Met de sluiting van Opel Antwerpen komen er in één klap mogelijk 7000 werkzoekenden bij. ‘Een drama’, zegt VDAB-topman Fons Leroy. ‘Dit jaar zullen er 60.000 werkzoekenden bij komen, maar over enkele jaren kampen we met een groot tekort aan werknemers.’ Daarom moet ook de sociale zekerheid worden hervormd: ‘We moeten niet kijken naar wat iemand niet meer kan, maar juist naar wat hij wél kan.’

‘De sluiting van Opel Antwerpen is natuurlijk een mokerslag voor onze arbeidsmarkt, ook al zag iedereen dat al langer aankomen’, zegt Fons Leroy, gedelegeerd bestuurder van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB). Op donderdag 28 januari ontvangt hij de trofee van Overheidsmanager van het Jaar, waarmee een topambtenaar gelauwerd wordt die zijn dienst op punt wist te stellen. De 5000 medewerkers van de VDAB moeten nu meer dan ooit paraat staan, onder andere om de ontslagen werknemers van Opel Antwerpen op te vangen. ‘We hebben berekend dat 7000 gezinnen getroffen worden door de sluiting, als je de werknemers van Opel Antwerpen en die van de toeleveranciers samentelt. Dat is echt zeer veel.’

En wat kan de VDAB vandaag zeggen tegen zo’n werknemer van Opel Antwerpen die zonder werk valt? ‘We zullen de werkzoekenden van Opel Antwerpen op dezelfde manier begeleiden als alle anderen die bij ons aankloppen. We zullen ze proberen te motiveren, activeren en opleiden, zodat ze morgen sterker op de arbeidsmarkt verschijnen. De mensen van Opel Antwerpen hebben veel ervaring en technische competenties en we weten dat na de ontslagen bij Volkswagen en Renault tachtig tot negentig procent van de werkzoekenden weer een job vond. Alleen zit vandaag de conjunctuur natuurlijk tegen.’ Het Planbureau berekende dat er tussen 2008 en 2010 in ons land 140.000 arbeidsplaatsen verloren gaan. Tel daarbij de 33.000 jongeren die jaarlijks de school verlaten en je komt aan 200.000 extra niet-werkende werkzoekenden in twee jaar tijd. De uitdaging voor de VDAB is immens.

fons LEROY: Dit jaar komen er 60.000 werkzoekenden bij. De verwachting is dat de economie in 2010 al weer zal aantrekken. De werkgelegenheid zal daarna met enige vertraging toenemen. Ik vrees dat de ondernemers na de diepste crisis sinds 1930 extra voorzichtig zullen zijn om mensen vast aan te werven. Ze zullen eerst de kat uit de boom kijken, dan een beroep doen op uitzendarbeid of tijdelijke arbeidskrachten en pas daarna tot echte aanwervingen overgaan. Maar binnen vijf jaar moeten we weer op het werkloosheidsniveau van voor de crisis zitten.

Meer dan twee miljoen Belgen op arbeidsleeftijd zijn nu niet aan de slag én zitten niet op de schoolbanken. Dat is bijna dertig procent van de potentiële beroepsbevolking. Is dat alleen een gevolg van de slechte conjunctuur of kampen we ook met structurele problemen in onze economie?

LEROY: We evolueren geleidelijk van een industriële naar een diensten- en kenniseconomie. Dat merk je aan het massale banenverlies in de autoassemblage, maar ook in de textielsector bijvoorbeeld. In de jaren 80 zorgde die nog voor veel werk en de VDAB bood toen opleidingen aan om in de textiel je brood te kunnen verdienen. Vandaag is die sector aan het verdwijnen en de mensen die daar ontslagen worden, hebben vaak niet de juiste competenties om in toekomstgerichte sectoren aan de slag te gaan. Daar zitten we dus met structurele werkloosheid. Daarnaast speelt de financieel-economische crisis ons vandaag parten, maar als de economische motor weer aanslaat, zal de vraag naar werknemers volgen. Bovendien zorgt de vergrijzing van de samenleving voor een extra duw in onze rug: in 2020 zullen er maar acht nieuwe werknemers zijn voor elke tien oudere werknemers die de arbeidsmarkt verlaten. Waar gaan we die twee andere vinden? Dan zitten we met structurele schaarste op de arbeidsmarkt. Dat is goed nieuws voor onze kinderen en kleinkinderen, want zij hebben in principe werkzekerheid.

Die vergrijzing kost wel handenvol geld aan pensioenen en gezondheidskosten. Dat legt een zware hypotheek op dat goede nieuws voor onze kinderen en kleinkinderen?

LEROY: Absoluut, en die sociale bescherming en pensioenlasten zijn maar draaglijk als zoveel mogelijk mensen werken en op die manier bijdragen aan de financiering van ons systeem. Ook als we onze welvaart willen behouden , zullen er trouwens meer mensen aan de slag moeten. We zullen onze werkzaamheidsgraad (het aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd) moeten opkrikken. Zelfs op het hoogtepunt van de economische conjunctuur, midden 2008, was dat in Vlaanderen nauwelijks 66 procent. Dat is weinig in vergelijking met de rest van Europa. Met de crisis daalde dat nog wat, maar we moeten naar 74 procent, zeker als we de ambitie hebben om van Vlaanderen een regio te maken die tot de top vijf in Europa behoort. Dat halen we niet alleen dankzij een goede conjunctuur, ook structurele aanpassingen dringen zich op.

Zoals?

LEROY: Vanzelfsprekend moet de overheid grote impulsen geven aan innovatie. Er moet geïnvesteerd worden in onderwijs. Dat is kwalitatief goed, maar het resultaat kan beter want er komen steeds meer ongekwalificeerde jongeren, vaak zonder diploma, op de arbeidsmarkt. Bovendien zijn er te veel zittenblijvers, zeker bij allochtone jongeren. Daar moeten we iets aan doen, want het ondermijnt hun kansen om werk te vinden met alle gevolgen van dien. Er moet ook geïnvesteerd worden in de activering, begeleiding en opleiding van werkzoekenden, zodat hun kansen op de arbeidsmarkt verhogen. Als dat niet gebeurt, dreigen ze langdurig werkloos te worden.

Moet Vlaanderen ook meer bevoegdheden krijgen voor het arbeidsmarktbeleid?

LEROY: Die bevoegdheden moeten zeker homogener worden georganiseerd. Ik ben wel geen voorstander van een splitsing van de sociale zekerheid. Solidariteit moet je steeds op een zo hoog mogelijk niveau houden. In mijn dromen is er solidariteit op wereldvlak. Volgens mij houd je de sociale zekerheid dan ook best op Belgisch niveau, terwijl Vlaanderen nog meer bevoegdheden moet krijgen voor het arbeidsmarktbeleid. Maar hoe dan ook vereist elke bevoegdheidsdeling meteen ook een goede samenwerking tussen de federale overheid en de regio’s. Ja, dat is samenwerkingsfederalisme, zoals premier Yves Leterme (CD&V) dat nu noemt. Het is dus én meer regionalisering én meer samenwerking. Waar hebben álle overheden baat bij? Dat zoveel mogelijk mensen werken. Dat levert voor iedereen de meeste inkomsten op, zowel op federaal als op regionaal niveau. Alle regeringen zouden moeten gaan samenzitten, gemeenschappelijke doelstellingen formuleren en bepalen welke instrumenten daarvoor worden ingezet. Als er dan raakvlakken zijn tussen de regio’s zou er proactief overlegd moeten worden hoe we elkaar kunnen versterken met het oog op die gemeenschappelijke doelstellingen. Zo moeilijk kan dat toch niet zijn?

De Vlaamse werkzaamheidsgraad ligt laag omdat er zo weinig 55-plussers aan de slag zijn. Nog geen 35 procent van de Vlaamse 55-plussers is aan het werk, het Europees gemiddelde gaat richting 50 procent. Was het brugpensioen een slecht idee?

LEROY: Het brugpensioen is ingevoerd tijdens de oliecrisis in de jaren 70 en met die maatregel ging toen zowat iedereen akkoord. De bruggepensioneerde kreeg een mooi inkomen en werd met rust gelaten. Dankzij het brugpensioen kregen heel wat jongeren toen de kans om een job te vinden en dat gaf hun leven meteen perspectief. Brugpensioenen kostten de samenleving veel, maar ze leverden dus ook veel op.

Kunnen we het ons vandaag nog permitteren om mensen met brugpensioen te sturen?

LEROY: We moeten zo snel mogelijk de arbeidsmarkt verruimen, aangezien Vlaanderen op korte termijn een structureel tekort aan arbeidskrachten zal kennen. De 50-plussers zijn onze arbeidsreserve voor de toekomst. We moeten de werkzoekenden boven de 52 jaar, die vandaag met rust worden gelaten, activeren en begeleiden naar een nieuwe job. Daarvoor moet een fors beleid worden gevoerd dat aan de jonge 50-plussers duidelijk maakt dat ze nog een loopbaan van zeker tien jaar voor zich hebben. Men mag ook niet vergeten dat de meesten van die mensen tegen hun wil werkloos geworden zijn, ten gevolge van herstructureringen en collectieve ontslagen. Was dat niet het geval geweest, dan waren ze nog steeds aan de slag. We stellen trouwens vast dat het profiel van veel 50-plussers gewijzigd is in vergelijking met enkele decennia geleden. Vandaag hebben ze vaak nog kinderen die studeren of ouders die verzorgd moeten worden, en dat kost geld. Veel 50-plussers kunnen én willen nog werken.

Moeten we het brugpensioen afschaffen?

LEROY: We zouden het best alleen maatregelen nemen waarvoor een breed maatschappelijk draagvlak bestaat. Een arbeidsmarktbeleid waar vakbonden én werkgevers achter staan, is altijd sterker. Je moet de discussie over het brugpensioen ook in een breder kader plaatsen. We zijn een van de productiefste landen in Europa en vaak is de werknemer een citroen die uitgeperst wordt tijdens die korte loopbaan tussen 20 en 50 jaar. Je kan onmogelijk aan die werknemers vragen dat ze op dezelfde manier nog eens 10 jaar langer gaan werken. We zullen dus niet alleen langer maar ook anders moeten gaan werken. Daar moet eerst een globale consensus over bestaan en het personeelsbeleid van bedrijven moet daarop worden afgestemd. Als we de ouderen eerst nieuwe zekerheden geven, dan verliest het brugpensioen daarna zijn grondslag. Het Vlaamse arbeidsmarktbeleid heeft wel niet meer de luxe om daar véél tijd over te laten gaan. De structurele schaarste aan arbeidskrachten komt vanaf 2015 snel op ons af. We moeten dus meer 50-plussers aan het werk houden.

Tijdens deze crisis is er alles aan gedaan om zoveel mogelijk werknemers aan boord van het bedrijf te houden en ze niet definitief te ontslaan. Ze werden in allerlei ‘buffers’ ondergebracht, zoals tijdelijke werkloosheid en loopbaanonderbreking. De juiste strategie?

LEROY: Onze toename van de werkloosheid is daardoor in elk geval kleiner dan in vele andere Europese landen. We hebben daarbij wel één kans gemist: we hebben niet de moed gehad om aan die buffersystemen een opleiding te koppelen. De volledig werklozen krijgen een opleiding, de grote groep tijdelijk werklozen niet.

Hoe komt dat?

LEROY: De federale regering heeft ervoor gezorgd dat tijdelijke werkloosheid, tijdskrediet enzovoorts mogelijk werden. Wij bij de VDAB hebben, als een soort crisismaatregel, beslist dat al onze opleidingen gratis waren. Maar dat aanbod heeft bij de tijdelijk werklozen maar weinig succes gekend. Bedrijven en vakbonden moeten zich afvragen waarom die kans niet gegrepen werd. Ik kan me inbeelden welke discussies dat daar opleverde: mag dat wel een bedrijfsgerichte opleiding zijn? Kan dat ook een taalopleiding zijn? Voor mij is het antwoord eenvoudig: élke opleiding is goed, want de werknemer komt daarna altijd sterker op de arbeidsmarkt.

Bij de socialistische vakbond en de PS wordt nu zelfs geopperd dat we werkzoekenden best met rust laten omdat er toch geen werk is.

LEROY: Ik ben het absoluut oneens met die vorm van kortetermijndenken. We mogen geen verloren generatie kweken. We moeten ervoor zorgen dat jongeren niet langer dan één jaar werkzoekend zijn, want dan wordt het steeds moeilijker om uit de werkloosheid te geraken. Er zijn momenteel inderdaad nauwelijks vacatures, maar je moet de werkzoekenden activeren en hun competenties versterken. Ook die opleidingen zijn moeilijk langer dan een jaar vol te houden, daarna moet je de werkzoekenden iets concreets aanbieden. We proberen nu een werkstageplan voor hen op poten te zetten, zodat ze onder begeleiding ervaring kunnen opdoen. Want morgen zal er gigantisch veel werk zijn en dan hebben we iedereen hard nodig. Ik begrijp dat dit vandaag moeilijk uit te leggen is, zeker aan een werkzoekende die voortdurend hoort en leest over massale ontslagen.

Ondanks het grote aantal werkzoekenden zijn er vandaag nog steeds heel wat knelpuntberoepen. Waarom krijgen we die niet ingevuld?

LEROY: Er is inderdaad nog steeds vraag naar bijvoorbeeld lassers of heftruck- en vrachtwagenchauffeurs. Dat is geen probleem van werkwilligheid, wel van ongeschiktheid van de werkzoekenden. Goede scholing is uiterst belangrijk, daarna kan bijscholing helpen. Om dat te organiseren, moet je wel over voldoende budget en capaciteit beschikken. Je kan bijvoorbeeld maar vier werkzoekenden in één vrachtwagen met één begeleider opleiden. We hebben dan ook wachtlijsten voor onze opleidingen. Dat is ook een goed teken, want dat toont dat werkzoekenden wel degelijk geïnteresseerd zijn in die opleidingen. Ik vrees dat die knelpuntberoepen nog jaren zullen bestaan, want uit het onderwijs komen veel te weinig technisch of technologisch geschoolde arbeidskrachten.

Net in deze crisistijd kreeg de VDAB 23 miljoen euro minder van de Vlaamse regering. Smaakt dat niet wrang?

LEROY: In budgettair moeilijke tijden moet iedereen solidair zijn, dus ook de VDAB. We zullen knippen in onze werkingskosten en proberen nog efficiënter te zijn. We denken bijvoorbeeld sommige werkzoekenden per sms of mail te kunnen begeleiden, zodat er capaciteit vrijkomt om de toenemende vraag op te vangen.

De werkzoekende zal niet lijden onder de besparingen bij de VDAB?

LEROY: Hij zou er niet onder mogen lijden. We worden door de Vlaamse regering afgerekend op de tevredenheid van de werkzoekende en de resultaten die we boeken. Vroeger was 65 procent tevreden over onze begeleiding, vandaag 80 procent. We worden ook niet alleen beoordeeld op de 40.000 opleidingen die we jaarlijks geven, belangrijk is dat de werkzoekenden na zo’n opleiding een job vinden. We willen dus de dienstverlening aan de werkzoekenden absoluut niet verminderen, maar we moeten spijtig genoeg wel onze werking met de bedrijven tijdelijk afbouwen. In het verleden bleek dat slechts één op de twee ondernemingen de VDAB kent. We wilden zelf ook een beter zicht krijgen op de noden van het bedrijfsleven, om daar nog beter op te kunnen inspelen. Een grote scheepsbouwer heeft bijvoorbeeld niet dezelfde lassers nodig als een metaalverwerkende kmo. Dus investeerden we de jongste jaren in meer contact met de ondernemingen. We hoopten zo de werkzoekenden en de ondernemingen efficiënter bij elkaar te kunnen brengen. Dat contact met de bedrijven moeten we nu met de besparingen noodgedwongen terugschroeven. Jammer. Dat legt voor de VDAB een hypotheek op de langere termijn.

Wordt het hele activeringsbeleid ook niet te veel uitsluitend op de schouders van de VDAB gelegd? Is het niet een opdracht van de hele samenleving om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen aan het werk zijn?

LEROY: Daar ligt een zeer grote uitdaging. Waarom durven we bijvoorbeeld het ontslagrecht niet te hervormen? Dat is verouderd en we zouden het moeten herbekijken met als invalshoek: wat is er belangrijk voor iemand die ontslagen wordt? Voor mij is dat antwoord duidelijk: dat hij opnieuw werk vindt. Maar vandaag draait dat ontslagrecht helemaal rond opzegvergoedingen en opzegtermijnen. Slechts een kleine minderheid krijgt outplacement, een begeleiding in de zoektocht naar een nieuwe job. Terwijl eigenlijk iedereen geholpen zou moeten worden om een nieuwe baan te vinden. Pas als dat niet lukt, zou er sprake moeten zijn van een opzegvergoeding. Ons ontslagrecht zou dus beter omgevormd worden tot een herplaatsingsrecht.

Is een hervorming van onze sociale zekerheid ook noodzakelijk?

LEROY: Zeker. Onze sociale zekerheid geeft iemand een inkomen op basis van wat hij niet meer kan. Valt iemand zonder werk dan krijgt die een werkloosheidsuitkering, wordt iemand ziek een ziekte-uitkering, gaat hij met pensioen een pensioenuitkering enzovoorts. Vandaag is onze sociale zekerheid te vaak een hangmat en die moeten we ombouwen tot een trampoline. We moeten meer naar een systeem dat vertrekt van wat iemand juist wél nog kan. De so-ciale zekerheid moet ook niet alleen oog hebben voor de lasten, zoals werkloosheid en ziekte, maar moet ook ingezet worden om te komen tot betere opleidingen, kinderopvang, mobiliteit en noem maar op, en zo het werken vergemakkelijken. Zo’n sociale zekerheid heeft dus ook aandacht voor de lusten, zodat meer mensen een beter evenwicht vinden tussen werken en leven. Het is een actieve benadering. Nobelprijswinnaar voor economie Amartya Sen heeft daar een aantal inspirerende boeken over geschreven.

Nog een heel concreet voorbeeld: waarom mogen gepensioneerden bij ons niet meer werken? Onlangs zijn hier twee mensen moeten vertrekken omdat ze 65 kaarsjes mochten uitblazen, ook al wilden ze zich nog enkele dagen per week nuttig maken voor de VDAB. Ze zouden zo nog iets betekend kunnen hebben voor de samenleving, maar dat mag niet. Ze zouden er zelfs voor bestraft worden. Eigenlijk kunnen we ons die luxe niet langer permitteren. Wat een verspilling!

DOOR EWALD PIRONET

‘Wat is er belangrijk voor iemand die ontslagen wordt? Niet zijn opzegvergoeding, wel dat hij opnieuw werk vindt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content