrouwenliteratuur ? Hadewijch heeft het al.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content