De terreur van 11 september en de oorlog in Afghanistan hebben in de media een zelden geziene stroom van commentaren op gang gebracht. Die overvloed is vooral kwantitatief indrukwekkend. Maar de veelheid aan duiding en opinies getuigt niet altijd van een reëel intellectueel pluralisme. De sfeer van terreur, angst en oorlog is immers niet bevorderlijk voor het genuanceerde denken of voor de consequente intellectuele afweging.Ook de open discussie in de Vlaamse kwaliteitspers kent haar grenzen. Dat ondervond Joris Note, medewerker van ‘De Standaard der Letteren’, de literaire bijlage van De Standaard. In zijn vaste column ‘De Tinnen Soldaat’ wees Note op bedenkelijke inconsequenties in een opinieartikel over de terreuraanslagen. Tegelijk nam hij een in de krant afgedrukte column van Peter De Graeve op de korrel, die betoogde dat de terreur te verklaren is door een religieus denken dat voor twijfel geen ruimte laat.De redactie van De Standaard oordeelde het niet opportuun om deze column af te drukken. Knack meent dat Notes opiniestuk toch een essentiële bijdrage tot het debat levert en dus publicatie verdient.

Ook de open discussie in de Vlaamse kwaliteitspers kent haar grenzen. Dat ondervond Joris Note, medewerker van ‘De Standaard der Letteren’, de literaire bijlage van ‘De Standaard’. In zijn voor 8 november voorziene column ‘De Tinnen Soldaat’ plaatste Note kanttekeningen bij een opinieartikel over de terreuraanslagen. Tegelijk nam hij een in de krant afgedrukte toespraak van Peter De Graeve op de korrel, die betoogde dat de terreur te maken heeft met een religieus denken dat voor twijfel geen ruimte laat.

De redactie van ‘De Standaard’ oordeelde het niet opportuun om deze column af te drukken, omdat hij inging tegen ‘de lijn van het blad’. ‘Knack’ meent dat Notes opiniestuk toch een essentiële bijdrage tot het debat levert en dus publicatie verdient.

We moeten nog verder terug _ de oorlogspropaganda begon al op de avond van de ramp. Neem de krijgshaftige De Standaard-journaliste Mia Doornaert. Die gewaagde op 14 september in een hoofdartikel van een ‘aanval op onze waarden’, waarbij ze merkwaardig lyrisch deed over het mensbeeld van de Amerikaanse popcultuur. (Wie daar niet van houdt, heet ‘reactionair’.) Twee weken later schreef Doornaert in een lang stuk dat de anti-islamitische uitlatingen van de Italiaanse premier Berlusconi onvergeeflijk waren ‘in zijn positie en op zo’n moment’, maar dat hij wezenlijk gelijk had, immers: ‘Een maatschappelijke cultuur van vrijheid is wel degelijk superieur aan één die het vrije denken verbiedt, of ze dat nu in de naam van God, Allah of Marx doet.’ (Tiens, is Allah geen God?) Het artikel schildert een negatief beeld van de verstarde moslimwereld, pleit voor een kritische houding tegenover alle culturen en eindigt met een allusie op Kousbroek: ‘Het is met vrijdenkendheid zoals met zwanger zijn. Je kan het niet maar een beetje zijn.’ Doornaert smaalt ook op de ‘anti-mondialistische kruistocht’ en de (vooral linkse, dus allicht reactionaire) Europese intellectuelen die hun frustraties op Amerika projecteren in plaats van aan zelfkritiek te doen. Over dat laatste zou ik graag een hartig woordje wisselen, maar nu niet.

Onze vrijheid van denken en spreken valt niet te kleineren, maar Doornaert doet er wel erg zelfgenoegzaam over; ook in een democratie, die niet zweert bij hamer en sikkel of halvemaan, heeft die vrijheid beperkingen. Voorbeeld: ‘Tom Gutting, columnist van de Texas City Sun, werd ontslagen omdat hij had geschreven dat president Bush de eerste uren na de aanslagen het land rondvloog als een bang kind dat de beschutting van zijn moeders bed zoekt na een nachtmerrie.’ ( NRC Handelsblad 5 oktober 2001) Een accidentje? Gewoonlijk gaat het om veel subtielere beperkingen.

Zo lijkt het onwaarschijnlijk dat de meeste Vlaamse mensen zich in alle vrijheid een eigen opinie kunnen vormen over Osama Bin Laden, het terrorisme, de islam. De meesten nemen, als ze er al aandacht aan besteden, wat ruige clichés over uit het journaal of hun krant (doorgaans geen ‘kwaliteitskrant’), en dus is hun denken niet vrij. Ze komen, in déze dingen, nauwelijks aan denken toe, onder meer dankzij de God en de Marx van de gecommercialiseerde media. Gebrek aan kennis speelt zeker ook een rol; in de zomer hoorde ik een quizkandidaat zeggen dat de islam geen monotheïstische godsdienst is (maar er komen soms ook wonderlijkheden uit de mond van gereputeerde VRT-journalisten). Zelfs wie dagelijks uren in saaie kranten en boeken wroet, en zich een eigen opinie wil vormen, ondervindt dat het moeilijk is. En dan heb je nog de oogkleppen waarmee eenieder door zijn geschiedenis is opgezadeld.

Waar ik naartoe wil, is Doornaerts slotzin: dat je óf volledig vrijdenkend bent, óf helemaal niet. Dat is onjuist. Onze vrijheid van denken blijft deels altijd een illusie, of beter: een ideaal, dat we om allerlei redenen maar in minieme mate bereiken. Daarom alleen al lijkt het ongepast om hautain te doen over de vermeende starheid van de islam.

(En de ergste beperking blijft natuurlijk de ‘externe’: dat de Vrije Wereld er geen graten in ziet dictaturen te steunen die haar enigszins gunstig gezind zijn.)

Hoe schokkend en misdadig ik de aanslagen ook vond, ze bezorgden me niet de woede en verontwaardiging die ik voel bij de wraakneming. Anti-amerikanisme dus, linkse gemakzucht? Welnee: dat komt doordat ik met Bin Laden c.s. weinig te maken heb, terwijl de Amerikaanse overheid vaak in mijn naam spreekt; dat komt doordat ik me met de Amerikanen verbonden voel, voilà. Om analoge redenen wind ik me liever op over artikelen uit De Standaard dan over die uit andere kranten. Zelfkritiek, mevrouw Doornaert.

Maar zo werkt het niet! Ik moet braaf knikken, jaja ‘Aanval Op Onze Waarden!’, en me niet bemoeien met de manier waarop onze waarden (dus ook de mijne, zeggen ze) verdedigd worden.

Hoeveel schuld heeft de godsdienst? Ik kom nog eens terug op Peter De Graeves predikatie voor twijfel en tegen geloof ( De Standaard 28 september 2001). Eerst dit. De Standaard introduceerde dat stuk als ‘een provocerend pleidooi’. Nadien werden de antwoorden van drie academici, onder wie Herman De Dijn, ingeleid met: ‘Dat de inhoud een provocerend karakter had, bleek uit de reacties.’ Zie je wel! En toen Frank Albers op De Dijn ( De Standaard der Letteren 18 oktober 2001) reageerde, vermeldde ook hij het ‘duidelijk provocerende karakter’ van De Graeves tekst.

Die nadruk klinkt hol. Interessant is vooral de vraag wie men dacht te provoceren met de toespraak en haar publicatie. De gemiddelde De Standaard-lezer? Ach kom, voor de hedendaagse weldenkendheid is het echt niet bon ton om gelovig te zijn. Provocerend kon De Graeves tekst slechts werken voor een minderheid van overtuigde, geëngageerde gelovigen. En ja, die voelden zich geprovoceerd. Operatie geslaagd. Ik vind zo’n provocatie van minderheden nogal pover: een provocatie is maar waardevol als ze moedig is. Het zou tegenwoordig een véél gedurfdere en waarachtigere provocatie zijn om een artikel af te drukken waarin, pakweg, beweerd wordt dat 11 september alleen met godsvertrouwen te verwerken valt.

De Graeve hekelt degenen die aan hun geloof vasthouden, maar meent ondertussen blijgemoed ‘dat wij ons in (het) Europese ongeloof eigenlijk bijzonder goed voelen’. Mag ik nog eens van zelfgenoegzaamheid spreken? Hoe dan ook: let op die wij. De Graeve gebruikt dat woord te vaak, oreert voortdurend namens een zich-goed-voelende gemeenschap der ongelovigen. Welnu, zeer geleerde heer, hoewel ongelovig zijnde hoor ik niet bij uw club. Ik voel me niet speciaal goed in mijn ongeloof: niet beter of slechter dan ik me 35 jaar geleden in mijn geloof voelde. En dat gedweep met Europa ligt me ook niet, Europa is me te groot, en te klein.

Als ongelovige dus vind ik De Graeves toespraak verwerpelijk. ‘De auteur zelf twijfelt opmerkelijk genoeg geenszins aan het eigen grote gelijk’, schreef Herman De Dijn, en dat is werkelijk de hoofdzaak. Daarbij sluit de constatering aan dat dit betoog op een overweldigende manier dwang oplegt.

Ter illustratie enkele gegevens over De Graeves taalgebruik. Hij gebruikt vijf keer de constructie ‘we/wij moeten’ of ‘moeten wij’, een keer een gelijkwaardig ‘moet je’ en een keer ‘Al wie in Europa leven (…) moeten’. Evenzeer equivalent zijn ‘wordt het geen tijd dat de moslims zich de vraag gaan stellen of?’, ‘wordt het geen tijd dat ook de VS gaan beseffen dat?’, ‘aan ons de taak ervoor te zorgen dat’. Daarnaast turf ik nog zes keer ‘laten we (ijveren, op onze hoede zijn, de lessen trekken…)’ en een keer ‘vergeten we nooit dat’. Verder nog wat opmerkelijk disciplinerende gezagsuitspraken:

[{bull}] ‘Zoals Nobelprijswinnaar Steven Weinberg ooit zei…’ Blijkbaar geeft de Nobelprijs, net als een doctorsbul, een juistheidsgarantie.

[{bull}] ‘Dostojevski heeft in zijn parabel over de Groot-Inquisiteur op meesterlijke wijze aangetoond…’ Dostojevski heeft niemendal aangetoond, hij heeft een mooi verhaal geschreven waarover je kunt nadenken.

[{bull}] Van Aischylos (‘Laten wij zijn voorbeeld volgen’) wordt een citaat voorgehouden waarin ‘moet men niet’ (= niet mogen) voorkomt.

Samengeteld twintig dwingende uitspraken _ bij een mijnheer Van Moeten die schampert over ‘zedenpreken’ van bisschoppen en imams. Goede God, als Gij toch bestaat, moogt Gij dit niet ongestraft laten.

Eén zin van De Graeve neem ik nog apart: ‘Ik wil armoede en ongelijkheid bestrijden, niet omdat de Mozaïsche wet of de Bergrede of de Sharia mij dit opdraagt, maar omdat het een sociaal onrecht is, dat indruist tegen mijn streven naar menselijkheid.’ Wie, wíé toch, oh wijsgeer, zou u of mij vragen naar rechtvaardigheid te streven omdat de Bergrede of de tien geboden het ons opdragen? Gelóóft u echt dat Herman De Dijn of Mark van de Voorde of Godfried Danneels naar rechtvaardigheid streven (aangenomen dat ze dat doen) omdat de Bergrede of de tien geboden dat bevelen? En dat ze er dus mee zullen ophouden als ze morgen van hun geloof vallen? Zou het niet veeleer zo zijn, bijvoorbeeld, dat ze in de Bergrede en de tien geboden iets waarderen en herkennen dat (komaan, grote woorden!) het wezen van hun menszijn uitdrukt? En wat mij betreft: Bergrede en decaloog horen bij mijn erfgoed, minstens zozeer als de Griekse wijsbegeerte waarin u zo sterk, eh, gelooft. Als die woorden niet opgetekend waren, zou ik niet zijn wie ik ben _ nog minder zijn dan wie ik ben.

Hoe benauwend, een filosoof die maar één traditie wil erkennen.

Bommen, doden, vluchtelingen, Rumsfeld, Michel. Ik zet de tv uit, lees verder in Kinderen van Gabalawi van Nagieb Mahfoez. Iemand zegt: ‘Het is onze taak de bewoners angst aan te jagen, niet de moordenaar te straffen.’ Wel ja.

Joris Note

Onze vrijheid van denken blijft deels altijd een illusie, of beter: een ideaal.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content