Criminelen laten zich niet tegenhouden door landsgrenzen. Integendeel, zij doen er hun voordeel mee. Maar terwijl de misdaad in sommige Europese grensregio’s bloeit, komt er amper beleid uit de politieke hoofdsteden om die te bestrijden. Dat blijkt uit een nieuw rapport van Cyrille Fijnaut over criminaliteit in de euregio Maas-Rijn.

Van Bokkenrijders tot xtc-smokkelaars, grensoverschrijdende criminaliteit is van alle tijden. Misdadigers hebben ‘van oudsher een fijne neus voor de kansen die grenzen tussen jurisdicties bieden. Ze zijn zich terdege bewust van de relatieve zwakte van de autoriteiten in de grensgebieden’, staat in het rapport over de criminaliteit in de regio Maas-Rijn te lezen. Verschillen in wetgeving, vervolging, maar ook welvaart maken het ‘grenshoppen’ extra aantrekkelijk.

De euregio Maas-Rijn met zijn 3,8 miljoen mensen is de laatste decennia erg veranderd. Het gebied werd lange tijd door de centrale overheden verwaarloosd, maar na de Tweede Wereldoorlog nam de welvaart snel toe. Door een beter wegennet werden mensen mobieler en konden ze bijvoorbeeld makkelijker over de grens gaan werken. Een belangrijke invloed had ook de vorming van de Europese Unie en het vanaf 1995 geldende vrije verkeer van personen en goederen. De euregio met de driehoek Maastricht-Luik-Aken als stedelijke kern groeide uit tot een ware Europese successtory.

Maar met de lusten kwamen ook de lasten. De autoriteiten zagen met lede ogen aan hoe criminele organisaties naar het drielandengebied kwamen om enorme bedragen wit te wassen, bijvoorbeeld via investeringen in vastgoed. Dat geld verdienen ze met drugsproductie en -handel, maar ook met georganiseerde inbraken in woningen en bedrijven, autodiefstallen, wapenhandel, gewapende overvallen, mensensmokkel, mensenhandel gelieerd aan prostitutie en allerlei economische delicten als sigarettensmokkel of btw-carrousels.

Hoe groot de criminaliteit in de regio nu precies is, en in welke mate de daders gebruikmaken van de nabijgelegen grenzen, daar had men evenwel geen goed zicht op. Daarom gaf de Nederlandse politie van de regio Limburg-Zuid een onderzoeksploeg rond professor en criminoloog Cyrille Fijnaut de opdracht de grenscriminaliteit in de euregio Maas-Rijn gedetailleerd in kaart te brengen. Bovendien wilde ze weten in hoeverre de opsporingsautoriteiten in de drie landen samenwerken en welke problemen die samenwerking in de weg staan. De onderzoekers beten zich door kilo’s politieverslagen en dossiers, spraken ‘boevenvangers’ in de drie landen, volgden de criminologische barometer via de media en ploeterden door talloze beleidsnota’s. Het resultaat, het goed onderbouwde rapport Criminaliteit en Rechtshandhaving in de euregio Maas-Rijn, wordt vandaag in Maastricht voorgesteld.

Wat was nu precies de aanleiding voor de politie om u voor dit onderzoek te vragen?

CYRILLE FIJNAUT: Ze hadden het idee dat een deel van de problemen die ze in Limburg hebben – de drugsproductie en -handel, maar ook autodiefstallen, inbraken en geweldplegingen – problemen waren waarmee politie en justitie ook in de omringende landen worden geconfronteerd. Maar men had een onvoldoende helder beeld van die grensoverschrijdende criminaliteit en van welke rol die grenzen daarbij spelen. Op de achtergrond leefde de gedachte dat áls die grenzen inderdaad een rol spelen, de extra druk die dat op de politie legt dan ook zou moeten worden meegewogen bij de toekenning van mensen en middelen door de overheid. Men behandelt de politie in die regio als gewone politiekorpsen, terwijl we vanaf Maastricht eigenlijk in één groot stedelijk gebied zitten, samen met Aken, Luik en Hasselt. Die steden hebben ten onrechte het politiekorps van gelijk welke middelgrote stad.

Zag de politie ook een stijging van bepaalde delicten?

FIJNAUT: In Limburg-Zuid zag men de laatste jaren erg veel moord en doodslag, maar ook financiële delicten als witwassen en btw-fraude. Dat vertaalde zich misschien niet meteen in spectaculaire stijgingen. De Belgische euroregio zit wat betreft de criminaliteitsgraad met 96 (aantal delicten op 1000 inwoners, nvdr) op het Belgische gemiddelde. Maar de provincie Luik springt er met 142 wel uit. Diefstallen, afpersing, woninginbraken en autodiefstallen vormen de helft van alle delicten in de Belgische euregio, gevolgd door geweldsdelicten, vandalisme en drugsdelicten.

De specifieke problemen van de regio kregen meer aandacht dankzij de komst van nieuwe mensen bij de Nederlandse politie, met name de nieuwe korpschef Wim Velings. Toen die twee jaar geleden de problemen zag dacht hij ‘mijn god wat is hier aan de hand?’. Hij wilde een en ander dus eens goed laten uitzoeken. Met dit rapport heeft hij nu wat krachtigere argumenten in handen om de centrale overheid in Den Haag van de ernst van de situatie te overtuigen.

Maar blijkt nu dat de criminaliteit in deze regio zo veel hoger is en dat ze door de centrale overheden wordt onderschat?

FIJNAUT: In Nederland zie je op basis van de cijfers dat Limburg in een aantal categorieën op gelijke hoogte zit met de grote steden Rotterdam, Den Haag, Amsterdam of soms nét er onder. Als we kijken naar Luik of Aken, dan zie je dat ook die steden in vergelijking met gemiddelden uit Duitsland en België wat criminaliteitsgraad ook heel hoog scoren. Deze regio is op economisch, sociaal en cultureel vlak uitgegroeid tot één smeltkroes, maar helaas ook op crimineel vlak. In het mooie Limburgse heuvellandschap gebeurt niet zoveel, maar de stedelijke gebieden stuwen de statistieken omhoog.

Uit alle stukken die ik heb gezien blijkt dat men in veel landen nog altijd erg nationaal denkt als het over veiligheid of criminaliteit gaat. Langzaam groeit er enig besef bij beleidsmakers dat er in Europa regio’s zijn die zich gedragen als één gebied. In Nederland keek men op centralistische wijze naar Limburg, maar uit ons onderzoek blijkt dat het in België en Duitsland niet anders was. Men realiseerde zich onvoldoende hoe problemen in Tongeren, Luik of Genk interfereren met wat er in Nederland gebeurt. Men ziet over het hoofd dat de problemen van Maastricht, Aken of Tongeren niet meer alleen in Maastricht, Aken of Tongeren kunnen worden opgelost. De behandeling van tienduizenden rechtshulpverzoeken per jaar bijvoorbeeld moet op een systematische manier worden afgehandeld om het sneller te laten gaan. We moeten af van het ad-hocbeleid. De problemen zijn groot genoeg. Daarom pleiten wij nu voor een euregionaal criminaliteitsbeleid. Eigenlijk moeten we uiteindelijk zelfs naar een euregionale recherche. Maar dat is toekomstmuziek.

Wietschuren

Georganiseerde woninginbraken zijn een plaag in de euregio Maas-Rijn. In 2001 werden er in het Belgische deel 16.455, in het Duitse 2677 en in het Nederlandse 3190 geregistreerd. De politie investeert vooral veel in onderzoek naar mobiele groepen uit Oost- en Zuidoost-Europa, die de laatste jaren goed waren voor een kwart van de inbraken (naast andere delicten). Vorig jaar liepen er bij de federale politie 72 onderzoeken naar dit soort bendes, elk goed voor honderden inbraken. Maar door hun snelle modus operandi en hun beweeglijkheid zijn ze moeilijk op heterdaad te betrappen. Harde actie in Antwerpen en Luik zorgde voor succes, maar ook voor een verplaatsing van Albanese bendes richting buurlanden. Het beroemde ‘waterbedeffect’?

Fijnaut: ‘Ja, je ziet wel iets van dat waterbedeffect. Maar uiteindelijk leiden die politionele acties natuurlijk ook wel tot een vermindering van de problemen. Je verplaatst niet alleen, maar verdunt ook. Te veel praten over dat waterbedeffect zou een zeker cynisme kunnen opwekken. Je spreekt hier wel over bendes die honderden inbraken plegen, waarvan sommige zeer gewelddadig. Daar zitten dan duizenden slachtoffers achter, waar je moeilijk schouderophalend aan voorbij kunt gaan.’

Bij de productie van synthetische drugs komt de opdracht bijvoorbeeld uit Nederland, de chemische stoffen worden via Duitsland gekocht en de tabletten in Belgisch Limburg gemaakt. Wat is het voordeel van zo’n driesprong?

FIJNAUT: Door je illegale activiteit te versnipperen over drie landen, wordt het voor politie en justitie moeilijk om te ontdekken op welke schaal die illegale activiteiten plaatsvinden. Je vergroot ook je onzichtbaarheid voor politie en justitie. En als je wordt gepakt, beperk je het risico dat men snel, harde actie onderneemt. Want dan moeten de opsporingsdiensten via rechtshulpverzoeken informatie bij elkaar gaan zoeken om tot een sluitend dossier te komen. Dat is dus in de praktijk erg profijtelijk.

Je hebt veel vormen van criminaliteit die per definitie grensoverschrijdend zijn: er moet worden getransporteerd, er wordt internationaal gecommuniceerd, er flitst geld van land naar land. Maar vaak blijft het ook heel lokaal. Die synthetische drugs worden geproduceerd in allerlei schuurtjes en loodsen langs de Belgisch-Nederlandse grens. De teelt van wiet is geen transnationale productie, dat gebeurt in gewone woonwijken in de Limburgse steden. Maar zelfs als georganiseerde misdaad in de euregio lokaal is, maakt men nog bijna altijd gebruik van de grens.

U hebt in de drie landen met veel mensen van politie en justitie gesproken. Leeft er veel frustratie?

FIJNAUT: De frustratie is alom, aan alle kanten van de grenzen. Ook daarom denk ik dat het huidige klimaat psychologisch rijp is om verdere stappen te ondernemen.

U pleit in uw rapport voor oprichting van een euregionale werkgroep, met bestuurders, politiemensen, justitiemensen uit de drie landen. Hoe groot is de kans dat die er komt?

FIJNAUT: Vrij groot. Men ziet in België en Duitsland dat het de Nederlandse kant menens is met allerlei verregaande initiatieven. Op het lokale niveau zal men de stap tot samenwerken zeker willen zetten. Temeer omdat men die grensoverschrijdende samenwerking ook in de nationale veiligheidsplannen heeft ingeschreven. Daar kun je de landelijke politiek dan op aanspreken.

Nieuwe plannen

De laatste tijd zien allerlei hoopvolle initiatieven het licht. Zo komt er een gemeenschappelijk centrum voor de euregio Maas-Rijn in Heerlen (GC-EMR), waar politiemensen uit de drie landen zullen samenwerken en informatie uitwisselen. Er is sinds eind 2003 het Bureau voor Euregionale Samenwerking (BES), om de parketten uit de grensstreek intenser te laten samenwerken. Vorig jaar startte in Limburg het Euregionaal Opsporingsteam (EOT) dat zich alleen bezighoudt met zaken die grensoverschrijdend zijn. Tot slot is er het vorig jaar ondertekende Benelux-politieverdrag, binnen Europa een heel vooruitstrevend verdrag omdat het veel ruimere mogelijkheden biedt voor grensoverschrijdende observatie en directe uitwisseling van informatie, tot en met het direct raadplegen van elkaars databanken.

Is de achilleshiel van al dit soort mooie verdragen en initiatieven niet dat men afhankelijk blijft van de goodwill van collega’s over de grens?

FIJNAUT: Ja, dat is zo. Maar als men de noodzaak echt inziet én er ook middelen voor vrijmaakt, kan er wel een kwalitatieve omslag worden gerealiseerd, denk ik.

U somt een aantal knelpunten op die een betere samenwerking in de weg staan, onder meer de politiehervormingen in zowel Nederland als België.

FIJNAUT: Die hervormingen hadden tot gevolg dat mensen te snel wisselen, terwijl het voor dit soort werk juist erg belangrijk is dat mensen elkaar blind kunnen vinden. Aan de andere kant zie je dat de hervormingen hebben geleid tot een organisatiestructuur die in beide landen heel erg verschillen.

U schrijft dat nationale overheden wél aandacht hebben voor een grensoverschrijdende aanpak. In het Belgische Veiligheidsplan 2003-2004 pleit men bijvoorbeeld voor regionale samenwerking.

FIJNAUT: Ja, dat is zo. Op basis van ervaringen die men opdeed bij de ‘Hazeldonkroute’ (drugstoerisme tussen Rijsel, Antwerpen, Rotterdam, nvdr) begint men in Brussel en Den Haag wel in te zien hoe belangrijk samenwerking is, zeker in zo’n urbaan gebied als Noordwest-Europa. Ik ben bezig om een project te schrijven om wat we voor Limburg-Zuid gedaan hebben, te realiseren voor heel de Nederlands-Belgische en Nederlands-Duitse grens. Ik hoop dat ik het geld vind om dit van Zeeland tot Maastricht en zo omhoog tot aan Groningen te concretiseren.

Is het niet wat vreemd dat u als wetenschapper met de uitwerking van dat soort projecten bezig bent?

FIJNAUT: (laconiek) Tja, maar als de anderen het niet doen hè.

Hoe kan het dat men op Europees niveau al jaren spreekt over transnationale criminaliteit – het is bijna een modieuze term – maar dat dat geen navolging kreeg op het vlak van onderzoek en beleid?

FIJNAUT: Men geeft wel wat geld uit aan dit soort thema’s, maar dat gaat meestal op aan allerlei conferenties en niet aan serieus onderzoek. Ik heb onlangs samen met het Max Planck Instituut in Freiburg het boek Organised crime in Europe gepubliceerd, waarin 35 toponderzoekers uit heel Europa 1200 pagina’s bij elkaar schrijven. Voor dat project kon ik geen geld krijgen bij de EU in Brussel. We hebben dat boek met eigen middelen en dankzij een Duitse stichting kunnen publiceren.

Getuigt dat van enige wereldvreemdheid bij veel Europese decision-makers?

FIJNAUT: Ik ken wel wat mensen in Brussel. Met name mensen uit bijvoorbeeld het secretariaat-generaal van de Raad, die zich met dit soort thema’s bezighouden. Dat zijn meestal oude rotten in het vak, met een politie- en justitieachtergrond in een van de lidstaten. Die hebben echt wel een idee van wat er in de praktijk speelt. Maar dan stuit je bij de Europese Commissie, waar mensen zitten die nog nooit ergens geweest zijn, op een njet. Voor een standaardwerk in Europa, had men bij de Europese Commissie geen euro over. Bij de Europese Commissie mag je inderdaad over een wereldvreemde omgeving spreken, dat is echt dramatisch. Ik heb het ook opgegeven om daar nog onderzoeksvoorstellen in te dienen. Je wordt er doodmoe van.

Een eurocraat uit Brussel roept nu: ‘Ja maar! Daar hebben wij al lang prachtige, initiatieven als Europol en Eurojust voor!’

FIJNAUT: Ja, ik ken de geschiedenis en werking van Europol vrij goed. Die instelling is heel ver van de frontlinies verwijderd. Europol mag alleen iets doen via de nationale bureaus in de lidstaten. Er is totaal geen verbinding tussen Europol en de politiewerking in dit soort regio’s. Ik heb er recent voor gepleit om Europol te bevrijden uit z’n harnas en politiemensen uit zo’n gebied als de euregio Maas-Rijn of luchthavens een Europol-status te geven, zodat ze rechtstreeks kunnen samenwerken met het Europol-hoofdkwartier in Den Haag. Maar ja, daar zijn veel staten erg op tegen. Ze willen alleen maar een Europol dat, ver weg van de alledaagse politiewerkelijkheid, in een groot gebouw informatie uitwisselt, die ze zelf niet mogen gaan halen.

Aan de ene kant projecteert men op Europol enorm hoge verwachtingen op het vlak van mensenhandel, terrorisme, drugs en wapenhandel en vervalsing van de euro. En aan de andere kant houdt men die instelling klein. Europol is voor een groot deel een papieren tijger en men wil dat blijkbaar zo houden. Veel Europese lidstaten zijn als het over politiewerking gaat zó op hun soevereiniteit gesteld. Ze zijn als de dood dat iemand vanuit Den Haag zich met hun zaken zou bemoeien.

Door Hans van Scharen

‘Door je illegale activiteit te versnipperen over drie landen, vergroot je je onzichtbaarheid voor politie en justitie.’

‘Europol is heel ver van de frontlinies verwijderd. Het is voor een groot deel een papieren tijger en men wil dat blijkbaar zo houden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content